ECLI:NL:GHDHA:2024:2159

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
200.270.474/02 en 200.278.966/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding van aandelenovereenkomsten en schadevergoeding bij tekortkoming en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van aandelenovereenkomsten tussen Urban Startup Project International N.V. en Indaca Beheer B.V. en andere partijen. De appellanten, Urban Startup Project International N.V. en aanverwante vennootschappen, vorderden ontbinding van de koopovereenkomsten en terugbetaling van de koopsommen, onder meer op basis van tekortkomingen en onrechtmatige daad. De appellanten stelden dat de koopsommen niet conform de afspraken waren uitgegeven en dat er sprake was van bedrog. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 25 april 2023 geoordeeld dat de appellanten in de gelegenheid zijn gesteld om hun stellingen nader te onderbouwen. In het arrest van 26 november 2024 oordeelde het hof dat niet is komen vast te staan dat de gedaagden bedrog hebben gepleegd en dat er geen omstandigheden zijn die maken dat de afstand van het recht op ontbinding onaanvaardbaar is. De vorderingen tot ontbinding en schadevergoeding zijn afgewezen, omdat de appellanten niet hebben aangetoond dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen. Het hof heeft de kosten van de procedure aan de appellanten opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummers hof: 200.270.474/02 en 200.278.966/01
Zaaknummer rechtbank: C/10/557469 / HA ZA 18-820
Arrest van 26 november 2024
in de zaak
200.270.474/02van

1.Urban Startup Project International N.V.,

2.
Urban Startup Project International B.V.,
3.
CGG Capital B.V.,
4.
Entrepreneur B.V.,
alle gevestigd in Rotterdam,
5.
[appellant 5],
wonend in [woonplaats] ,
6.
[appellant 6],
wonend in [woonplaats] ,
7.
[appellant 7],
wonend in [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
verweerders in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.P. Hellinga, kantoorhoudend in Zwijndrecht,
tegen

1.Indaca Beheer B.V.,

gevestigd in Tilburg,
2.
E-Vest Holding B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
3.
[verweerder 3] Beheer B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verweersters in principaal hoger beroep,
appellanten in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.G.A.M. Spoormans, kantoorhoudend in Breda,
en in de zaak
200.278.966/01van

1.Indaca Beheer B.V.,

2.
E-Vest Holding B.V.,
3.
[verweerder 3] Beheer B.V.,
hiervoor genoemd,
appellanten,
advocaat: mr. H.G.A.M. Spoormans hiervoor genoemd,
tegen

1.CGG Capital B.V.,

2.
[appellant 7],
hiervoor genoemd,
verweerders,
advocaat: mr. J.P. Hellinga hiervoor genoemd.
Het hof gebruikt in dit arrest de gedefinieerde termen en partijnamen die het heeft bepaald in zijn tussenarrest in deze zaken van 25 april 2023 (hierna: het tussenarrest).

1.De zaken in het kort

1.1
Indaca c.s. heeft (deels middellijk) aandelen gekocht in USP N.V. en vordert dat de betrokken (koop)overeenkomsten worden ontbonden en dat USP c.s. haar bedragen (terug)betaalt ter hoogte van de respectieve koopsommen, dat laatste hetzij bij wijze van ongedaanmaking na ontbinding, hetzij op grond van aansprakelijkheid wegens tekortkoming dan wel onrechtmatige daad. De tekortkoming die tot ontbinding en schadevergoeding moet leiden bestaat er volgens Indaca c.s. uit dat USP N.V. en/of USP B.V. die koopsommen heeft uitgegeven: (1) anders dan was afgesproken en/of (2) in strijd met een procuratieregeling. Volgens Indaca c.s. was bij een en ander ook sprake van bedrog, waardoor USP N.V. en USP B.V. zich naar redelijkheid en billijkheid niet mogen beroepen op het feit dat Indaca c.s. in de koopovereenkomsten afstand heeft gedaan van het recht op ontbinding daarvan. De omstandigheden van die tekortkoming leveren volgens Indaca c.s. ook een onrechtmatige daad op van alle gedaagden jegens haar.
1.2
Het hof heeft in zijn tussenarrest:
- wat grondslag (1) betreft USP c.s. in de gelegenheid gesteld om haar lezing nader te onderbouwen dat de koopsommen conform afspraak zijn uitgegeven; en
- wat grondslag (2) betreft geoordeeld dat de procuratieregeling op het moment van die uitgaven nog niet van kracht was.
1.3
Het hof oordeelt in dit arrest wat de overgebleven grondslag (1) betreft dat niet is komen vast te staan dat USP c.s. jegens Indaca c.s. bedrog heeft gepleegd en dat er ook overigens geen omstandigheden zijn die maken dat USP N.V. en USP B.V. zich niet mogen beroepen op de afstand van het recht op ontbinding. Het hof oordeelt ook dat de geldvorderingen evenmin toewijsbaar zijn op grond van aansprakelijkheid wegens tekortkoming of onrechtmatige daad.

2.Het verdere verloop van de hoger beroepen

2.1
Het verdere verloop van de hoger beroepen na het tussenarrest blijkt ten eerste uit de volgende stukken:
  • de akte van USP c.s. van 30 mei 2023, met bijlagen;
  • de akte van Indaca c.s. van 11 juli 2023, met bijlagen.
2.2
Het hof heeft de zaken op 26 januari 2024 mondeling behandeld. De advocaten hebben de zaken toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.
2.3
Daarna hebben partijen nog de volgende stukken ingediend:
  • de akte na comparitie van USP c.s. van 6 februari 2024, met bijlagen;
  • de antwoordakte van Indaca c.s. van 20 februari 2024, met bijlagen.

3.Verdere beoordeling in hoger beroep

Stand van zaken na het tussenarrest

3.1
Het hof heeft in zijn tussenarrest geoordeeld dat de door Indaca c.s. gestelde tekortkoming 2 (uitgaven in strijd met de procuratieregeling), gelet op de datering van die regeling, niet is komen vast te staan. Wat de gestelde tekortkoming 1 (uitgaven in strijd met de aandeelhoudersovereenkomsten) betreft ging het naar het oordeel van het hof om de vraag of USP N.V. met het kopen van Urban Shares heeft gehandeld ter uitvoering van het USP concept, het USP businessmodel en het businessplan van USP N.V. “The Urban Way” die USP c.s. voorafgaand aan het sluiten van de aandeelhoudersovereenkomsten ter beschikking heeft gesteld aan Indaca c.s. Naar het oordeel van het hof kon Indaca c.s. op grond van die stukken redelijkerwijs verwachten dat in ieder geval een deel van hun investeringssommen in een aanloopperiode zou worden gebruikt om Urban Shares en Urban Coins te kopen en daarmee de Accelerator Centers voor te financieren, zij het dat die Urban Shares en Urban Coins binnen de invloedsfeer van USP N.V. moesten blijven.
3.2
Indaca c.s. stelt dat aan die laatste voorwaarde niet is voldaan: de Urban Shares die USP N.V. heeft gekocht zijn uitgegeven door USP QVF, dat wordt bewaard en beheerd door USP B.V. USP B.V. heeft met de betrokken gelden op haar beurt Urban Coins gekocht die zijn uitgegeven door USP EF, dat wordt bewaard door CGG Capital en beheerd door Partnerfonds. Geen van deze vennootschappen wordt (middellijk) gecontroleerd door USP N.V. als topholding van alle investeringen binnen het USP-concept. Deze vennootschappen vallen echter wel (middellijk) onder [appellant 5] , [appellant 6] en/of [appellant 7] . De uitkeringen aan [appellant 5] , [appellant 6] en [appellant 7] stemmen ook overeen met de uitkeringsprognose in het stuk “Urban Startup Project – The Big Deal”, dat door [appellant 7] is opgesteld. Een en ander maakt deel uit van een vooropgezet plan om de investeringssommen van Indaca c.s. via USP EF, CGG Capital, Partnerfonds en de houdstervennootschappen van [appellant 5] , [appellant 6] en/of [appellant 7] weg te sluizen naar deze laatsten. Daarmee is sprake van bedrog, waardoor het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat USP c.s. zich beroept op het feit dat Indaca c.s. in de koopovereenkomsten afstand heeft gedaan van het recht op ontbinding. En zo geen sprake is van bedrog, dan staat in ieder geval vast dat de koopsommen niet zijn uitgegeven zoals afgesproken, hetgeen ontbinding rechtvaardigt, aldus nog steeds Indaca c.s.
3.3
USP c.s. heeft betwist dat sprake is van bedrog. Zij heeft aangevoerd dat CGG Capital ten tijde van het opzetten van het USP-concept al over een eigen, goed werkend startup-ecosysteem en de daarvoor noodzakelijke bedrijfsmiddelen beschikte en dat USP N.V. daarvan in haar eigen opstartfase gebruik kon maken om een vliegende start te maken. USP B.V. heeft daarom met CGG Capital afgesproken dat zij op termijn tien startups van haar zou overnemen tegen betaling en dat die startups twaalf maanden lang zouden worden begeleid en ondersteund door USP EF. USP c.s. stelt ook dat CGG Capital deze tien startups al voorafgaand aan de start van het USP-ecosysteem in januari 2017 voor eigen rekening en risico had begeleid ten behoeve van het USP-ecosysteem. Volgens USP c.s. waren [A] c.s. hier volledig van op de hoogte voordat Indaca c.s. ging deelnemen in USP N.V., omdat (i) de werknemers van CGG Capital vanaf april 2017 op het kantoor van USP B.V./N.V. werkzaam zijn geweest; (ii) [A] c.s. ruimschoots gebruik hebben gemaakt van de diensten van deze werknemers en (iii) de inzet van betalingen door CGG Capital als bewaarder van USP EF veelvuldig ter sprake is gekomen in het wekelijks overleg waar [A] c.s. al voor hun deelneming aan deelnamen. Volgens USP c.s. blijkt uit de mededeling van [B] van 11 juli 2017 dat hij bezig was met een informatiememorandum voor een USP investment fund voor startups, dat hij zich bewust was van het feit dat dat fonds op dat moment nog niet bestond. Daarnaast blijkt volgens USP c.s. uit het e-mailbericht van [B] van 29 augustus 2017 aan [appellant 6] en [appellant 5] met een conceptovereenkomst voor de overname van Appsmen Investment B.V. dat E-Vest op die datum wist dat die vennootschap een voor het USP-ecosysteem bestemde startup was die nog moest worden overgedragen. De betalingen die Partnerfonds binnen het CGG Capital-ecosysteem heeft verricht aan de houdstervennootschappen van [appellant 7] , [appellant 5] en [appellant 6] waren volgens USP c.s. betalingen voor de inruil van Urban Coins die [appellant 7] , [appellant 5] en [appellant 6] hadden ontvangen voor hun reguliere diensten als mentor in het CGG Capital-ecosysteem, zoals ook voorzien in het USP-ecosysteem. [verweerder 3] was daarvan volledig op de hoogte, zo vervolgt USP c.s., omdat ook zij Urban Coins heeft ontvangen voor de rol van [verweerder 3] als mentor in het CGG Capital-ecosysteem en ook zij die Urban Coins heeft ingeruild voor geld.
3.4
Het hof heeft USP c.s. in de gelegenheid gesteld een en ander nader te onderbouwen door in het bijzonder de jaarrekeningen over 2017 en de fondsdocumentatie van USP QVF en USP EF in het geding te brengen, alsmede stukken die kunnen duiden op een overeenkomst tussen USP B.V./N.V. en CGG Capital op grond waarvan deelnemingen in bepaalde startups uit het CGG Capital-ecosysteem op termijn tegen betaling zouden worden overgedragen aan het USP-ecosysteem. Het hof heeft USP c.s. ook uitgenodigd om in dat verband de volgende aspecten nader toe te lichten:
  • de noodzaak, voor het aantrekken van verse investeringen, van het opzetten van het nieuwe USP-ecosysteem naast het goed functionerende CGG-ecosysteem;
  • de reden waarom in het stuk “Urban Startup Project – The Big Deal” staat dat het “[o]m meerdere redenen [goed] is (…) dat CMP als persoon zoveel mogelijk en zo lang mogelijk (bij voorkeur voor altijd) op de achtergrond blijft”;
  • de economische rechtvaardiging, binnen USP EF, dat Partnerfonds als beheerder van dat fonds grote delen van de gelden die zij van USP B.V. (via CGG Capital) heeft gekregen in ruil voor Urban Coins heeft uitgekeerd aan mentorgelden.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het hof USP c.s. ook uitgenodigd om stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat CGG Capital (in haar hoedanigheid van bewaarder van USP EF) eigenaar is geworden of geweest van aandelen in de door USP c.s. bedoelde, naar het USP-ecosysteem over te hevelen startups.
3.5
Daarna heeft het hiervoor onder 2. weergegeven debat plaatsgevonden. Het hof zal hierna eerst beoordelen of Indaca c.s. is geslaagd in haar stelplicht als het gaat om een door USP c.s. gepleegd bedrog. Daarna zal het hof de stelling van Indaca c.s. bespreken dat hoe dan ook sprake is van een tekortkoming en dat ook met betrekking tot die tekortkoming sprake is van omstandigheden die maken dat USP c.s. zich naar redelijkheid en billijkheid niet mag beroepen op het feit dat Indaca c.s. afstand heeft gedaan van het recht op ontbinding. Ten slotte zal het hof beoordelen of de betalingsvorderingen kunnen worden toegewezen op grond van de aansprakelijkheid wegens tekortkoming respectievelijk onrechtmatige daad.
Bedrog is niet komen vast te staan
3.6
Naar het oordeel van het hof heeft USP c.s. met haar nadere onderbouwing voldoende gemotiveerd betwist dat zij Indaca c.s. heeft bedrogen door het parallelle CGG-ecosysteem te misbruiken om de investeringen van Indaca c.s. in USP N.V. (uiteindelijk) naar (de houdstervennootschappen van) [appellant 7] , [appellant 6] en [appellant 5] weg te sluizen.
Het stuk “The Big Deal” - [appellant 7] naar de achtergrond
3.7
In r.o. 3.7 van het tussenarrest is een stuk aangehaald met als opschrift “The Big Deal”. In de inleiding van dat stuk wordt verwezen naar een bestaande situatie waarin CGG Capital de topholding is. Uit de context volgt dat daarmee het CGG-ecosysteem wordt bedoeld. Uit diezelfde inleiding volgt dat het stuk betrekking heeft op een nieuwe, toekomstige structuur, met een nieuwe topholding. In dat stuk wordt onder het kopje “Naar de achtergrond” (kort gezegd) uiteengezet dat het om meerdere redenen goed is dat “CMP” zoveel en zolang mogelijk, bij voorkeur voor altijd, op de achtergrond blijft, dat hij niet in de statuten moet worden genoemd maar wel meteen als hij dat wenst als bestuurder moet kunnen worden ingeschreven, en dat zijn taken zijn (i) het bewaken van het USP-concept en (ii) supervisie op het financieel management, waarbij zijn fysieke aanwezigheid in de
centersgering of nihil is (zie r.o. 3.7 van het tussenarrest). Tussen partijen staat vast dat daarbij met “CMP” op [appellant 7] wordt gedoeld. Volgens Indaca c.s. duiden de woorden “om meerdere redenen” op het feit dat [appellant 7] een dubieus verleden heeft, met name als het gaat om het opzetten van opeenvolgende ecosystemen waarin derden investeren en vervolgens berooid achterblijven.
3.8
USP c.s. heeft toegelicht dat het stuk “The Big Deal” in 2016 is opgesteld door [appellant 7] , [appellant 6] en [appellant 5] naar aanleiding van overleg tussen [appellant 7] enerzijds en [appellant 5] , [appellant 6] en [C] anderzijds, en dat aan de daarin beschreven plannen nooit in die vorm uitvoering is gegeven. Volgens USP c.s. zijn de redenen waarom het goed was dat [appellant 7] op de achtergrond zou blijven dat:
(i) [appellant 7] niet graag op de voorgrond treedt;
(ii) hij op dat moment 59 jaar oud was en zijn activiteiten wilde afbouwen en in dat kader twee à drie weken per maand in Spanje wilde verblijven;
(iii) USP een initiatief was van [C] , [appellant 5] en [appellant 6] ; en
(iv) [appellant 7] op grond van een interview van een andere [naam] in
Quoteten onrechte wordt gehouden voor een vermogende Nederlander en daarom onder andere is afgeperst.
3.9
Indaca c.s. is er niet geslaagd om in het licht van de gemotiveerde betwisting door USP c.s. haar stellingen over door USP c.s. op dit punt gepleegd bedrog (of aanwijzingen daarvoor) van een nadere onderbouwing of redengevende toelichting te voorzien. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking:
- Indaca c.s. voert aan dat [appellant 7] destijds nog bestuurder was van CMP en van CMP Beheer B.V. (hierna: CMP Beheer), die beide aandelen hielden in CGG Capital, en dat in het stuk “
The Big Deal” ook staat dat [appellant 7] actief wil blijven als bewaker van het USP-concept en het financieel management van USP. USP c.s. voert daartegen terecht aan dat de bestuurder van een houdstervennootschap, anders dan de bestuurders van de door die houdstervennootschap gehouden werkmaatschappijen, niet actief hoeft te zijn in die werkmaatschappijen en heel goed op de achtergrond kan blijven. USP c.s. heeft ook toegelicht dat in het stuk stond dat [appellant 7] actief wilde blijven als bewaker van het USP-concept en het financieel management van USP omdat er bij het opstellen van dat stuk nog van werd uitgegaan dat [appellant 7] zijn meerderheidsbelang in CGG Capital zou inruilen voor een minderheidsbelang in de USP-groep, waardoor [appellant 7] belang had bij dat bewaken.
- Verder heeft Indaca c.s. niet weersproken dat de [naam] die in
Quoteals een van de 500 rijkste Nederlanders is opgevoerd niet [appellant 7] is, maar een naamgenoot.
- Indaca c.s. heeft ook verwezen naar de standpunten die [C] Holding ten aanzien van [appellant 7] heeft ingenomen in een tegen [appellant 7] , CMP, CMP Beheer en CGG Capital ingeleide bodemprocedure voor de rechtbank Rotterdam waarin [C] Holding schadevergoeding heeft gevorderd wegens de mislukte samenwerking in het CGG-ecosysteem. Daarin heeft [C] Holding het dubieuze zakenverleden van [appellant 7] beschreven. Aan deze standpunten komt in deze procedure geen gewicht toe, omdat die zijn ingenomen in een andere procedure en de rechtbank Rotterdam de daarop gestoelde vorderingen van [C] Holding in die andere procedure heeft afgewezen. [1]
Fraude door [C]
3.1
USP c.s. heeft toegelicht dat het functioneren van het CGG-ecosysteem in de periode voorafgaand aan de oprichting van het USP-ecosysteem is belemmerd door [C] , die in 2014/2015 binnen het CGG-ecosysteem medeaandeelhouder was geworden van CGG Capital en CGG Ventures B.V. (hierna: CGG Ventures). [C] is toen ook toegetreden tot het bestuur van CGG Management B.V., en was daardoor middellijk bestuurder geworden van CGG Capital en CGG Ventures. [C] heeft zichzelf in april 2016 door middel van fictieve notulen van niet gehouden aandeelhoudersvergaderingen in het handelsregister laten inschrijven als enig bestuurder van deze twee vennootschappen en van Partnerfonds. [C] kon daardoor deelnemingen van het CGG-ecosysteem in startups frauduleus overhevelen naar andere door hem beheerste vennootschappen. Dit is pas in de loop van 2017 aan het licht gekomen, toen het handelsregister de gefalsificeerde notulen aan [appellant 7] heeft gegeven. Vervolgens heeft [C] tot medio augustus 2017 gedaan alsof het ging om fouten die hij ging rechtzetten, maar later (vanaf medio augustus 2017) bleek dat hij te kwader trouw was en niet wilde meewerken aan herstel van de rechtmatige situatie. USP c.s. heeft dat vervolgens eenzijdig moeten doen, met behulp van het handelsregister en juridisch adviseurs. Dat is uiteindelijk pas in 2018 gelukt, toen Indaca c.s. de samenwerking al had opgezegd, zo betoogt nog steeds USP c.s.
3.11
Indaca c.s. heeft deze door USP c.s. geschetste gang van zaken niet gemotiveerd weersproken, zodat dit tussen partijen tot uitgangspunt dient. Om die reden komt ook geen gewicht toe aan de door Indaca c.s. overgelegde verklaring van [C] waarin deze kort gezegd ontkent dat er enige verhouding was tussen enerzijds het USP-ecosysteem en anderzijds het CGG-ecosysteem en de hierna onder 3.30 te bespreken startups die volgens USP c.s. door dat ecosysteem aan USP N.V. moesten worden overgedragen.
De noodzaak van het opzetten van een nieuw ecosysteem naast het CGG-ecosysteem
3.12
USP c.s. heeft toegelicht dat de noodzaak om naast het goed functionerende CGG-ecosysteem een nieuw USP-ecosysteem in het leven te roepen was ingegeven doordat alleen [appellant 7] en [C] aandeelhouder waren in het CGG-ecosysteem, terwijl het USP-ecosysteem een initiatief was van [C] , [appellant 5] en [appellant 6] , en doordat het beoogde USP-ecosysteem een andere inhoudelijke participatiebenadering had dan het CGG-ecosysteem, namelijk onder andere het opzetten van meerdere lokale
accelerator centersin het land.
3.13
In reactie daarop heeft Indaca c.s. betwist dat sprake is geweest van een goed functionerend CGG-ecosysteem, en aangevoerd dat USP c.s. dat op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt. Het hof gaat hieraan voorbij, omdat het niet wilde weten of het CGG-ecosysteem goed functioneerde maar, aangenomen dat dat het geval was, zoals USP c.s. heeft aangevoerd, waarom het nodig was om daarnaast een geheel nieuw ecosysteem op te tuigen. Anders dan Indaca c.s. lijkt te veronderstellen, ging het daarbij ook niet om de noodzaak om verse investeringen aan te trekken naast het reeds aanwezige werkkapitaal van USP N.V. van € 345.000,-, maar om de noodzaak om dat te doen naast het reeds aanwezige werkkapitaal van het CGG-ecosysteem. Met andere woorden: waarom konden [appellant 7] , [C] , [appellant 5] en/of [appellant 6] nieuwe investeerders zoals [A] c.s. niet gewoon laten investeren in het CGG-ecosysteem? USP c.s. heeft daar naar het oordeel van het hof een voldoende overtuigend antwoord op gegeven.
De opzet van het USP-ecosysteem
3.14
USP c.s. heeft schema’s in het geding gebracht met als opschrift “Cashflow Overzicht” en “Belangen Overzicht” waaruit volgens haar volgt hoe binnen het USP-concept de geldstromen liepen en de belangen in startups werden gehouden. Indaca c.s. klaagt dat dat overzicht niet met haar is gedeeld voorafgaand aan de betrokken koopovereenkomsten, maar USP c.s. merkt terecht op dat de betrokken opzet in woorden is beschreven in het stuk “The Urban Way” en daarom bij Indaca c.s. bekend was voor het sluiten van die overeenkomsten.
3.15
Het overzicht “Casflow Overzicht” beschrijft kort gezegd dat investeerders in ruil voor een koopsom aandelen in USP N.V. kunnen kopen, waarna USP N.V. haar werkkapitaal kan aanwenden om Urban Shares te kopen van USP QVF, dat op zijn beurt zijn geïnvesteerd kapitaal kan aanwenden om Urban Coins te kopen van USP EF. Het overzicht “Belangen Overzicht” beschrijft dat USP EF zijn geïnvesteerd kapitaal onder meer kan aanwenden om 8%-deelnemingen in startups te kopen, waarna USP QVF die in ruil voor Urban Coins van USP EF kan kopen en USP N.V. die op haar beurt in ruil voor Urban Shares kan kopen van USP QVF, met als eindresultaat dat USP N.V. die deelnemingen rechtstreeks houdt. Een en ander stemt overeen met de beschrijving in de stukken “The Urban Way” en “The Urban Way Numbers” (zie r.o. 6.12 t/m 6.15 van het tussenarrest).
De aankoop van Urban Shares door USP N.V.
3.16
USP c.s. heeft inschrijfformulieren in het geding gebracht waarin staat dat USP N.V. bij drie opeenvolgende transacties van 1 en 21 juni 2017 in totaal 252.000 door USP QVF uitgegeven Urban Shares heeft gekocht, voor in totaal € 252.000 (r.o. 3.18, 3.26 en 3.33 van het tussenarrest).
3.17
USP c.s. heeft met betrekking tot USP QVF in het geding gebracht: (i) de Fondsvoorwaarden USP QVF; (ii) de Voorwaarden Urban Shares Account; (iii) de Voorwaarden USP QVF (RC); en (iv) de Voorwaarden USP QVF (Exchange) (deze stukken hierna gezamenlijk: de USP QVF-voorwaarden). Al deze stukken zijn gedateerd op 30 mei 2017. Uit de Fondsvoorwaarden volgt dat USP B.V. bewaarder en beheerder is van USP QVF en dat het fonds tot doel heeft het werven, selecteren en begeleiden van beloftevolle startups. Uit de Voorwaarden USP QVF (RC) volgt dat geldvorderingen tussen de participanten, de bewaarder en de beheerder zoveel mogelijk worden omgezet naar Urban Shares.
3.18
Indaca c.s. voert aan dat de ondertekenaars van de betrokken inschrijfformulieren en van de USP QVF-voorwaarden niet bevoegd waren om de daar telkens bij betrokken vennootschappen (zelfstandig) te vertegenwoordigen. Het hof gaat aan dat bezwaar voorbij omdat:
(i) Indaca c.s. niet heeft verduidelijkt welk rechtsgevolg het hof aan die gestelde onbevoegdheid zou moeten verbinden, nu Indaca c.s. geen partij is bij de betrokken stukken;
