Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant 1] ,
appellanten,
1.Stichting Lucas Onderwijs,
advocaat: mr. F.W.K. Rameau, kantoorhoudend in Amsterdam,
advocaat: mr. E.M.A. van der Riet, kantoorhoudend in Delft,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 21 februari 2023, waarmee [appellant 1] cs in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 december 2022 en de voorafgaande vonnissen;
- de memorie van grieven van [appellant 1] cs, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van SLO, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van de Gemeente, met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Inleiding
Erven M), overweging 3.3.2:
“(…) Ingevolge art. 3:314 lid 2 BW (…) vangt de verjaringstermijn van een rechtsvordering die strekt tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende aan op de dag nadat de niet-rechthebbende bezitter is geworden.Uit art. 3:107 lid 1 BW in verbinding met art. 3:108 BW volgt dat de vraag of iemand bezitter is, moet worden beantwoord naar verkeersopvatting, met inachtneming van de regels die in de daaropvolgende wetsartikelen worden gegeven en overigens op grond van uiterlijke feiten. Er geldt dus een objectieve maatstaf. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat bij de aan de orde zijnde vraag de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen.Anders dan onder het recht zoals dat gold tot 1992, noemt de wet als vereisten voor bezit niet meer met zoveel woorden dat het ‘niet dubbelzinnig’ en ‘openbaar’ is. Uit de (…) wetsgeschiedenis blijkt evenwel dat ook naar het huidige recht deze eisen gelden en dat beide eigenschappen in het wettelijk begrip ‘bezit’ besloten liggen.‘Niet-dubbelzinnig bezit’ is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993: ZC0826, NJ 1993/178 (rov. 3.2)), hetgeen naar objectieve maatstaven beoordeeld moet worden.”
“(…) Ingevolge art. 3:105 kan ook de bezitter die niet te goeder trouw is de eigendom van een zaak verkrijgen. Hiervoor is, behoudens het in lid 2 bepaalde, slechts vereist dat hij de zaak bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid. Voor de voltooiing van de verjaring is nodig dat de toestand dat een ander dan de rechthebbende bezitter is, gedurende de gehele verjaringstermijn heeft voortgeduurd. Daarbij is niet van belang of opvolging in het bezit heeft plaatsgevonden, en dus evenmin of opvolgende bezitters te goeder trouw in de zin van art. 3:102 lid 2 waren.”
(Het hof zal hierbij voor de duidelijkheid in plaats van ‘niet-rechthebbende’ of ‘ander dan de rechthebbende’ spreken over ‘de nieuwe bezitter’ of ‘de ander’. In plaats van ‘rechthebbende’ zal het hof spreken over ‘de eigenaar’).
“Voor de voltooiing van de verjaring is nodig dat de toestand dat een ander dan de rechthebbende bezitter is,gedurende de gehele verjaringstermijn[onderstreping hof]
heeft voortgeduurd”.De ander moet dus gedurende ten minste twintig jaar het bezit hebben gehad. Hierbij doet het er niet toe of steeds dezelfde ‘ander’ het bezit heeft gehad of dat opvolging in het bezit heeft plaatsgevonden. In dit geval telt dus ook het gestelde bezit van [verkoper] cs mee, mits maar in totaal sprake is geweest van twintig jaar achtereenvolgend bezit in voormelde zin.
Ad (i): Dit zijn geen bezitsdaden.
Ad (ii): De Strook was al betegeld met betontegels. [verkoper] cs heeft later slechts zijn eigen inrit betegeld met eenzelfde soort betontegels. De oorspronkelijke betonrand van het voormalige garagebedrijf, die tussen de oprit en de Strook ligt, is daarbij gehandhaafd.
Ad (iii): SLO heeft het hek achter geplaatst.
Ad (iv en v): De Strook is niet twintig jaar afgesloten geweest.
Ad (vi): In verband met werkzaamheden aan de gevel van de gymzaal (glazenwassen/schilderen) heeft slechts afstemming plaatsgevonden met [verkoper] cs (geen toestemming) om te zorgen dat er voor SLO ruimte was om de werkzaamheden uit te voeren.
Ad (vii): Het aanbrengen en onderhouden van (significante) groenvoorziening gedurende twintig jaar wordt betwist.
Ad (viii): Er was geen sprake van een optische eenheid gedurende twintig jaar. De midden-penant was in 2004 al verdwenen en het hek grotendeels ook; ook de betonrand in het midden vormde een duidelijke markering.
Ad (ix): SLO en de Gemeente betwisten dat SLO zich geen eigenaar meer voelde. SLO heeft aanvankelijk naar de Gemeente verwezen omdat zij meende dat daartoe op grond van artikel 76u van de Wet op het Voortgezet Onderwijs aanleiding was. Zij heeft het beroep van [verkoper] cs op verjaring vervolgens afgewezen.
De periode vanaf 1985 tot in augustus 1988
Het tijdelijk plaatsen van bouwmateriaal en/of voertuigen op de Strook levert geen bezit ervan op en kan evengoed duiden op houderschap. Dit geldt des te sterker, nu het gebruik van de oprit plaatsvond krachtens houderschap, namelijk met toestemming van de eigenaar (de Gemeente) en logischerwijs het gebruik van de naastgelegen Strook in het verlengde hiervan ook niet meer dan krachtens houderschap is geweest. Van een optische eenheid tussen de Strook en het perceel van [verkoper] cs (perceel [nummer 1]) was reeds hierom geen sprake, mocht [appellant 1] cs bedoeld hebben deze stelling ook in dit kader te hanteren. Onder deze omstandigheden valt uit het voorgaande geen voor de eigenaar kenbare eigendomspretentie van [verkoper] cs af te leiden. De omstandigheid dat [verkoper] cs gebruik heeft gemaakt van (uit zijn aard tijdelijk) bouwgaas om de Strook en oprit (incidenteel) mee af te sluiten maakt dit niet anders.
“1. Een bezitter van een goed verliest het bezit, wanneer hij het goed kennelijk prijsgeeft, of wanneer een ander het bezit van het goed verkrijgt. 2. Zolang niet een der in het vorige lid genoemde gronden van bezitsverlies zich heeft voorgedaan, duurt een aangevangen bezit voort.”
“Na [het] verbouwen van de woning begin jaren ’10 hebben wij het hekwerk vervangen voor het hek dat er nu nog staat.” –zo laat dat vorenbedoelde vervangingstermijn in ruime mate is overschreden. Het hof duidt dit alles dan ook als kennelijk prijsgeven van het bezit door [verkoper] cs.
Het nieuwe hekwerk
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 december 2022 en de daaraan voorafgaande vonnissen;
- veroordeelt [appellant 1] cs in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van SLO begroot op € 3.389,- en aan de zijde van de Gemeente begroot op € 3.389,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant 1] cs deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
- bepaalt dat als [appellant 1] cs niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant 1] cs de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant 1] cs deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
- verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
mr. M. Holthuis en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024 in aanwezigheid van de griffier.