ECLI:NL:GHDHA:2024:1998

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
200.336.754/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking in strafzaak tegen verzoeker

In de strafzaak tegen verzoeker, geboren in 1999 en thans gedetineerd, heeft op 6 december 2023 een terechtzitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting waren de rechters W.M. Limborgh, A.J.M. Kaptein en Y.J. Wijnnobel-van Erp aanwezig. Het onderzoek ter terechtzitting werd gesloten en een uitspraakdatum werd vastgesteld op 20 december 2023. Op die datum werd het onderzoek heropend en geschorst, met een bevel tot observatie van de verdachte in het Pieter Baan Centrum (PBC). Op 3 januari 2024 diende de raadsvrouw van verzoeker een verzoek tot wraking in tegen de gewraakte raadsheren, waarbij zij aanvoerde dat de schijn van partijdigheid was ontstaan. De gewraakte raadsheren hebben het verzoek tot wraking afgewezen, en de advocaat-generaal stelde dat het verzoek te laat was ingediend. De wrakingskamer heeft op 17 januari 2024 het verzoek behandeld en geconcludeerd dat het verzoek tijdig was ingediend, maar dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat de gewraakte raadsheren vermoed worden onpartijdig te zijn, en dat de overwegingen in het tussenarrest geen aanwijzingen voor vooringenomenheid bevatten. Het verzoek tot wraking werd afgewezen op 30 januari 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 200.336.754/01 (eerder AV000018-24)
Rolnummer hoofdzaak : 22-000606-23
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[verzoeker],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
thans gedetineerd in [verblijfplaats],
verzoeker.

Het geding

1. In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd rolnummer heeft op 6 december 2023 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden, alwaar mrs. W.M. Limborgh, A.J.M. Kaptein en Y.J. Wijnnobel-van Erp zitting hadden. Op die datum is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en is 20 december 2023 als uitspraakdatum vastgesteld.
2. Op 20 december 2023 is bij tussenarrest het onderzoek heropend en geschorst en bevolen dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting van dit hof binnen 90 dagen na 20 december 2023. Voorts is de zaak naar de raadsheer-commissaris verwezen teneinde een bevel tot observatie van de verdachte in het Piet Baan Centrum (hierna: PBC) te laten opmaken en in het kader daarvan deskundigen te laten benoemen en alles te laten doen wat overigens nodig is.
3. Bij brief van 3 januari 2024 heeft mr. T.S.S. Overes (hierna: de raadsvrouw) namens verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde raadsheren gedaan.
4. De raadsheren hebben niet in de wraking berust. A.J.M. Kaptein, één van de gewraakte raadsheren, is inmiddels gepensioneerd.
5. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 17 januari 2024 ter openbare terechtzitting behandeld, waar de raadsvrouw van verzoeker is gehoord. De advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol heeft zijn standpunt uiteengezet.

Het wrakingsverzoek

6. Het wrakingsverzoek komt er – naar de kern – op neer dat de schijn van partijdigheid is ontstaan ten aanzien van de gewraakte raadsheren gelet op de motivering van de tussenbeslissing. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend en dus ontvankelijk moet worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij niet lichtzinnig een wrakingsverzoek wilde doen, dat er tijd nodig was voor een kritische overdenking en voor overleg (van haar cliënt met zijn partner en van haarzelf met kantoorgenoten en met haar cliënt) en dat een en ander is vertraagd door de achtereenvolgende feestdagen in de periode tussen 20 december 2023 en 3 januari 2024, in combinatie met de moeizame communicatie tussen haar cliënt en haarzelf als gevolg van de detentie van haar cliënt.
7. De gewraakte raadsheren hebben zich op het standpunt gesteld dat uit de overweging in het tussenarrest geen schijn van vooringenomenheid spreekt.
8. De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, omdat uit de bewoordingen van de motivering van het tussenarrest de (schijn) van partijdigheid niet blijkt.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

9. De wrakingskamer stel voorop dat uit artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan onmiddellijk nadat de feitelijke grond tot wraking bekend is geworden, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
10. De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek gelet op de toelichting van de raadsvrouw (in het bijzonder: de feestdagen in combinatie met de moeizame communicatie tussen de raadsvrouw en verzoeker als gevolg van de detentie van haar cliënt) wel tijdig is ingediend, zodat verzoeker ontvankelijk is het wrakingsverzoek.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

11. Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van de verdachte elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
11. Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof het volgende voorop. Volgens vaste jurisprudentie dient een raadsheer uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de gewraakte raadsheren jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
11. Niet is gebleken van zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor bedoeld. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
14. De overweging die ten grondslag ligt aan het wrakingsverzoek luidt:

Gelet op het voorgaande, alsmede gelet op de aard en ernst van de tenlastegelegde feiten en het korte tijdsbestek waarbinnen deze zijn begaan, oordeelt het hof het noodzakelijk de
verdachte voor observatie te laten opnemen in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
15. Volgens verzoeker blijkt uit deze overweging dat de gewraakte raadsheren al hebben geoordeeld dat de ten laste gelegde feiten zijn begaan. Volgens de gewraakte raadsheren slaat ‘deze’ in de gewraakte overweging daarentegen terug op ‘de tenlastegelegde feiten’ en hebben zij daarmee niet overwogen of beslist dat de tenlastegelegde feiten (door de verdachte) zijn begaan in de zin dat het bewijs daarvan is geleverd. De gewraakte raadsheren bedoelen hiermee klaarblijkelijk dat de passage slechts tot uitdrukking brengt dat de feiten
volgens de tenlasteleggingbinnen een kort tijdsbestek zijn begaan - en dus niet dat ze naar het oordeel van het hof in werkelijkheid zijn begaan - en dat die korte tijdsduur van de tenlastegelegde feiten samen met de aard en ernst ervan redengevend is voor de beslissing tot opname in het PBC. Deze uitleg ligt bepaald meer voor de hand mede gelet op de overige inhoud van het tussenarrest, waarin in het geheel niet wordt ingegaan op de bewijsbaarheid van de tenlastegelegde feiten. Gelet hierop, en op het hiervoor onder 12 overwogene, vormt de passage in elk geval geen zwaarwegende aanwijzing die het oordeel rechtvaardigt dat de gewraakte raadsheren jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek is ongegrond.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker en zijn raadsvrouw, de raadsheren W.M. Limborgh, A.J.M. Kaptein en Y.J. Wijnnobel-van Erp en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 30 januari 2024 door mrs. E.C. van Veen, E.M. Dousma-Valk en J.W. Frieling in aanwezigheid van de griffier mr. T.A. van den Berg.