(ii) USP c.s. onweersproken aanvoert dat alle partijen er destijds vanuit gingen dat [appellant 6] en [appellant 5] ieder zelfstandig bevoegd waren om USP N.V. te vertegenwoordigen; en
(iii) USP c.s. onweersproken aanvoert dat de betrokken vennootschappen altijd hebben gehandeld alsof zij door de inschrijfformulieren en de USP QVF-voorwaarden waren gebonden en die handelingen ook hebben bekrachtigd, bijvoorbeeld in hun jaarrekeningen.
3.19
Het hof gaat om dezelfde reden voorbij aan de stelling van Indaca c.s. dat uit niets blijkt dat de ondertekenaars van de inschrijfformulieren, die zich akkoord verklaren met de fondsvoorwaarden, die voorwaarden ook hebben gezien. Het hof volgt Indaca c.s. evenmin in haar standpunt dat het zich akkoord verklaren met de inhoud van fondsdocumentatie nog geen contractuele binding tot stand brengt, omdat hier geen sprake was van een derdenbeding. USP c.s. wijst er namelijk terecht op dat die contractuele binding hier is ontstaan door aanbod en aanvaarding (die is begrepen in het ondertekenen van het inschrijfformulier door de participant, de beheerder en de bewaarder), zonder als participant de betrokken voorwaarden afzonderlijk te hoeven ondertekenen, zoals gebruikelijk bij deelneming aan een fonds voor gemene rekening door een investeerder.
3.2
Indaca c.s. wijst ook op het volgende:
(i) USP c.s. heeft deze inschrijfformulieren en de USP QVF-voorwaarden pas bij memorie van grieven overgelegd, terwijl Indaca c.s. eerder herhaaldelijk naar dergelijke stukken had gevraagd en achteraf blijkt dat die stukken vóór die verzoeken zijn gedateerd;
(ii) [appellant 6] heeft op 11 juli 2017 aan [B] gevraagd of deze had nagedacht over een “USP Investment fund voor startups”, waarop [B] dezelfde dag heeft geantwoord dat hij een voorbeeld van een informatiememorandum heeft dat kan worden gebruikt als inspiratie voor het opzetten van een eigen fonds (r.o. 3.37 tussenarrest) [2] ;
(iii) op 8 september 2017 heeft [appellant 6] aan [A] c.s. bericht dat CGG Capital in de oprichtingsfase de rol van ecosysteem had overgenomen, en dat daarom gelden zijn overgemaakt aan CGG Capital en vanuit daar naar Partnerfonds, maar geen uitleg gegeven over de fondsvoorwaarden of de inschrijfformulieren, die toen al moeten hebben bestaan;
(iv) op 11 september 2017 heeft [appellant 6] aan [A] geschreven dat de “juridische structuur nog in wording is”, maar dat “alles [is] vastgelegd maar binnen CGG als tijdelijk ecosysteem” (r.o. 3.42 tussenarrest); en
(v) de inschrijfformulieren verwijzen onder andere naar de “Voorwaarden voor Beheer en Bewaring USP QVF”, terwijl de betrokken voorwaarden zijn neergelegd in een stuk met als opschrift “Overeenkomst van Beheer en Bewaring USP QVF”.
In combinatie met het feit dat die stukken niet bevoegd zijn ondertekend trekt Indaca c.s. daaruit de conclusie dat die stukken waarschijnlijk zijn geantedateerd ten behoeve van de onderhavige zaak.
3.21
Het hof volgt haar niet in dat standpunt, omdat de vragen van Indaca c.s. (en haar raadslieden) waar Indaca c.s. naar verwijst met name betrekking hebben op (de verantwoording van) de uitgegeven bedragen. Daaruit volgt niet dat voor USP c.s. duidelijk had moeten zijn dat Indaca c.s. daarmee specifiek het oog had op de inschrijfformulieren en de diverse fondsvoorwaarden, of op andere informatie over de fondsstructuur:
- Het in de vorige alinea onder (ii) bedoelde bericht van 11 juli 2017 heeft betrekking op een informatiememorandum voor een nieuw USP investment fund voor startups en niet op de fondsvoorwaarden van USP QVF of USP EF.
- Als het gaat om het in de vorige alinea onder (iv) bedoelde bericht van 11 september 2017 heeft USP c.s. toegelicht dat de daar door [appellant 6] bedoelde juridische structuur niet die is van de USP-fondsen, maar van de nog op te zetten vennootschapsstructuur van het USP-ecosysteem, ter vervanging van het CGG-ecosysteem.
- Met betrekking tot punt (v) geldt dat geen betekenis kan toekomen aan het feit dat het stuk waarin de fondsvoorwaarden zijn neergelegd het opschrift “Overeenkomst” draagt: het is immers de overeenkomst tussen de beheerder en de bewaarder van het fonds waarin de (fonds)voorwaarden zijn afgesproken, zoals ook volgt uit de in deze overeenkomst opgenomen definitie van “(Fonds)voorwaarden”. Daarmee is voldoende duidelijk dat in de inschrijfformulieren wordt gedoeld op de voorwaarden voor beheer en bewaring zoals in deze overeenkomst opgenomen.
- Ook volgt uit de e-mails van [B] van 29 augustus 2017 aan [appellant 5] en [appellant 6] (zie r.o. 3.39 van het tussenarrest) en van [B] van 18 september 2017 aan onder anderen zijn mede-investeerders [verweerder 3] en [A] (zie hierna onder 3.33) dat Indaca c.s. zich er in de betrokken periode van bewust was dat USP N.V. (middellijk) had geïnvesteerd in startupsdie op dat moment eigendom waren van de “gelieerde onderneming” (e-mail van 29 augustus 2017) CGG Capital en nog moesten worden overgedragen aan Partnerfonds, om vervolgens overgedragen te kunnen worden aan het USP-ecosysteem. De tijdelijke rol van CGG Capital is ook door [appellant 6] aan [A] c.s. toegelicht in zijn bericht aan hen van 8 september 2017 (r.o. 3.40 van het tussenarrest).
- Uit deze berichten blijkt ook dat Indaca c.s. op dat moment bekend was met Partnerfonds en CGG Capital als voor het functioneren van het CGG-ecosysteem relevante entiteiten.
- Indaca c.s. klaagt dat USP c.s. haar de USP QVF-stukken voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomsten had moeten geven, maar licht niet toe op grond waarvan USP c.s. daartoe verplicht zou zijn geweest als niet blijkt dat een van de drie betrokken investeerders daarom heeft gevraagd.
3.22
Dat de fondsdocumentatie, zoals Indaca c.s. aanvoert, tal van termen gebruikt die niet zijn gebruikt in het stuk “
The Urban Way” verwondert ten slotte evenmin, omdat USP c.s. terecht uitlegt dat dat laatste stuk een businessplan op hoofdlijnen is en dus een andere functie vervult dan fondsvoorwaarden en andere fondsdocumentatie.
3.23
USP c.s. heeft de balans van USP N.V. per ultimo 2017 overgelegd. Indaca c.s. merkt op dat deze balans niets anders is dan een tabel en niet is voorzien van een accountantsverklaring en dat USP c.s. niet heeft aangetoond dat deze balans in 2017 is opgesteld. Zij betwist daarom dat deze tabel de daadwerkelijke balans is van USP N.V. Het hof gaat hieraan voorbij omdat Indaca c.s. niet heeft gesteld dat het gaat om een onjuiste of foutieve balans waarop om die reden niet mag worden afgegaan, terwijl uit haar stellingen evenmin kan worden afgeleid dat de balans rekenkundige fouten of boekhoudkundige onregelmatigheden bevat.
3.24
Uit deze balans volgt dat USP N.V. in 2017 aan de passivakant een geplaatst aandelenkapitaal had van € 345.000. USP c.s. heeft onweersproken gesteld dat € 250.000 daarvan het door Indaca c.s. gestorte kapitaal was. Uit diezelfde balans volgt dat USP N.V. aan de activakant voor € 345.689,99 aan Urban Shares had staan. Uit een in de balans opgenomen
cashflow-overzicht volgt dat USP N.V. al haar liquide middelen in 2017 heeft aangewend om die Urban Shares te kopen. Dit is in overeenstemming met datgene wat USP c.s. over een en ander aanvoert.
De inkoop van Urban Coins door USP QVF
3.25
USP c.s. heeft inschrijfformulieren in het geding gebracht waarin staat dat USP B.V. bij drie opeenvolgende transacties van 1 en 22 juni 2017 in totaal 213.000 door USP EF uitgegeven Urban Coins heeft gekocht, voor in totaal € 213.000 (r.o. 3.19, 3.27 en 3.34 van het tussenarrest). Volgens USP c.s. heeft USP B.V. dat gedaan als bewaarder en beheerder van USP QVF.
3.26
USP c.s. heeft met betrekking tot USP EF in het geding gebracht: (i) de Fondsvoorwaarden; (ii) de Voorwaarden Urban Coins Account; (iii) de Algemene Voorwaarden USP EF (RC); en (iv) de Voorwaarden USP EF (Exchange). Al deze stukken zijn gedateerd op 2 januari 2017. Uit de Fondsvoorwaarden volgt dat CGG Capital bewaarder is van dat fonds, en Partnerfonds de beheerder.
3.27
Met betrekking tot de opmerkingen die Indaca c.s. over deze inschrijfformulieren en fondsdocumentatie heeft gemaakt, geldt hetzelfde als wat het hof hiervoor heeft geoordeeld met betrekking tot de inschrijfformulieren en fondsdocumentatie van USP QVF.
3.28
USP c.s. heeft de balans van USP QVF per ultimo 2017 overgelegd. Wat de betwisting daarvan door Indaca c.s. betreft geldt hetzelfde als datgene wat het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de balans van USP N.V. Daar komt bij dat USP c.s. onweersproken heeft aangevoerd dat USP B.V. haar jaarrekeningen over 2017 en 2018 heeft gedeponeerd, waardoor deze opvraagbaar zijn, en dat de daarin weergegeven cijfers nagenoeg identiek zijn aan die in de balans van USP QVF, omdat de enige activiteit van USP B.V. bestond uit het beheer en de bewaring van dat fonds.
3.29
Uit de balans van USP QVF volgt dat USP QVF toen aan de passivakant voor € 345.689,99 aan uitgegeven Urban Shares had staan en aan de activakant voor € 308.571,71 had staan aan door USP EF uitgegeven Urban Coins. Uit een in de balans opgenomen
cashflow-overzicht volgt dat USP QVF het door USP N.V. voor Urban Shares betaalde bedrag van € 345.689,99 heeft ontvangen en dat zij na aftrek van diverse posten, waaronder een betaling van € 10.000 aan [verweerder 3] , al haar liquide middelen in 2017 heeft aangewend om de hiervoor bedoelde Urban Coins te kopen. Ook dit is in overeenstemming met datgene wat USP c.s. over een en ander aanvoert.
De deelneming in tien startups door CGG Capital en de geplande overname daarvan door het USP-ecosysteem
3.3
USP c.s. heeft in het geding gebracht een overeenkomst tussen USP N.V. (hierin aangeduid als USP International N.V.) en CGG Capital van 7 augustus 2017 met als opschrift “Bevestigingsovereenkomst” (hierna: de bevestigingsovereenkomst). Deze bevestigingsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“In aanmerking nemende:- Partijen hebben vanaf Q2 2016 en tijdens de planning en tot de oprichtingsfase van USP International mondeling overeenkomsten gesloten onder meer met betrekking tot:o De vennootschappelijke structuur van de op te richten USP International NV (Groep).
(…)o De werking van de accelerator centers zoals verwoord in “The Urban Way”.(…)- Partijen hebben behoefte om middels onderhavige overeenkomst deze mondelinge afspraken te bevestigen vanwege een discussie over de rechtsgeldige vertegenwoordiging van CGG Capital BV en CGG Ventures BV c.q. onrechtmatig handelen van [C] .
Komen overeen:1. Partijen bevestigen hierbij dat CGG Capital vanaf 1 januari 2017 de functie vervult van tijdelijk eco-systeem voor USP International NV tot dat USP International NV haar eigen eco-systeem ‘up & running’ heeft opgericht.2. Partijen bevestigen hierbij dat CGG Capital vanaf 1 januari 2017 als tijdelijk eco-systeem projecten heeft geselecteerd in welke USP International NV een deelbelang neemt indien/zodra er een project-rechtspersoon is opgericht nadat of tijdens op rekening en risico van USP International NV een accelerator en incubator programma geboden wordt aan de betreffende projecten.3. Partijen bevestigen hierbij dat de navolgende 10 projecten door CGG Capital ten behoeve van het eco-systeem van USP International NV zijn geselecteerd in Q1 en Q2 van 2017:a. Appsmenb. Kibonoc. Dayclocksd. Bodyswitche. MagNutzf. MarketDingg. FunDDingh. Bizzplacei. HiHaHoj. Linkpay4. Partijen bevestigen hierbij dat USP International NV aan CGG Capital BV voor het leveren van het recht op een deelbelang in de voornoemde 10 projecten een koopsom voldoet van in totaal Euro 160.000,-. (…)(…)7. De beoogde deelnemingen ad 8% in de projectvennootschappen worden geleverd zodra complete structuur van USP International NV is opgericht en het betreffende project een ‘minimal viable product’ heeft en de begeleiding van het betreffende project is voltooid.8. USP International NV krijgt (…) belangen geleverd na of tijdens de begeleiding van 12 maanden.(…)
11. Indien project niet tot oprichting komt vanwege het niet nakomen van 12 maanden begeleiding en/of het project niet minimaal levensvatbaar blijkt te zijn vervalt de oprichting en voor USP International NV de mogelijkheid om een deelname te verkrijgen, dit voor rekening en risico van USP International NV.”
Het hof noemt de in artikel 3 van deze overeenkomst bedoelde projecten hierna “de tien startups”.
3.31
Indaca c.s. voert aan dat deze bevestigingsovereenkomst is geantedateerd. Zij heeft die overeenkomst niet eerder ontvangen dan in de loop van dit hoger beroep, en de verwijzing in de considerans naar onduidelijkheid over de vertegenwoordiging van CGG Capital en CGG Ventures en het handelen van [C] in dat verband is ongerijmd, omdat [C] pas op 17 augustus 2017 door inschrijving als bestuurder van CGG Management B.V. (middellijk) bestuurder is geworden van CGG Ventures en CGG Capital. Het hof volgt Indaca c.s. niet in dit standpunt, omdat uit de beoordeling hiervoor onder 3.10 en 3.11 volgt dat zich destijds wel degelijk nog problemen voordeden met betrekking tot het handelen van [C] , en USP c.s. heeft toegelicht dat [C] tot medio augustus 2017 bleef volhouden dat sprake was van vergissingen en dat pas toen is gebleken dat het geen vergissingen betroffen, zoals nog is vermeld in de bevestigingsovereenkomst van 7 augustus 2017, maar kwade trouw van [C] .
3.32
USP c.s. heeft met betrekking tot de tien startups toegelicht dat CGG Capital bij het selecteren, begeleiden en verkopen van haar deelnemingen daarin in twee fases werkte:
(i) nadat een
startupwas geworven en geselecteerd werd met haar in eerste instantie een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarna zij door CGG Capital werd begeleid;
(ii) als bleek dat de
startuptot een succesvolle onderneming zou kunnen uitgroeien, werd vervolgens een vennootschappelijke structuur opgetuigd bestaande uit:
[a] een managementvennootschap;
[b] een investeringsvennootschap namens CGG Capital;
[c] een tussenholding; en
[d] een werkmaatschappij;
waarbij CGG Capital steeds minstens de helft van het aandelenkapitaal in handen kreeg.
3.32.1.
Wat de eerste fase betreft heeft USP c.s. samenwerkingsovereenkomsten in het geding gebracht met (i) Nexus Technology B.V., mede handelend onder de naam MagNutz (hierna: Magnutz); (ii) Talking Telecom Technologies B.V., mede handelend onder de naam HiHaHo (hierna: HiHaHo); en (iii) een natuurlijke persoon met betrekking tot Linkpay (hierna: Linkpay):
- De overeenkomsten met Nexus MagNutz en Linkpay zijn aan de ecosysteemzijde gesloten door CGG Ventures en zijn ondertekend door [C] . USP c.s. heeft toegelicht dat de reden dat die overeenkomsten niet zijn aangegaan door CGG Capital is de hiervoor onder 3.10 beschreven fraude door [C] . Dat [C] die overeenkomsten heeft ondertekend terwijl hij, zoals Indaca c.s. aanvoert, daar niet toe bevoegd was, kan ook aan die reden worden toegeschreven.
- De overeenkomst met HiHaHo is aangegaan door CGG Capital en ondertekend door [appellant 6] . Dat deze, zoals Indaca c.s. stelt, niet alleen vertegenwoordigingsbevoegd was, is hier niet van belang (zie hiervoor onder 3.18).
- Dat partijen in deze overeenkomsten niet naar het CGG-ecosysteem verwijzen en dat geen uitvoering is gegeven aan de daarin opgenomen afspraken is evenmin van belang: waar het om gaat is dat destijds sprake was van een samenwerkingsovereenkomst zoals USP c.s. die heeft beschreven.
- Dat een deel van de overeenkomsten nog niet was gesloten toen het USP concept in januari 2017 werd opgestart (die met MagNutz en Linkpay dateren van na 7 februari 2017 en 19 mei 2017), zoals Indaca c.s. stelt, is op zich juist, maar hoeft niet te verwonderen, aangezien USP c.s. aanvoert dat het CGG-ecosysteem in de opstartfase van het USP-ecosysteem de functie van ecosysteem heeft vervuld.
3.32.2.
Wat de tweede fase betreft heeft USP c.s. notariële oprichtingsaktes in het geding gebracht van telkens vier vennootschappen volgens de hiervoor onder 3.32 beschreven structuur, namelijk: met betrekking tot Appsmen (aktes van 20 januari 2016); Bizzplace (aktes van 30 mei 2017); Bodyswitch (aktes van 30 mei 2017); en Dayclocks (aktes van 23 mei 2016). Oprichter van de management- en investeringsidentiteiten voor de Appsmen-structuur was CGG Capital. Medeoprichter van de entiteiten in de structuren voor Bizzplace, Bodyswitch en Dayclocks was niet CGG Capital, maar CGG Ventures, (middellijk) vertegenwoordigd door [C] . USP c.s. heeft toegelicht dat ook hier sprake is geweest van de hiervoor onder 3.10 beschreven fraude door [C] . Indaca c.s. voert aan dat uit uittreksels uit het handelsregister volgt dat een deel van deze vennootschappen kort na oprichting werd bestuurd of gehouden door derden en niet door een CGG-vennootschap, maar daar gaat het hier niet om: waar het om gaat is dat USP c.s. heeft aangevoerd dat het CGG-ecosysteem bepaalde startups na een aanloopfase zou overdragen aan het USP-ecosysteem, en dat uit de oprichtingsaktes blijkt dat een deel van deze startups als rechtspersoon is ingericht, voorafgaand aan 12 oktober 2017, toen Indaca c.s. de samenwerking heeft opgezegd.
3.33
USP c.s. heeft in het geding gebracht een e-mailbericht van [B] van 18 september 2017 aan zijn mede-investeerders [A] en [verweerder 3] en aan [appellant 7] , [C] , [appellant 5] en [appellant 6] met als bijlage een concept mantelovereenkomst en een voorbeeld van een aandeelhoudersovereenkomst met als begeleidende tekst het verzoek om te kijken naar “de mantelovereenkomst voor het overdragen van de projecten naar USPP BV” en “de bijbehorende concept aandeelhoudersovereenkomst”. De concept mantelovereenkomst voorziet in de verkoop door Partnerfonds, CGG Capital en CGG Ventures aan Urban Startup Project Rotterdam B.V. van hun belangen van 8% in de tien startups voor in totaal € 160.000, waarvan € 130.000 in euro’s en € 30.000 in “Urban’s” die naar euro’s geconverteerd zullen worden zodra liquiditeit beschikbaar is. Volgens USP c.s. zijn deze concepten tot stand gekomen door overleg tussen USP c.s., Indaca c.s. en de contractspartijen.
3.34
Indaca c.s. voert aan dat deze overeenkomsten nooit zijn ondertekend omdat zij kort daarna de samenwerking heeft opgezegd, dat de concepten niet overeenkwamen met de waarheid omdat daarin staat dat een betaling nog moest worden geëffectueerd die inmiddels al had plaatsgevonden, en dat Indaca c.s. niet akkoord kon gaan met de inhoud daarvan. Het hof gaat hieraan voorbij omdat de relevantie van het bericht van [B] van 18 september 2017 met de conceptovereenkomst niet is gelegen in de vraag of de overeenkomsten zijn gesloten en of daaraan uitvoering is gegeven, maar in het feit dat daaruit blijkt dat de startups tot dan toe waren begeleid via het CGG-ecosysteem, maar ten behoeve van het USP-ecosysteem omdat de startups daaraan zouden worden overgedragen, en dat Indaca c.s. daarvan op de hoogte was. Het hof volgt Indaca c.s. ook niet in haar weerspreking van de stelling van USP c.s. dat de concepten in overleg met haar zijn opgesteld, aangezien de concepten door [B] zijn rondgestuurd, en [B] tijdens de mondelinge behandeling heeft bevestigd dat hij die heeft opgesteld.
3.35
De concept mantelovereenkomst bevat twee lijsten:
- één met Appsmen, Dayclocks, Bodyswitch en Bizzplace, aangeduid als “actieve werkmaatschappijen / vennootschappen” en telkens gevolgd door “Investment BV”, en
- één met Linkpay, Magnutz, Kibon, Marketding, Fundig en HIHAHO, aangeduid als “projecten (nog op te richten)”.
[B] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij onderscheid wilde maken tussen ondernemingen die al waren opgericht en ondernemingen die dat nog niet waren. Deze lijst stemt overeen met de lijst in de bevestigingsovereenkomst. Uit het concept blijkt verder dat [B] bekend was met het feit dat sommige startupsal waren opgericht en sommige niet.
3.36
USP c.s. heeft toegelicht dat vervolgens geen uitvoering kon worden gegeven aan de hiervoor onder 3.30 bedoelde overeenkomst van 7 augustus 2017 omdat [C] destijds nog steeds enig bestuurder was van CGG Capital, en de aangezochte notaris daarom zonder betrokkenheid van [C] niet wilde meewerken aan de levering door CGG Capital aan USP N.V. van de aandelen in de daar bedoelde startups. Daarna heeft Indaca c.s. de samenwerking opgezegd, waardoor niet kon worden voldaan aan het vereiste dat de startups twaalf maanden begeleiding hadden gekregen (artikelen 7, 8 en 11 van de Bevestigingsovereenkomt, zie hiervoor onder 3.30).
3.37
USP c.s. heeft ook toegelicht dat de tien startups niet op de hoogte waren van het bestaan van het USP-ecosysteem en de daarbij betrokken vennootschappen, omdat zij steeds binnen het CGG-ecosysteem zijn begeleid en daar wel bekend waren met [appellant 6] , [appellant 5] en [C] .
De betalingen aan [C] , [appellant 5] , [appellant 6] en [appellant 7] en de economische rechtvaardiging daarvoor
3.38
USP c.s. heeft de balans van USP EF per ultimo 2017 overgelegd. Ook wat betreft de betwisting daarvan door Indaca c.s. geldt datgene wat het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de balansen van USP N.V. en USP QVF.
3.39
Uit deze balans volgt dat USP EF aan de passivakant de aan USP QVF uitgegeven Urban Coins heeft ingeboekt voor € 308.571,71 en aan de activakant onder andere een post “Koopsom deelbelangen Projecten”, voor € 160.000. Uit een in de balans opgenomen
cashflow-overzicht volgt dat USP EF voor de door hem uitgegeven Urban Coins het aankoopbedrag van € 308.571,71 heeft ontvangen en dat het dat bedrag voor de volgende betalingen heeft aangewend:
- € 64.520,78 aan salarissen van werknemers;
- € 72.578,00 aan mentorgelden;
- € 78.529,73 aan diverse kosten; en
- € 92.943,20 als aanbetaling voor tien startups.
3.4
Volgens USP c.s. heeft de post van € 72.578,00 aan mentorgelden betrekking op mentorgeldbetalingen aan [C] (€ 22.500), [appellant 6] , (idem), [appellant 5] (€ 22.578) en een derde (€ 5.000), voor in totaal minder dan 21% van de totale investering van € 345.689,99 door USP N.V. in Urban Shares.
3.41
De in het tussenarrest onder 3.17, 3.25 en 3.32 bedoelde, met de investeringsdata van Indaca c.s. samenvallende betalingen door Partnerfonds aan de houdstervennootschap van [appellant 7] van € 45.000, € 22.500 en € 22.500 hebben volgens USP c.s. niets te maken met het USP-ecosysteem en heeft Partnerfonds volgens haar niet uit het werkkapitaal van USP N.V. betaald. Indaca c.s. heeft dat weersproken, maar die weerspreking niet toegelicht of onderbouwd.
3.42
Ook deze balans is in overeenstemming met datgene wat USP c.s. heeft aangevoerd over de verkoop door USP EF van Urban Coins en de beoogde deelneming van USP EF in nog door het CGG-ecosysteem gehouden startups.
Tussenslotsom
3.43
Uit het voorgaande volgt dat USP c.s. een onderbouwde, consistente en geloofwaardige beschrijving heeft gegeven van de context rond de oprichting van het USP-ecosysteem en het door USP N.V. kopen van Urban Shares, het door USP QVF kopen van Urban Coins en de samenwerking tussen het USP-ecosysteem en het CGG-ecosysteem waarbij het CGG-ecosysteem in de aanloopfase taken van het USP-ecosysteem waarnam. Indaca c.s. heeft haar standpunt dat de door haar betaalde koopsommen op bedrieglijke wijze niet aan het USP-concept ten goede zijn gekomen, na deze gemotiveerde betwisting door USP c.s., onvoldoende (nader) onderbouwd, waardoor dat bedrog niet tussen partijen is komen vast te staan. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod dat Indaca c.s. bij dagvaarding in eerste aanleg heeft gedaan, omdat de daar te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden, indien bewezen, gezien het voorgaande niet tot een andere uitkomst kunnen leiden. Het hof gaat ook voorbij aan het bewijsaanbod van Indaca c.s. bij memorie van grieven in zaak 200.270.474/02, omdat daarin geen specifiek te bewijzen feiten zijn beschreven.
Ook overigens geen omstandigheden die maken dat USP c.s. zich niet mag beroepen op de afstand van het recht op ontbinding
3.44
Indaca c.s. heeft subsidiair aangevoerd dat USP N.V. en/of USP B.V. hoe dan ook in strijd met de aandeelhoudersovereenkomsten hebben gehandeld doordat de betrokken startups uiteindelijk nooit zijn overgedragen aan USP N.V. of een door haar gecontroleerde rechtspersoon. USP c.s. heeft toegelicht dat dat eerst niet mogelijk was omdat de notaris door de fraude van [C] niet aan levering wilde meewerken en Indaca c.s. daarna op 12 oktober 2017 de voor het succes van het USP-ecosysteem noodzakelijke samenwerking met USP c.s. heeft opgezegd.
3.45
Het betoog van Indaca c.s. kan niet leiden tot toewijzing van haar vordering tot ontbinding, omdat Indaca c.s. in de betrokken koopovereenkomsten afstand heeft gedaan van haar recht op (gedeeltelijke) ontbinding daarvan (zie r.o. 3.12, 3.23 en 3.30 van het tussenarrest). Indaca c.s. heeft aangevoerd dat het inroepen van die afstand ook wat de hier bedoelde tekortkoming betreft in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, omdat USP N.V. met de bevestigingsovereenkomst met CGG Capital als gevolg van de personele unies in de besturen in feite een afspraak heeft gemaakt met zichzelf, waarvan zij wist dat CGG Capital die niet zou kunnen nakomen. Het hof volgt Indaca c.s. niet in dat standpunt, omdat, daargelaten het feit dat USP N.V. en CGG Capital verschillende rechtspersonen waren, uit de toelichting die USP c.s. heeft gegeven bij de door [C] gepleegde fraude volgt dat USP N.V. bij het sluiten van de bevestigingsovereenkomst niet wist dat CGG Capital door die fraude niet in staat zou zijn om haar belangen in de tien startups aan USP N.V. te leveren. Indaca c.s. heeft dat niet voldoende onderbouwd weersproken. Daarmee is het inroepen door USP c.s. van de contractuele afstand van het recht op ontbinding niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.46
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen tot ontbinding van de (drie bundels van) koop-, aandeelhouders- en partnerraadovereenkomsten niet toewijsbaar zijn. Daar komt bij dat uit de hierna volgende beoordeling volgt dat, als het gaat om de door Indaca c.s. gestelde tekortkoming, die tekortkoming deels niet is komen vast te staan en USP N.V. en/of USP B.V. voor het overige deel niet in verzuim zijn geraakt, waardoor de vorderingen tot ontbinding ook om die reden niet toewijsbaar zijn.
De geldvorderingen zijn evenmin toewijsbaar
Niet toewijsbaar op grond van een ongedaanmakingsverbintenis
3.47
Uit het voorgaande volgt dat de geldvorderingen van Indaca c.s niet kunnen worden toegewezen op grond van een uit ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenis.
Niet toewijsbaar op grond van tekortkoming
3.48
Het hof moet daarom beoordelen of die vorderingen kunnen worden toegewezen op grond van de overige door Indaca c.s. in eerste aanleg gestelde, maar door de rechtbank niet beoordeelde grondslagen, waaronder aansprakelijkheid wegens toerekenbare tekortkoming door USP N.V. en/of USP B.V.
3.49
In zijn tussenarrest heeft het hof al geoordeeld dat Indaca c.s. zich niet kan beroepen op strijd met de procuratieregeling. Wat het niet volgens de afspraken uitgeven van de koopsommen betreft heeft het hof in r.o. 6.9 van het tussenarrest geoordeeld dat artikel 1.1.2 van de aandeelhoudersovereenkomsten niet voorziet in een plicht voor USP N.V. om alleen deelnemingen van 8% in startups te kopen, maar dat de artikelen 1.3.5/6 van die overeenkomsten voorschrijven dat de door Indaca c.s. ingebrachte deelnemingssommen moeten worden aangewend “als werkkapitaal van USP N.V. ter financiering van het genoegzaam bekende businessplan van USP”, respectievelijk “ter financiering van het USP concept, businessmodel en businessplan”. In r.o. 6.15 van het tussenarrest heeft het hof vervolgd dat die verbintenis onder andere inhield dat USP N.V. een deel van de investeringssommen van Indaca c.s. in een aanloopperiode mocht gebruiken om via Urban Shares te investeren in Urban Coins en daarmee de Accelerator Centers voor te financieren, met dien verstande dat de betrokken uitgevende fondsen, dat wil zeggen USP QVF en USP EF, (middellijk) door USP N.V. gecontroleerd zouden zijn.
