ECLI:NL:GHDHA:2024:2089

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
BK-23/1162
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek specifieke zorgkosten en verzoek om uitstel mondelinge behandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrek van specifieke zorgkosten door belanghebbende voor het jaar 2020. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waartegen hij bezwaar had gemaakt. De Inspecteur handhaafde de aanslag, waarna belanghebbende beroep instelde bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep aantekende. De zaak betreft de vraag of de kosten voor specifieke zorgkosten, zoals hulpmiddelen, dieetkosten en vervoerskosten, aftrekbaar zijn. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem gestelde zorgkosten. De kosten voor brillen en contactlenzen zijn uitgesloten van aftrek, en de kosten voor dextrose zijn niet aangemerkt als specifieke zorgkosten. Ook de vervoerskosten zijn niet aannemelijk gemaakt, en er zijn geen bewijsstukken overgelegd die de extra kosten voor kleding en beddengoed onderbouwen. Het verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling werd door de Rechtbank terecht afgewezen, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet op een andere manier naar de zitting kon komen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/1162

Uitspraak van 9 oktober 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 5 oktober 2023, nummer SGR 22/8024.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.578 (de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. Bij uitspraak op bezwaar is de is de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht van € 50 euro geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 28 augustus 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1965. Belanghebbende is met zijn zoon, geboren op [geboortedatum] 2004, in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op hetzelfde adres.
2.2.
Voor het jaar 2020 heeft belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 8.938 (€ 15.877 uitkeringen Participatiewet ‑/ € 2.439 specifieke zorgkosten -/- € 4.500 restant persoonsgebonden aftrek).
2.3.
Belanghebbende heeft in de aangifte voor het jaar 2020 de aftrek van specifieke zorgkosten als volgt gespecificeerd:
Hulpmiddelen € 850
Dieetkosten € 200
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 700
Vervoerskosten € 250
Totaal voor verhoging € 2.000
Verhoging specifieke zorgkosten
€ 700
Totaal specifieke zorgkosten € 2.700
Drempel
€ 261
Totaal aftrekbare specifieke zorgkosten € 2.439
2.4.
De Inspecteur heeft met dagtekening 27 januari 2022 een vragenbrief aan belanghebbende gestuurd. Belanghebbende heeft naar aanleiding van de vragenbrief stukken overgelegd. Deze betreffen een overschrijvingsbevestiging van een gift aan de broer van belanghebbende, betaalbewijzen voor de aanschaf van brillen en een contactlens in het jaar 2020, een betaalbewijs voor een contactlens in het jaar 2019 en een betaalbewijs voor dextrose in het jaar 2019.
2.5.
De Inspecteur heeft met dagtekening 1 april 2022 de aanslag opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur een bedrag van € 300 aan kosten voor kleding en beddengoed en een bedrag van € 100 aan vervoerskosten in aftrek toegestaan. De aftrek voor hulpmiddelen en dieetkosten is niet verleend.
2.6.
Belanghebbende heeft op de ochtend voorafgaand aan het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank om uitstel verzocht omdat hij wegens een treinstoring Den Haag niet kon bereiken. De Rechtbank heeft het verzoek tot uitstel afgewezen omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet anders dan per trein tijdig bij de zitting aanwezig kon zijn.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“Verzoek uitstel zitting
6. Eiser heeft op de ochtend van de zitting voorafgaande aan de start van het onderzoek ter zitting telefonisch om uitstel verzocht, omdat hij als gevolg van een treinstoring op die ochtend niet verder dan [woonplaats] is gekomen en hij om gezondheidsredenen niet met de metro naar Den Haag kan reizen. Hoewel ten tijde van eisers verzoek inderdaad sprake was van een treinstoring op het traject tussen [woonplaats] en Den Haag valt niet in te zien waarom eiser om gezondheidsredenen niet verder kon reizen met de metro. Bovendien had eiser ook met een taxi verder kunnen reizen. De rechtbank heeft daarom het verzoek om uitstel afgewezen.
7. Artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting (Wet IB 2001) bevat een limitatieve opsomming van de aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 komen - voor zover hier van belang - de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp, vervoer, farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts, andere hulpmiddelen (niet zijnde brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen), en extra kleding en beddengoed voor aftrek in aanmerking. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de door hem gestelde specifieke zorgkosten in direct verband staan met ziekte of invaliditeit, dat hij daadwerkelijk de door hem gestelde uitgaven heeft gedaan en dat hij voor deze uitgaven geen vergoeding heeft ontvangen van een zorgverzekeraar.
8. Eiser stelt dat hij, wegens chronische pijnklachten en ziektes van hemzelf en zijn zoon, extra kosten maakt voor bijvoorbeeld dextrose, speciale contactlenzen, lenzenvloeistof en vervoer naar het ziekenhuis in [vestigingsplaats] . Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling betalingsbewijzen van een opticien en een drogist alsmede een factuur met dagtekening 23 januari 2013 voor diverse ritten met een taxi overgelegd.
9. Eiser heeft hiermee de door hem gestelde specifieke zorgkosten niet aannemelijk gemaakt. Voor wat betreft de kosten van andere hulpmiddelen stelt de rechtbank voorop dat de kosten voor brillen, speciale contactlenzen en lenzenvloeistof reeds op grond van artikel 6.17, tweede lid, ten eerste, van de Wet IB 2001, niet aftrekbaar zijn. Verder zijn uitgaven voor andere hulpmiddelen niet aftrekbaar als dergelijke middelen ook voor andere doeleinden dan de behandeling of voorkoming van ziekte of aandoeningen worden gebruikt. Dit is bijvoorbeeld bij dextrose het geval, zodat ook die kosten niet aftrekbaar zijn. Dat eisers zoon dextrose gebruikt voor zijn ziekte, maakt dit niet anders. Daarnaast heeft eiser geen facturen of andere schriftelijke bewijsstukken overgelegd, waaruit kan worden afgeleid op welke andere (farmaceutische) hulpmiddelen de door hem gestelde kosten zien.
10. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zijn zoon op medisch voorschrift een dieet heeft gevolgd als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel f, van de Wet IB 2001. Eiser heeft namelijk geen dieetverklaring overgelegd. Verweerder heeft deze kosten dan ook terecht niet in aftrek toegelaten.
11. Ook met betrekking tot de vervoerskosten heeft eiser onvoldoende bewijsstukken overgelegd. De door eiser overgelegde factuur ziet niet op het jaar 2020 maar op het jaar 2013. Daarnaast heeft eiser geen nader aanvullende bewijsstukken zoals bijvoorbeeld een afsprakenkaart van het ziekenhuis, overgelegd, zodat niet kan worden opgemaakt dat eiser in 2020 meer dan het reeds in aftrek toegestane bedrag van € 100 aan vervoerskosten heeft gemaakt in verband met ziekte. Verder heeft eiser met betrekking tot de kosten voor extra kleding en beddengoed geen nadere bewijsstukken overgelegd. Dat eisers zoon wegens zijn suikerziekte kleding en beddengoed stuk maakt en eiser hiervoor extra uitgaven heeft gedaan, is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft immers al het forfaitaire bedrag van € 300 in aftrek toegestaan, en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitgaven € 600 te boven gaan waardoor recht bestaat op het hogere forfaitaire bedrag van € 750.
12. Eiser heeft verder geen andere bewijsstukken van de door hem gestelde kosten ingebracht. Eiser kan daarbij niet volstaan met een enkele stelling dat hij specifieke zorgkosten heeft gemaakt, omdat voor het in aanmerking nemen van specifieke zorgkosten vereist is dat bewijs moet worden geleverd dat deze kosten zijn gemaakt. Dat eiser geen andere bewijsstukken meer heeft, komt voor rekening en risico van eiser. Dat, zoals eiser stelt, verweerder een aantal bonnen heeft zoekgemaakt, kan, wat daar verder ook van zij, aan voormeld oordeel niet afdoen. Het had op de weg van eiser gelegen om van deze bonnen een kopie te maken. Dat eiser dit heeft nagelaten, komt dan ook voor zijn rekening en risico.
13. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht de aftrek specifieke zorgkosten gecorrigeerd.
14. Eiser stelt verder nog dat hij kosten voor de stage van zijn zoon heeft gemaakt. Dergelijke kosten komen niet voor aftrek in aanmerking, aangezien de Wet IB 2001 hiervoor geen mogelijkheid biedt.
15. Eiser heeft zijn stelling dat sprake is geweest van discriminatie niet aannemelijk gemaakt. In de gedingstukken zijn geen aanwijzingen te vinden dat eiser vanwege zijn buitenlandse afkomst is gediscrimineerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat volgens verweerder de reden voor de controle van eisers aangifte is geweest dat eiser jarenlang ten onrechte ziektekosten heeft opgevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat tijdens het onderzoek van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 door verweerder niet is gehandeld overeenkomstig hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, laat staan dat hier sprake zou zijn van een door de Hoge Raad genoemde situatie waarin is gehandeld op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van de resultaten van het onderzoek van de aangifte onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.1
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
1. vgl. Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748 en Hoge Raad 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:14

