ECLI:NL:GHDHA:2024:200

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
BK-23/428
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrekbaarheid van scholingsuitgaven voor cursus Engels en opleiding tot fitnesstrainer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven van belanghebbende voor een cursus Engels en een opleiding tot fitnesstrainer. De belanghebbende had in 2019 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en had kosten gemaakt voor scholing die hij wilde aftrekken. De inspecteur van de Belastingdienst had een deel van deze kosten niet geaccepteerd, wat leidde tot een bezwaar en vervolgens een rechtszaak bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar de belanghebbende ging in hoger beroep.

Het Hof heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. De belanghebbende had voor de cursus Engels 5 (C1) aangevoerd dat hij deze had gevolgd om toegelaten te worden tot een masteropleiding, maar het Hof oordeelde dat hij niet voldoende had aangetoond dat deze cursus noodzakelijk was voor het verwerven van een functie. De kosten voor de cursus werden daarom niet als aftrekbaar beschouwd.

Wat betreft de opleiding tot fitnesstrainer oordeelde het Hof echter anders. De belanghebbende had deze opleiding succesvol afgerond en het Hof concludeerde dat hij redelijkerwijs kon verwachten dat hij na het behalen van zijn diploma als fitnesstrainer aan de slag kon gaan. De inspecteur had niet voldoende bewijs geleverd dat de belanghebbende geen uitzicht had op werk in deze functie. Het Hof besloot daarom dat de kosten voor de opleiding tot fitnesstrainer wel als aftrekbare scholingsuitgaven konden worden aangemerkt.

De uitspraak van de Rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, de aanslag werd verlaagd en de inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/428

Uitspraak van 8 februari 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: R. Verspaandonk)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 maart 2023, nummer SGR 22/1618.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.661. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 33 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en de beschikking gedeeltelijk toegewezen en heeft hij het belastbare inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 16.166 en de belastingrente verminderd tot € 23.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht van € 50 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 18 mei 2023 is een nader stuk van belanghebbende ontvangen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 januari 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2019 aangifte IB/PVV gedaan naar een verzamelinkomen van € 14.977. Dit is als volgt opgebouwd:
Belastbare winst uit onderneming € 71
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking € 9.381
Loon uit vroegere dienstbetrekking
€ 9.158
Inkomen uit werk en woning € 18.610
Af: aftrek scholingsuitgaven
€ 3.633
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 14.977
2.2.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV 2019 de aftrek scholingskosten gedeeltelijk geaccepteerd. Het belastbare inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd:
Belastbare winst uit onderneming € 71
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking € 9.381
Loon uit vroegere dienstbetrekking € 9.158
Inkomen uit werk en woning
€ 18.610
Af: aftrek scholingsuitgaven
€ 1.949
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 16.661
2.3.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en de scholingsuitgaven voor de cursus Horecaportier van € 495 als aftrek in aanmerking genomen. De uitgaven voor een cursus Engels 5 (C1) (€ 259,46) en voor de opleiding Fitness Trainer 1 (€ 598) heeft de Inspecteur niet in aanmerking genomen. Het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 16.166.
2.4.
Belanghebbende heeft de bachelor rechtsgeleerdheid op 30 november 2021
afgerond.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Scholingsuitgaven
9 Op grond van artikel 6.1, eerste lid en tweede lid, onderdeel f, in samenhang met artikel 6.2, van de Wet IB 2001 kunnen scholingsuitgaven als persoonsgebonden aftrek op het inkomen uit werk en woning in mindering worden gebracht. Ingevolge het eerste lid van artikel 6.30 van de Wet IB 2001 komen scholingsuitgaven voor aftrek in aanmerking voor zover het gezamenlijke bedrag hoger is dan € 250.
10. In artikel 6.27, eerste lid, van de Wet IB 2001 is bepaald dat scholingsuitgaven zijn:
“de uitgaven die wegens het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning zijn gedaan voor:
a. lesgeld, cursusgeld, collegegeld, (…);
b. door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leermiddelen en beschermingsmiddelen.”
11. Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 april 20091, volgt dat de vraag of een studie of opleiding in een gegeven geval is gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning, dient te worden beoordeeld aan de hand van de volgende twee criteria. De belastingplichtige moet in de eerste plaats met het volgen van een opleiding of studie het oogmerk hebben een bepaald beroep of een bepaalde functie te kunnen uitoefenen. Daarnaast moet de belastingplichtige in redelijkheid kunnen verwachten dat hij dit oogmerk na voltooiing van de opleiding zal kunnen verwezenlijken. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarden voor aftrek van scholingsuitgaven is voldaan.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd met betrekking tot de kosten van de cursus Engels 5 (C1) onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitgaven zijn gedaan met het oog op het verwerven van inkomsten uit werk en woning. De uitgaven voor de cursus en de daartoe benodigde studiematerialen staan daarvoor naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband tot een concrete vorm van inkomensverwerving. De cursus is algemeen van aard en meer gericht op het vergroten van de persoonlijke uitrusting van eiser dan gericht op het verwerven of behouden van inkomen uit werk en woning. Daarnaast is uit de gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende aannemelijk geworden dat het succesvol afronden van de cursus Engels 5 (C1) een voorwaarde was voor het starten van de master van eiser. Dat een betere beheersing van de Engelse taal de positie van eiser op de arbeidsmarkt verbeterd, maakt dit niet anders. Verweerder heeft deze uitgaven terecht niet in aftrek toegestaan.
13. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat verweerder de uitgaven die zien op de opleiding Fitness Trainer 1 ten onrechte in aftrek zijn geweigerd. De rechtbank is van oordeel dat eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in redelijkheid kon verwachten dat dit oogmerk zich na voltooiing van de opleiding zou verwezenlijken. Het enkele volgen van de opleiding Fitness Trainer 1 is onvoldoende om te concluderen dat daarmee ook redelijkerwijs het beroep van Fitness Trainer kan worden uitgeoefend. Er moet naar objectieve maatstaven gemeten ook daadwerkelijk uitzicht zijn op het verwerven van een betaalde baan als Fitness Trainer. De door eiser ingebrachte e-mails met sollicitaties volstaan niet, nu deze dateren van minder dan een week voor aanvang van de zitting, respectievelijk – voor zover ze van een eerdere datum zijn – een afwijzing bevatten omdat eisers CV niet volstaat voor de functie van Fitness Trainer. Eiser heeft daarom niet met stukken onderbouwd dat hij na afronding van zijn opleiding aan de slag zou kunnen gaan als Fitness Trainer. Naar het oordeel van de rechtbank maakt eiser dus onvoldoende aannemelijk dat sprake is van aftrekbare scholingsuitgaven.
Motiveringsbeginsel
14. Op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een uitspraak op bezwaar op een deugdelijke motivering te berusten. Indien het bezwaar wordt afgewezen, moet de motivering van dien aard zijn dat het voor de belastingplichtige duidelijk is op welke grond(en) zijn bezwaar is afgewezen. De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak op bezwaar niet wordt ingegaan op de aftrek scholingsuitgaven voor de cursus Engels 5 (C1). In zoverre is sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank gaat echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb aan dit gebrek voorbij. Eiser is immers door dit gebrek niet wezenlijk in zijn belangen benadeeld, aangezien de uitkomst, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet anders zou zijn geweest. De rechtbank ziet in de gebrekkige motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift echter wel reden om verweerder te veroordelen in de proceskosten in beroep en hem het griffierecht te laten vergoeden. Eiser werd door de handelwijze van verweerder immers genoodzaakt in beroep te gaan tegen de uitspraak op het bezwaarschrift.
15. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
17. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen slechts voor vergoeding in aanmerking de in de bijlage van het Bpb vermelde proceshandelingen die door de beroepsmatige rechtshulpverlener zijn verricht, zoals het indienen van een beroepschrift. Uit vaste rechtspraak volgt dat voor een op eigen naam ingediend beroepschrift geen proceskostenvergoeding wordt toegekend, ook al is daarover voorafgaand overleg geweest met of daarvoor hulp verkregen van een rechtshulpverlener. Uit de ondertekening van de gedingstukken moet blijken dat beroepsmatig rechtsbijstand is verleend. Eiser heeft het beroepschrift echter zelf ondertekend. Er is in deze beroepsprocedures zodoende geen sprake van voor vergoeding in aanmerking komende rechtsbijstandskosten. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
(…)

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de voor de cursus Engels 5 (C1) en de opleiding Fitness Trainer 1 opgevoerde bedragen aan scholingsuitgaven terecht niet in aftrek zijn toegelaten.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag, tot veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep en tot vergoeding van het griffierecht in hoger beroep.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Scholingsuitgaven
5.1.
Artikel 6.27, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001, tekst 2019) luidt:
“1. Scholingsuitgaven zijn de uitgaven die wegens het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning zijn gedaan voor:
a. lesgeld, cursusgeld, collegegeld, examengeld als bedoeld in artikel 7.44 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of promotiekosten;
b. door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leermiddelen en beschermingsmiddelen.
(…)”
5.2.
Uit voormeld artikel volgt dat de uitgaven die belanghebbende heeft gemaakt voor de cursus Engels 5 (C1) en de opleiding Fitness Trainer 1 als scholingsuitgaven in aftrek kunnen worden gebracht indien:
i. de cursus en de opleiding kwalificeren als opleiding of studie; en
ii. belanghebbende de cursus en opleiding heeft gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.
5.3.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2601, volgt dat sprake is van een opleiding of studie indien sprake is van een leertraject, waarvoor nodig is dat het verwerven van kennis onder enige begeleiding of toezicht van een derde plaatsvindt. Verder volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3924, BNB 2009/230, dat het aan een belanghebbende is om te stellen en aannemelijk te maken dat hij de opleiding of studie volgde met het oogmerk om een bepaalde functie te kunnen uitoefenen en dat hij in redelijkheid kon verwachten dat hij dit oogmerk na voltooiing van de opleiding of studie zou kunnen verwezenlijken.
Cursus Engels
5.4.1.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de cursus Engels 5 (C1) aangevoerd dat hij nadat hij zijn bachelor fiscaal recht had afgerond voornemens was om, na het behalen van zijn diploma rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Leiden, de masteropleiding ‘Organisational Change and Consulting’ aan de Erasmus School of Management te gaan volgen. Omdat beheersing van het Engels op C1-niveau vereist is om tot die master te worden toegelaten, heeft hij deze cursus gevolgd. Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat hij het bij de cursus geleerde Engels heeft kunnen inzetten in zijn functie als horecaportier/beveiliger en dat hij mede door het voltooien van deze cursus een functie heeft gekregen in de 'cargo security’.
5.4.2.
Belanghebbende heeft niet gesteld dat hij de cursus Engels 5 (C1) heeft gevolgd met het oogmerk om een bepaalde functie te kunnen uitoefenen. Dat hij het in de cursus geleerde heeft kunnen inzetten in zijn functie als horecaportier/beveiliger en in zijn functie in de 'cargo security’, maakt dit niet anders. Verder heeft belanghebbende, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke cursus Engels een vereiste was om de functie in de 'cargo security’ te kunnen krijgen. Dat belanghebbende profijt heeft van het geleerde Engels op een hoger niveau dan men gemiddeld beheerst in Nederland, en dat voltooiing van de cursus mogelijkerwijs heeft bijgedragen aan het verwerven van de functie in de 'cargo security’, is onvoldoende om te concluderen dat de uitgaven gedaan voor de cursus kwalificeren als scholingsuitgaven.
5.4.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij de cursus ging volgen met de bedoeling op enig moment de masteropleiding ‘Organisational Change and Consulting’ te gaan volgen, waarvoor beheersing van het Engels op C1-niveau een vereiste is. Voor zover al zou zijn voldaan aan het oogmerkcriterium als belanghebbende de cursus Engels 5 (C1) heeft gevolgd met de bedoeling om daarna deze masteropleiding te gaan volgen, overweegt het Hof als volgt. Belanghebbende heeft, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat hij ook daadwerkelijk van plan was die masteropleiding te gaan volgen, nog daargelaten het antwoord op de vraag of hij met zijn vooropleiding wel zou worden toegelaten tot deze master. De gemachtigde van belanghebbende heeft daarover ter zitting ook geen uitsluitsel kunnen geven.
5.4.4.
