ECLI:NL:GHDHA:2024:2083

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
BK-24/282
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en beroep op overmacht

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd door de gemeente Den Haag. De naheffingsaanslag bedraagt in totaal € 68,50, bestaande uit € 2 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten. De Heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd na bezwaar, waarop belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag opgeheven, met de verplichting voor de Heffingsambtenaar om het griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.

De Heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2024 heeft belanghebbende aangevoerd dat zij door haar hoge leeftijd en fysieke klachten niet in staat was om de parkeerbelasting te voldoen. De Rechtbank had in haar uitspraak overwogen dat parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij persoonlijke omstandigheden in beginsel geen rol spelen, tenzij er sprake is van overmacht.

Het Gerechtshof Den Haag heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat de parkeerbelasting niet is betaald vanwege overmacht. De Heffingsambtenaar heeft alternatieven aangedragen voor het voldoen van de parkeerbelasting, en de mislukte poging van belanghebbende om te betalen komt voor haar rekening. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, maar bevestigt de beslissing omtrent de vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/282

Uitspraak van 5 november 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 januari 2024, nummer SGR 22/7596.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd van € 68,50, bestaande uit € 2 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De Rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond,
-vernietigt de uitspraak op bezwaar,
-vernietigt de naheffingsaanslag
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 2 oktober 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 24 augustus 2022 omstreeks 16.02 uur stond de auto met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd ter hoogte van de [adres] , te [woonplaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning kan worden geparkeerd.
2.2.
Tijdens een controle op 24 augustus 2022 is met een scanauto om 16.02 geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan of met een geldige parkeervergunning was geparkeerd. Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep van belang – overwogen, waarbij belanghebbende is aan geduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“4. Eiseres heeft aangevoerd dat het voor haar onmogelijk is gebleken ter plaatse destijds op de betreffende locatie de parkeerbelasting te voldoen omdat het in werking stellen van de parkeerapparatuur vanwege haar hoge leeftijd (88 jaar) en fysieke klachten (reuma aan de handen) niet lukt. Omdat zij hier problemen mee ervaart, vraagt zij normaal gesproken hulp van de portier van de instelling waar zij parkeert, maar de betreffende portier was toen op vakantie. Het is haar niet gelukt op dat moment hulp van een ander in te schakelen en zij verkeerde bovendien in de veronderstelling dat uiteindelijk de aanmelding bij de parkeerapparatuur toch was gelukt.
5. Parkeerbelasting is een objectieve belasting, waarbij opzet en schuld geen rol spelen en in beginsel geen rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Slechts in bijzondere gevallen kan strikte naleving van de regels met betrekking tot de verschuldigdheid van parkeerbelasting redelijkerwijs niet van de parkeerder worden gevergd (zogenoemde overmacht). De rechtbank acht daarvan in het geval van eiseres, in de specifieke omstandigheden van dit geval zoals vermeld onder 4, sprake. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat het in werking stellen van de parkeerapparatuur de enige mogelijkheid is om ter plaatse parkeerbelasting te voldoen. De door hem ter zitting gegeven alternatieven (eiseres had met het openbaar vervoer kunnen gaan of iemand mee kunnen vragen om de parkeerbelasting te voldoen) acht de rechtbank te vergaand, mede gelet op de op gemeente rustende verantwoordelijkheid om het voldoen van parkeerbelasting mogelijk te maken.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond (lees: gegrond,
Hof) verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4.1.2.
Niet in geschil is dat ten tijde van de controle op 24 augustus 2022 om 16.02 uur ter zake van de auto geen parkeerbelasting was voldaan en evenmin met een geldige parkeervergunning was geparkeerd.
4.2.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende stelt dat er sprake is van overmacht. Belanghebbende kreeg bij eerdere bezoeken aan een bekende, mede vanwege haar hoge leeftijd (toen 88 jaar), hulp bij het voldoen van de parkeerbelasting aan de parkeerapparatuur. Op 24 augustus 2022 ging belanghebbende bij een andere bekende op bezoek en probeerde voor het eerst om zelf de parkeerbelasting te voldoen. Belanghebbende was hierbij in de veronderstelling dat het was gelukt om de parkeerbelasting te voldoen. Dit heeft, onder meer omdat de zon op de parkeermeter stond, veel moeite gekost. Uiteindelijk is gebleken dat het toch niet was gelukt om de parkeerbelasting te voldoen. De keren hierna is het belanghebbende wel gelukt om de parkeerbelasting zelf te voldoen bij de parkeerautomaat.
5.2.
De parkeerbelasting is een objectieve belasting. Dit houdt in dat opzet en schuld niet van belang zijn en in beginsel er geen rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Dit is slechts anders in het geval sprake is van een acute noodsituatie met een dermate uitzonderlijk en buitengewoon karakter dat er geen rechtsplicht tot betaling van een parkeerbelasting bestaat (Gerechtshof Den Haag 21 oktober 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2134, r.o. 5.3). Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die zich op het standpunt stelt dat zij geen parkeerbelasting is verschuldigd vanwege overmacht, feiten en omstandigheden stelt die de conclusie rechtvaardigen dat de parkeerbelasting niet is betaald vanwege overmacht.
5.3.
Ter zitting heeft de Heffingsambtenaar de alternatieven beschreven voor belanghebbende indien het voor belanghebbende niet mogelijk is om de parkeerbelasting te voldoen bij de parkeerautomaat. Buiten de alternatieven die bij de Rechtbank zijn genoemd in r.o. 5, was het ook mogelijk voor belanghebbende om iemand anders via een mobiele applicatie de parkeerbelasting te laten voldoen. De mislukte poging tot voldoening van de parkeerbelasting aan de parkeerapparatuur komt voor rekening en risico van belanghebbende. Belanghebbende had vooraf kunnen anticiperen op de problemen die ze mogelijk zou ervaren met de parkeerapparatuur, bijvoorbeeld door een kennis de parkeerbelasting via een mobiele applicatie te laten voldoen. Hoewel dergelijke acties belanghebbende beperken in haar bewegingsvrijheid, ligt dit in de persoonlijke sfeer van belanghebbende. Dit rechtvaardigt niet de conclusie dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6.2.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Heffingsambtenaar inzake het hoger beroep geen plaats. Vanwege de bijzonderheden van deze zaak, waarbij onder meer is meegenomen dat belanghebbende overtuigend en onweersproken heeft aangevoerd dat ze de intentie had om te betalen en hiervoor ook de nodige handelingen heeft uitgevoerd, zal het dictum van de Rechtbank met betrekking tot de vergoeding door de Heffingsambtenaar van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 niet worden vernietigd.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve de beslissing omtrent de vergoeding van het griffierecht; en
  • bevestigt de uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, M.J.M. van der Weijden en R.M. Hermans, in tegenwoordigheid van de griffier J.C.A. van de Louw. De beslissing is op 5 november 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.