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of:
1) de Rechtbank het verzoek van belanghebbende om uitstel van de mondelinge behandeling ter zitting terecht heeft afgewezen.
2) belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek aan specifieke zorgkosten;
3) belanghebbende wordt gediscrimineerd.
4.2.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van bezwaar en tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2020.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Afwijzing van het verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling
5.1.1.
Belanghebbende stelt dat zijn verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling bij de Rechtbank onterecht niet is toegewezen. Belanghebbende stelt dat het om gezondheidsredenen niet mogelijk was om met de metro zijn reis voort te zetten.
5.1.2.
Anders dan belanghebbende stelt heeft de Rechtbank het verzoek tot uitstel terecht afgewezen omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem niet mogelijk was om de Rechtbank anders dan per trein te bereiken. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende dit niet aannemelijk gemaakt.
5.1.3.
In hoger beroep is belanghebbende verschenen. Aangezien de door belanghebbende aan de orde gestelde geschilpunten in hoger beroep opnieuw zijn beoordeeld heeft hij geen belang bij zijn klacht dat de Rechtbank het verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling ten onrechte zou hebben afgewezen.
Aftrek specifieke zorgkosten
5.2.1.
Om kosten als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking te kunnen nemen moet worden voldaan aan wettelijke vereisten. Zo vereist artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) dat uitgaven voor specifieke zorgkosten op belanghebbende hebben gedrukt. Verder kunnen alleen de uitgaven in aanmerking worden genomen die limitatief zijn opgesomd in artikel 6.17, Wet IB 2001 en niet uitgesloten zijn in artikel 6.18, Wet IB 2001 en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en ook verder aan alle daarin gestelde wettelijke voorwaarden is voldaan. Daarbij geldt dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij terecht de uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek heeft gebracht.
5.2.2.
Belanghebbende heeft als bewijs van de door hem in aanmerking genomen uitgaven betaalbewijzen en facturen overgelegd voor de aanschaf van een contactlens, brillen, dextrose en van vervoer naar het ziekenhuis.
5.2.3.
Op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, Wet IB 2001 zijn de uitgaven die zijn gedaan wegens ziekte of invaliditeit voor andere hulpmiddelen dan farmaceutische hulpmiddelen in beginsel aftrekbaar voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt.
Brillen en contactlenzen worden op grond van artikel 6.17, tweede lid, ten eerste, Wet IB 2001, niet als dergelijke andere hulpmiddelen aangemerkt, zodat de kosten daarvan niet als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking kunnen worden genomen. De kosten die belanghebbende heeft gemaakt voor de aanschaf van de contactlens en brillen zijn dus niet aftrekbaar.
5.2.4.
Dextrose is een middel dat niet van zodanige aard is dat het hoofdzakelijk door zieke of invalide mensen wordt gebruikt. De kosten daarvan zijn niet aftrekbaar.
5.2.5.
Belanghebbende heeft niet met concrete gegevens onderbouwd dat de uitgaven voor vervoer in het jaar 2020 zijn gemaakt voor vervoer van en naar een arts of ziekenhuis wegens ziekte of invaliditeit. Slechts indien hij dat aannemelijk maakt, is sprake van vervoerskosten waarvoor aftrek mogelijk is. De door belanghebbende overgelegde factuur ziet op taxikosten in het jaar 2013, niet op het jaar 2020.
5.2.6.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen bewijs overgelegd aan de hand waarvan hij aannemelijk heeft gemaakt dat op hem uitgaven hebben gedrukt voor extra kleding en beddengoed boven het reeds in aftrek aanvaarde bedrag van € 300.
5.2.7.
Belanghebbende heeft geen dieetverklaring overgelegd waaruit blijkt dat zijn zoon op medisch voorschrift een dieet heeft gevolgd als bedoeld in artikel 6.17, lid 1, onderdeel f, Wet IB 2001. De in de aangifte opgenomen dieetkosten komen dan niet voor aftrek in aanmerking.
5.2.8.
De aftrek van de stagekosten van zijn zoon en de aftrek van de gift aan de broer van belanghebbende zijn uitgaven die niet als specifieke zorgkosten of anderszins voor aftrek in aanmerking komen.
Discriminatie
5.3.
De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur jegens hem een grondrecht heeft geschonden zoals het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging treft geen doel. De Rechtbank heeft juist en op goede gronden geoordeeld dat in de gedingstukken geen aanwijzingen te vinden zijn dat belanghebbende door de Inspecteur is gediscrimineerd.

Proceskosten en griffierecht

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of teruggave van griffierecht.

Beslissing

Het hoger beroep is ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, L.D.M.A Reijs en R.M. Hermans, in tegenwoordigheid van de griffier T. van Hout. De beslissing is op 9 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.