Gelet op het overwogene in 5.4.2 en 5.4.3 is het Hof van oordeel dat de kosten van de cursus Engels niet kwalificeren als scholingsuitgaven.
Opleiding tot Fitness Trainer 1
5.5.1.
De Inspecteur heeft ter zitting erkend dat de door belanghebbende gevolgde opleiding Fitness Trainer 1 onder begeleiding of toezicht van een derde heeft plaatsgevonden. Aangezien de opleiding ook is afgerond met een examen, kan naar het oordeel van het Hof niet worden geoordeeld dat het bij deze opleiding aan een leertraject heeft ontbroken.
5.5.2
Beoordeeld moet dus worden of belanghebbende de opleiding heeft gevolgd met het oogmerk het beroep van fitnesstrainer te kunnen uitoefenen en, zo dit het geval is, of belanghebbende in redelijkheid kon verwachten dit oogmerk na voltooiing van de opleiding te kunnen verwezenlijken. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende het vereiste oogmerk had bij het volgen van deze opleiding. De Inspecteur betwist echter dat belanghebbende ook redelijkerwijs kon verwachten dit oogmerk te kunnen verwezenlijken.
5.5.3.
Het Hof is van oordeel dat degene die een opleiding tot fitnesstrainer succesvol heeft afgerond, in het algemeen mag verwachten als zodanig aan het werk te kunnen gaan. De website van AALO, waarnaar de Inspecteur in zijn verweerschrift voor de Rechtbank heeft verwezen, vermeldt ook dat het doel van de cursus Fitness Trainer (level 1) is fitnesstrainer te worden, en dat “de Fitness Instructeur opleiding dé basisopleiding [is] voor iedereen die in de fitnessbranche aan de slag wil als professional.” In een tot de gedingstukken behorende brief die kennelijk ter gelegenheid van het behalen van het diploma op 17 maart 2019 aan belanghebbende is gestuurd, schrijft AALO aan belanghebbende dat “Het AALO diploma wordt gezien als dé standaard binnen de fitnessbranche, zeker als het gaat om deskundigheid, kennis, doorzettingsvermogen en talent. Door het behalen van dit diploma heb je jouw kansen op de arbeidsmarkt weten te vergroten.”
5.5.4.
Uit een e-mailbericht van [naam 1] van 25 februari 2019 is op te maken dat men op zoek was naar trainers en dat belanghebbende alleen werd afgewezen omdat hij nog niet gecertificeerd was. Uit de e-mailwisseling met [naam 2] blijkt dat men openstond voor een gesprek met belanghebbende, al heeft dit kennelijk niet tot een concreet aanbod geleid. Uit op het internet openbaar toegankelijke informatie van het CBS blijkt ook dat de vraag naar fitnessdiensten in 2019 groot was. [1]
5.5.5.
Het Hof leidt uit een en ander af dat belanghebbendes verwachting met het diploma als fitnesstrainer aan de slag te kunnen gaan, objectief gerechtvaardigd was. Gelet hierop lag het op de weg van de Inspecteur om feiten aannemelijk te maken die tot het oordeel kunnen leiden dat belanghebbende redelijkerwijs geen uitzicht had op het kunnen gaan uitoefenen van het beroep van fitnesstrainer. De Inspecteur is naar het oordeel van het Hof daarin niet geslaagd. De enkele omstandigheid dat belanghebbende uiteindelijk niet als fitnesstrainer aan de slag is gegaan, is daartoe onvoldoende.
5.5.6.
Gelet op het hiervoor overwogene kon belanghebbende dan ook redelijkerwijs verwachten dat hij na het afronden van zijn opleiding Fitness Trainer 1 het oogmerk om als fitnesstrainer aan de slag te gaan daadwerkelijk zou kunnen verwezenlijken. De kosten van de opleiding Fitness Trainer 1 kwalificeren als aftrekbare scholingsuitgaven.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is gegrond. Het Hof zal de door de Inspecteur aangebrachte correctie van het belastbare inkomen uit werk in woning van belanghebbende met een bedrag van € 598 verminderen en beslissen zoals hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.750 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten à € 875 x 1 (gewicht van de zaak)).
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 136 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.568, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking inzake belastingrente;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.750, en
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 136 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier
L. van den Bogerd. De beslissing is op 8 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.