3.5
Tussen partijen staat vast dat aan die laatste voorwaarde niet is voldaan. Uit de hiervoor verrichte beoordeling van de vraag of USP c.s. bij het uitgeven van de door Indaca c.s. ingebrachte deelnemingssommen bedrog heeft gepleegd volgt echter dat de reden daarvoor is dat de bij het CGG-ecosysteem betrokken vennootschappen in een aanloopfase in opdracht van USP c.s. bepaalde functies van het USP-ecosysteem hebben vervuld en dat het de bedoeling van USP c.s. was om die situatie na die aanloopfase weer recht te trekken, onder andere doordat het CGG-ecosysteem de tien startups aan het USP-ecosysteem zou overdragen. Uit diezelfde beoordeling volgt ook dat dat tijdelijk door het CGG-ecosysteem vervullen van bepaalde functies van het USP-ecosysteem plaatsvond met medeweten van Indaca c.s.
3.51
Omdat bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst onder andere rekening moet worden gehouden met de wijze waarop partijen daaraan invulling hebben gegeven, volgt daaruit dat de hiervoor beschreven gang van zaken dat die tijdelijke situatie geen toerekenbare tekortkoming van de aandeelhoudersovereenkomsten heeft opgeleverd.
3.52
Indaca c.s. betoogt als gezegd dat USP N.V. en/of USP B.V. uiteindelijk hoe dan ook toerekenbaar zijn tekortgekomen in de nakoming van de aandeelhoudersovereenkomsten, omdat de tien startups nooit aan het USP-ecosysteem zijn overgedragen. Indaca c.s. heeft daarbij echter niet met zoveel woorden uiteengezet waarom en wanneer USP N.V. en/of USP B.V. met betrekking tot deze verbintenis in verzuim is geraakt.
3.52.1.
Voor zover zij heeft bedoeld te stellen dat de brief van [A] c.s. aan [appellant 6] en [appellant 5] van 12 oktober 2017 (verstuurd op 13 oktober 2017, productie 22 bij akte na dagvaarding) als ingebrekestelling moet worden aangemerkt, volgt het hof haar daar niet in. In die brief heeft [A] c.s. [appellant 6] en [appellant 5] namelijk niet gemaand tot nakoming binnen een redelijke termijn (artikel 6:82 lid 1 BW), maar hen gesommeerd om binnen een bepaalde termijn te reageren op een voorstel voor afwikkeling van de samenwerking, namelijk door (i) terugstorting van de investeringssommen of (ii) overdracht van de rechten van USP N.V. dan wel USP B.V. op deelnemingen en projecten aan een door [A] c.s. gecontroleerde entiteit. Hetzelfde geldt voor de rappel-e-mail van [A] c.s. van 25 oktober 2017 (productie 26 bij akte na inleidende dagvaarding).
3.52.2.
Voor zover Indaca c.s. heeft bedoeld te stellen dat de brief van haar raadsman aan (de toenmalige raadsman van) USP N.V. van 18 mei 2018 (productie 27 bij akte na inleidende dagvaarding) als ingebrekestelling met betrekking tot deze gestelde tekortkoming moet worden aangemerkt, geldt dat USP c.s. om de hierna volgende redenen terecht aanvoert dat Indaca c.s. op dat moment in schuldeisersverzuim verkeerde.
3.52.3.
Hetzelfde geldt voor zover in de stellingen van Indaca c.s. besloten zou liggen dat nakoming blijvend onmogelijk is geworden, dat USP c.s. zonder ingebrekestelling in verzuim zou zijn geraakt of dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn indien USP N.V. en/of USP B.V. zich ten opzichte van Indaca c.s. zou beroepen op de afwezigheid van een ingebrekestelling.
3.53
USP c.s. heeft aangevoerd dat de reden waarom de tien startups uiteindelijk niet aan het USP-ecosysteem zijn overgedragen is gelegen in het feit dat die startups eerst gedurende bepaalde tijd mede door het USP-ecosysteem naar levensvatbaarheid moesten worden begeleid, waarbij de Bevestigingsovereenkomst uitging van een termijn van twaalf maanden, en dat die begeleiding vervolgens niet van de grond is gekomen omdat [A] c.s. de samenwerking met USP c.s. op 12 oktober 2017 eenzijdig heeft opgezegd.
3.54
Het hof geeft USP c.s. op dit punt gelijk. Tussen partijen staat vast dat [A] c.s. (en daarmee Indaca c.s.) inderdaad op 12 oktober 2017 de samenwerking met USP c.s. heeft opgezegd. Indaca c.s. heeft niet (voldoende onderbouwd) betwist dat het USP-ecosysteem voor zijn functioneren mede was aangewezen op de inbreng van [A] c.s., en daarmee van Indaca c.s. Uit de voorgaande beoordeling van de door Indaca c.s. gestelde tekortkomingen van USP N.V. en/of USP B.V. in de nakoming van de overeenkomsten volgt dat op 12 oktober 2017 van een dergelijke tekortkoming nog geen sprake was. Indaca c.s. hebben meer in het bijzonder niet gesteld dat de overdracht van de tien startups aan het USP-ecosysteem op die datum al voltooid had moeten zijn. Indaca c.s. had daarom op die datum geen gegronde reden om haar eigen verplichtingen uit de overeenkomsten op te schorten. Door dat wel te doen heeft zij nakoming van de overeenkomsten onmogelijk gemaakt en is zij in schuldeisersverzuim geraakt. USP c.s. heeft daarna daarom niet in verzuim kunnen raken (artikel 6:61 lid 2 BW).
Niet toewijsbaar op grond van onrechtmatige daad
3.55
Indaca c.s. heeft de geldvorderingen (wat USP N.V. en USP B.V. betreft tevens) gegrond op aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad, kort gezegd op de volgende gronden:
- ten aanzien van USP N.V. en USP B.V. wegens bedrog;
- ten aanzien van [appellant 6] , [appellant 5] en Entrepreneur wegens bedrog en externe bestuurdersaansprakelijkheid; en
- ten aanzien van CGG Capital en [appellant 7] als derden die hebben bijgedragen aan en geprofiteerd van de tekortkoming door USP N.V. en/of USP B.V. dan wel het bedrog van allen overige gedaagden.
3.56
Voor zover deze vorderingen zijn gegrond op (het bijdragen aan) bedrog, stuiten zij af op het oordeel hiervoor dat dat bedrog niet is komen vast te staan.
3.57
Voor zover zij zijn gegrond op een andere onrechtmatige daad van USP N.V. en/of USP B.V. in verband met een gestelde tekortkoming door deze vennootschappen, stuiten zij af op het oordeel hiervoor dat die tekortkoming voor een deel niet is komen vast te staan en dat Indaca c.s. wat de betrokken verbintenis betreft voor het overige deel in schuldeisersverzuim verkeerde. Als de schuldenaar van een op een vennootschap rustende verbintenis in verzuim verkeert, kan een tekortkoming in de nakoming daarvan immers in beginsel niet onrechtmatig zijn jegens die schuldenaar.
3.58
Een en ander geldt ook voor het verwijt dat [appellant 6] , [appellant 5] en Entrepreneur als (middellijk) bestuurders persoonlijk ernstig verwijtbaar hebben gehandeld in verband met die gestelde tekortkoming en dat CGG Capital en [appellant 7] daaraan hebben bijgedragen en daarvan hebben geprofiteerd.
Het hoger beroep van Indaca c.s.
3.59
Uit het voorgaande volgt al dat de vorderingen van Indaca c.s. ook ten aanzien van CGG Capital en [appellant 7] moeten worden afgewezen. Indaca c.s. heeft daarom geen belang meer bij beoordeling van haar grieven in de zaak 200.278.966/01.
Slotsom
3.6
De slotsom van het voorgaande is dat het principaal hoger beroep van USP c.s. in zaak 200.270.474/02 slaagt en het hoger beroep van Indaca c.s. in zaak 200.278.966/01 niet. Uit het oordeel in r.o. 6.3 tot en met 6.6 van het tussenarrest volgt dat het incidenteel hoger beroep van Indaca c.s. in zaak 200.270.474/02 ook niet slaagt.
3.61
Geen van partijen heeft zich met haar grieven en vorderingen in hoger beroep gericht tegen de bestreden vonnissen, voor zover gewezen in reconventie. Die vonnissen liggen daarom wat de reconventie betreft niet aan het hof voor. Uit de voorgaande beoordeling volgt dat de vorderingen van Indaca c.s. niet alleen ten aanzien van [appellant 7] en CGG Capital hadden moeten worden afgewezen, maar ten aanzien van alle gedaagden in conventie. Omwille van de leesbaarheid van het dictum zal het hof het bestreden vonnis, voor zover gewezen in conventie, in zijn geheel vernietigen en opnieuw recht doen.
3.62
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank Indaca c.s. in conventie niet alleen had moeten veroordelen in de kosten van CGG Capital en [appellant 7] , maar ook in die van de overige gedaagden. Het hof zal dat alsnog doen en stelt die kosten als volgt vast:
griffierecht € 3.946,-
salaris advocaat € 10.809,- (4,5 punten × tarief VI)
Totaal € 14.755,-
3.63
Het hof zal Indaca c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in beide hogerberoepzaken veroordelen in de kosten. Het hof stelt die kosten als volgt vast:
(i) kosten aan de zijde van USP c.s. in zaak 200.270.474/02:
griffierecht € 5.517,-
salaris advocaat € 8.856,- (principaal hoger beroep: 2 punten × tarief VI)
salaris advocaat € 4.428,- (incidenteel hoger beroep: 2 punten × tarief VI × 0,5)
nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 18.979,-;
(ii) kosten aan de zijde van [appellant 7] en CGG Capital in zaak 200.278.966/01:
griffierecht € 5.517,-
salaris advocaat € 8.856,- (2 punten × tarief VI)
nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)Totaal € 14.551,-.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.

