In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd door de gemeente Den Haag. De naheffingsaanslag bedraagt in totaal € 68,50, bestaande uit € 2 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten. De Heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd na bezwaar, waarop belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag opgeheven, met de verplichting voor de Heffingsambtenaar om het griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.
De Heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2024 heeft belanghebbende aangevoerd dat zij door haar hoge leeftijd en fysieke klachten niet in staat was om de parkeerbelasting te voldoen. De Rechtbank had in haar uitspraak overwogen dat parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij persoonlijke omstandigheden in beginsel geen rol spelen, tenzij er sprake is van overmacht.
Het Gerechtshof Den Haag heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat de parkeerbelasting niet is betaald vanwege overmacht. De Heffingsambtenaar heeft alternatieven aangedragen voor het voldoen van de parkeerbelasting, en de mislukte poging van belanghebbende om te betalen komt voor haar rekening. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, maar bevestigt de beslissing omtrent de vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende.