ECLI:NL:GHDHA:2024:1895

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
22-000399-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot uithalen in vereniging met vrijspraak in eerste aanleg en veroordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte op 25 januari 2024 was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren in 2003, werd beschuldigd van een poging tot het wederrechtelijk verblijven op een besloten terrein van ECT Delta in Rotterdam, samen met anderen. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een gevangenisstraf van 80 dagen, met een gebiedsverbod voor 3 jaar en verbeurdverklaring van een in beslag genomen telefoon.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders op 19 januari 2024, 's nachts, door een taxi zijn afgezet bij het haventerrein van ECT Delta. De verdachte had een betonschaar en andere voorwerpen bij zich die geschikt waren om toegang te krijgen tot het terrein. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende concrete stappen had ondernomen die gericht waren op het voltooien van het misdrijf, ondanks dat het feit niet was voltooid door ingrijpen van de douane. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van een strafbare poging.

Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van 2 maanden op, die voorwaardelijk werd uitgesproken, en een taakstraf van 90 uren. De verdachte werd ook vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen waren. Het hof gelastte de teruggave van de in beslag genomen telefoon aan de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000399-24
Parketnummer: 10-021515-24
Datum uitspraak: 18 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 januari 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2024 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om zich de toegang te verschaffen tot een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van ECT Delta en/of aldaar wederrechtelijk te verblijven, opzettelijk met zijn mededader(s) - gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd is/zijn afgezet door een taxi ter hoogte van het haventerrein van de ECT Delta, - een betonschaar heeft/hebben meegenomen, welk voorwerp geschikt is om sloten en/of containers te openen, - een tas met daarin meerdere voorwerpen, waaronder een powerbank, eten, drinken, telefoons en/of een zaklamp, heeft/hebben meegenomen, welke voorwerpen geschikt zijn om enige tijd op/rond het haventerrein te verblijven en/of - terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders in het bezit was/waren van een of meer containerzegels, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert de advocaat-generaal een gebiedsverbod ex art. 38v van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr.) voor een op een ter zitting overgelegde kaart aangewezen havengebied, voor de duur van 3 jaren en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan. Voorts vordert hij de verbeurdverklaring van de in beslag genomen telefoon.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks19 januari 2024 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door h
unemvoorgenomen misdrijf om zich de toegang te verschaffen tot een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van ECT Delta
,en
/ofaldaar wederrechtelijk te verblijven, opzettelijk met zijn mededader
(s
)
- gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd is
/zijnafgezet door een taxi ter hoogte van het haventerrein van de ECT Delta,
- een betonschaar heeft
/hebbenmeegenomen, welk voorwerp geschikt is om sloten en/of containers te openen,
- een tas met daarin meerdere voorwerpen, waaronder een powerbank, eten, drinken, telefoons en
/ofeen zaklamp, heeft
/hebbenmeegenomen, welke voorwerpen geschikt zijn om enige tijd op
/rondhet haventerrein te verblijven
,en/of
- terwijl
hij, verdachte, en/ofzijn mededaders in het bezit
was/waren van
een of meercontainerzegels,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
;.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bespreking bewijsverweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota vrijspraak bepleit, omdat – kort gezegd – geen sprake is van een strafbare poging, nu er geen begin van uitvoering is geweest die gericht was op voltooien van het misdrijf. De verdachte heeft geen opzet gehad op het zich toegang verschaffen tot en verblijven op een besloten (haven)terrein. Evenmin is sprake van medeplegen, nu de verdachte geen opzet heeft gehad op enige vorm van samenwerking met de medeverdachten, aldus de raadsman.
Het hof stelt het volgende voorop.
Een poging tot het plegen van een misdrijf is strafbaar wanneer het voornemen van de verdachte daartoe zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Daarvan is sprake indien de door de verdachte verrichte gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf (vgl. HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:389 en HR 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373).
In artikel 138aa Sr. is onder meer strafbaar gesteld (1) het verblijven op een besloten plaats en (2) het zich toegang verschaffen tot die plaats door middel van bepaalde nader in dat artikellid omschreven en strafbaar gestelde handelingen. Het hof merkt evenwel op dat aan de verdachte naast een poging tot het ‘verblijven op’, een poging tot het ‘toegang verschaffen tot’ een besloten plaats ten laste is gelegd, maar dat in de tenlastelegging bij het ‘toegang verschaffen’ de strafbaar gestelde handelingen (om zich toegang tot die plaats te verschaffen) ontbreken.