4.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2019 voor zover gewezen in conventie en, in zoverre opnieuw recht doende:
o wijst de vorderingen van Indaca c.s. af;
o veroordeelt Indaca c.s. hoofdelijk in de kosten van de procedure voor de rechtbank, tot vandaag aan de zijde van USP c.s. vastgesteld op € 14.755,-;
  • veroordeelt Indaca c.s. hoofdelijk in de proceskosten van het principaal en incidenteel hoger beroep in de zaak 200.270.464/02, aan de zijde van USP c.s. tot vandaag vastgesteld op € 18.979,‑;
  • veroordeelt Indaca c.s. hoofdelijk in de proceskosten van het hoger beroep in de zaak 200.278.966/01, aan de zijde van [appellant 7] en CGG Capital tot vandaag vastgesteld op € 14.551,-;
  • bepaalt dat de voorgaande proceskostenveroordelingen worden vermeerderd met de wettelijke rente over de betrokken bedragen als Indaca c.s. deze niet binnen veertien dagen na vandaag heeft voldaan;
  • bepaalt dat als Indaca c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Indaca c.s. hoofdelijk de kosten van die betekeningen moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als Indaca c.s. deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.H. Speyart van Woerden, A.E.A.M. van Waesberghe en C.W.M. Lieverse en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Rechtbank Rotterdam 4 september 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:7179.
2.Anders dan Indaca c.s. aanvoert is het [appellant 6] die op die dag naar het fonds vraagt en [B] die daarop antwoordt, en niet andersom: zie productie 78 bij memorie van grieven van USP c.s. in zaak 200.270.474.