Voorts wordt het volgende overwogen.
Uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, samen met anderen, bezig is geweest om het in de tenlastelegging genoemde gevolg te bewerkstelligen. Het hof leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte is omstreeks half vier ’s-nachts samen met drie anderen door een taxibus afgezet op de Maasvlakte Rotterdam, ter hoogte van het besloten terrein ECT Delta. De douaneambtenaren [douaneambtenaar 1] en [douaneambtenaar 2] zien de vier mannen bij het hek van ECT Delta staan. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de anderen al in de taxi zaten toen hij instapte en dat zij in de taxi uitleg kregen; het ging over iets verplaatsen. Het hof leidt uit die verklaring van [medeverdachte 1] af dat de verdachte zich, toen de uitleg werd gegeven, in de taxi bevond. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zij hun telefoons moesten uitdoen en dat hij containerzegels kreeg. Het hof leidt uit het dossier af dat de telefoon van de verdachte, die bij zijn aanhouding in beslag werd genomen, toen op de vliegtuigstand stond. [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat hij eerder al op de chat via een vriend te horen had gekregen dat hij zou moeten klimmen en dat hij daarvoor € 25.000,- zou krijgen, maar dat dit volgens de opdrachtgever slechts € 15.000,- zou zijn. Uit het onderzoek dat later door de opsporingsambtenaren is ingesteld naar het dataverkeer op de telefoon, die bij de medeverdachte [medeverdachte 2] bij diens aanhouding is aangetroffen, is een chatbericht van de dag ervoor gevonden, waarin is gesproken over een ontmoeting buiten, zich in het zwart kleden en zich bij aanhouding op het zwijgrecht beroepen. In een ander chatbericht vraagt [medeverdachte 2] aan een onbekend persoon of hij wilde weten hoe men gevraagd wordt om uit te halen. In het proces-verbaal van bevindingen van het aantreffen van de verdachten bij het hek van ECT Delta hebben de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gerelateerd dat zij zagen dat de verdachten
allenin het zwart waren gekleed, meerdere lagen kleding over elkaar droegen en dat tussen hen de volgende goederen lagen: een betonschaar, een tas met daarin een powerbank, eten, drinken, telefoons en een zaklamp. Het hof merkt op dat dit attributen zijn, die geschikt zijn om zich toegang tot het terrein en containers te verschaffen en om langere tijd op het terrein te verblijven. Bij de fouillering van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn ook nog containerzegels aangetroffen. Eén van de medeverdachten droeg een bivakmuts en sloeg (ná ontdekking door de douaneambtenaren) een telefoon kapot.
Naar het oordeel van het hof zijn de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvormen, gericht op het gezamenlijk betreden van en vervolgens verblijven op het terrein van ECT Delta. Naar het oordeel van het hof is het delict slechts niet voltooid omdat dit nog net op tijd door de douaneambtenaren werd verijdeld.
De verdachte heeft ontkend dat hij het vorenvermeld doel had. In het politieverhoor, direct na zijn aanhouding, heeft hij verklaard dat hij daar wilde wandelen en chillen en dat hij de medeverdachten niet kent. Bij de politierechter heeft hij verklaard dat hij in de taxi stapte omdat hij naar huis wilde. Ten overstaan van de politie heeft hij verklaard dat hij geen alcohol drinkt en niet meer blowt. Uit een later door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] opgemaakt proces-verbaal van bevindingen blijkt dat zij bij de aanhouding van de verdachte geen verschijnselen van alcohol of drugs
bij hem hebben waargenomen. Het enkele tijdsverloop tussen hun bevindingen en het opmaken van het proces-verbaal maakt nog niet dat dit als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Mede gelet op de hiervoor genoemde eigen verklaring van de verdachte over zijn (non)alcohol- en drugsgebruik, die de bevindingen van de verbalisanten ondersteunt, heeft het hof geen aanleiding om aan de juistheid van de waarnemingen door de verbalisanten en het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal te twijfelen. De door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring dat hij stoned en dronken was en zich dientengevolge niets meer kan herinneren, staat hier haaks op.
De door de verdachte (alternatief) geschetste reden van zijn aanwezigheid ter plaatse onder de gegeven omstandigheden, schuift het hof dan ook als ongeloofwaardig ter zijde, waarbij nog wordt opgemerkt dat ook de medeverdachten geen aannemelijke verklaring hebben gegeven voor hun aanwezigheid op die plaats, op dat tijdstip.
Al deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien maken dat het hof van oordeel is dat de verdachte het voornemen had om samen met anderen op het besloten terrein van ECT Delta te verblijven en dat de door de verdachte en zijn medeverdachten verrichte gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate op de voltooiing daarvan waren gericht. Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval voldoende komen vast te staan dat sprake was van feitelijke en opzettelijke samenwerking en aldus van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het wederrechtelijk verblijven op het haventerrein, zodat het hof ook het ‘in vereniging’ plegen van het tenlastegelegde bewezen acht.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot het wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot het wederrechtelijk verblijven op het haventerrein van ECT Delta, als bedoeld in artikel 138aa Sr. Het zich ophouden op een haventerrein, naar de ervaring leert veelal met het doel om drugs uit containers te halen, is een onmisbare schakel in de keten rond invoer en verdere verspreiding van drugs en heeft daarmee een ontwrichtende invloed op de samenleving.
Bij het bepalen van (de hoogte van) de straf verwijst het hof naar zijn algemene lijn die in recente jurisprudentie rond artikel 138aa Sr. is uitgezet. In beginsel is de oplegging van een taakstraf voor de duur van 90 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden aangewezen voor first-offenders. In deze arresten heeft het hof verduidelijkt dat bij een verdenking van overtreding van genoemd artikel geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, indien sprake is van een
first-offender.De duur van die taakstraf kan oplopen tot 160 uren, afhankelijk van de vraag of sprake is van strafverzwarende omstandigheden, zoals medeplegen en/of inklimming/braak. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden, kan van dit uitgangspunt worden afgeweken (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHDHA:2022:985, herhaald en nader genuanceerd in onder meer ECLI:NL:GHDHA:2023:461 en ECLI:NL:GHDHA:2023:1818).
In deze zaak is sprake van een strafverzwarende omstandigheid en ook van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Ten eerste is de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid ‘medeplegen’ bewezen verklaard. Anderzijds betreft het hier een ‘poging’, terwijl het hierboven geschetste uitgangspunt betrekking heeft op een voltooid delict. Het hof zal gelet daarop bij de bepaling van (de hoogte) van de straf aansluiten bij het hierboven genoemde (basis)uitgangspunt voor first-offenders.
Het hof heeft daarbij ook acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 19 januari 2024, waarin onder meer wordt geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens de verdachte naar voren gebracht dat zijn leven meer stabiliteit heeft gekregen. De verdachte heeft verklaard inmiddels een vast contract te hebben bij een zorgbedrijf, waar hij fulltime aan het werk is. De schulden die hij nog heeft, kan hij gemakkelijk afbetalen. De verdachte heeft een begeleider die hem helpt bij praktische zaken, met wie hij 2 à 3 keer per week contact heeft. Het hof neemt bij de bepaling van de straf deze positieve wending mee.
Door de advocaat-generaal is de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr. geëist. Het hof zal een dergelijke maatregel niet opleggen en overweegt, in lijn met eerdere beslissingen hierover van dit hof, als volgt.
In dit soort zaken gaat het om een ‘slachtofferloos’ delict en de onderliggende strafbepaling van het bewezen verklaarde feit bevat bovendien in feite reeds een gebiedsverbod. Het door middel van een gebiedsverbod trekken van een grotere ‘verboden cirkel’ rond de havengebieden in Rotterdam beperkt de bewegingsvrijheid van de verdachte, zonder dat de noodzaak daarvan (anders dan dat een verdachte nog eerder kan worden opgepakt, immers ook buiten het besloten terrein dat reeds door de strafbaarstelling van art. 138aa Sr. wordt bestreken) voor het hof is komen vast te staan. Het hof ziet zodoende geen reden tot oplegging daarvan.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een taakstraf van na te melden duur, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
Het hof zal overeenkomstig de vordering van het openbaar ministerie de teruggave aan de verdachte gelasten van de onder de verdachte in beslag genomen telefoon.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een telefoon.
Dit arrest is gewezen door mr. C. Reijntjes-Wendenburg, als voorzitter, mr. E.C. van Veen en mr. R. Brand, leden, in bijzijn van de griffier mr. E.E.N. Birkhoff.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 oktober 2024.
Mr. C. Reijntjes-Wendenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.