ECLI:NL:GHDHA:2024:1854

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
13 oktober 2024
Zaaknummer
22-000713-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vuurwapen en hennep in woning met betrekking tot recht op een eerlijk proces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De verdediging heeft in hoger beroep verzocht om het horen van verbalisanten die bij de doorzoeking aanwezig waren, maar het hof concludeert dat de verdachte niet daadwerkelijk een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om haar ondervragingsrecht uit te oefenen. Dit is voornamelijk te wijten aan het tijdsverloop van bijna drie jaar tussen het indienen van het appelschrift en de reactie daarop, waardoor de verbalisanten zich niets meer konden herinneren van de doorzoeking. Het hof oordeelt dat het proces als geheel niet eerlijk is verlopen, wat leidt tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van de verbalisanten. Hierdoor kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de hennep. Het hof spreekt de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en verklaart haar niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak in eerste aanleg.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000713-21
Parketnummer: 09-837258-19
Datum uitspraak: 20 september 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis en met aftrek van voorarrest. Een aantal inbeslaggenomen goederen is onttrokken aan het verkeer.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep
De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 1 en 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
2.
Zij op of omstreeks 10 juli 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool, van het merk Glock, type 26, kaliber 9 X 19 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft/hebben gehad;
en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 30 stuks pistoolmunitie, van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9 X 19 mm;
- 25 stuks pistoolmunitie, van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9 X 19 mm;
- 2 stuks revolvermunitie, kaliber .38 special
voorhanden heeft/hebben gehad.
3.
zij op of omstreeks 10 juli 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 4,64 kg, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 140 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ambtshalve beoordeling van de vraag of het proces als geheel eerlijk is verlopen en beantwoording bewijsvraag
De verdachte wordt kort gezegd verweten dat zij (al dan niet in vereniging met haar partner) in de destijds door haar gehuurde woning een vuurwapen met bijbehorende munitie en (in totaal) meer dan 4,5 kilo hennep voorhanden respectievelijk (al dan niet opzettelijk) aanwezig heeft gehad.
Voor wat betreft de aan de verdachte al dan niet toe te schrijven wetenschap van de aanwezigheid van de genoemde goederen is van belang dat een drietal bij de doorzoeking van de woning aanwezige verbalisanten hebben gerelateerd over wat de verdachte daar (voornamelijk) voorafgaand aan de zoeking over zou hebben gezegd. Verbalisant [verbalisant 1] schrijft daarover (op p. 55 van het procesdossier):

Ik hoorde [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) zeggen dat er boven onder het bed een wapen lag en dat er drugs in de gangkast lagen. Te weten hennep.
Ik hoorde de vrouw verklaren dat aan de linkerkant van het bed lag, de kant het dichtst bij het raam en tevens de kant waar het wapen lag. Ik hoorde de vrouw zeggen: “Het wapen lag onder mijn kant van het bed”.”
Verbalisant [verbalisant 2] schrijft (op p. 59 van het procesdossier):

Ik, verbalisant, hoorde dat [verdcahte] verklaarde dat er inderdaad een vuurwapen in de woning aanwezig was. Desgevraagd verklaarde zij dat er eveneens softdrugs, alszijnde hennep in huis aanwezig was, welke zij gebruikte tegen pijn.”
Verbalisant [verbalisant 3] schrijft hierover ten slotte (op p. 45):

Nadat wij onze komst hadden uitgelegd aan de hoofdbewoonster van het pand, [verdachte] geboren [geboortedatum]1979, en haar vroegen of er in de woning wapens, drugs of grote geldbedragen lagen antwoordde zij: "onder mijn bed in de slaapkamer ligt een vuurwapen".”
In de woning werden vervolgens onder het bed van de verdachte en haar partner een vuurwapen en munitie aangetroffen en in de kast in de hal een zak hennep. De verdachte heeft zowel tijdens haar verhoor op het politiebureau als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep ontkend te hebben geweten van de aanwezigheid van de genoemde goederen. Haar partner (en medeverdachte) heeft verklaard dat het vuurwapen en de aangetroffen wiet van hem zijn. Ook heeft hij verklaard dat hij het vuurwapen en de drugs had verstopt zodat verdachte daar niet van zou weten. Hij heeft verklaard expliciet dat verdachte niet wist van het vuurwapen. De verdachte heeft ontkend dat zij op enig moment (tijdens de doorzoeking) tegen de politie heeft gezegd dat het vuurwapen onder haar kant van het bed lag en dat er hennep in de gangkast lag, zoals door verbalisant [verbalisant 1] is gerelateerd. Ze heeft over het wapen slechts gezegd wat haar partner juist ervoor, bij zijn aanhouding had geroepen, namelijk dat er een wapen onder het bed lag.
De verdediging heeft – onder meer in verband met het voorgaande – een integrale vrijspraak bepleit. In dat verband heeft de raadsman erop gewezen dat de verbalisanten die aanwezig waren ten tijde van de doorzoeking niet aanwezig waren ten tijde van de aanhouding van de medeverdachte en daarom niet gehoord kunnen hebben dat de medeverdachte – voordat de verdachte daar iets over heeft gezegd – heeft gezegd/geroepen dat er een vuurwapen onder het bed lag, zoals de verdachte heeft verklaard.
De rechtbank heeft – in reactie op het verweer strekkende tot vrijspraak – onder meer het volgende overwogen:

De aanwezigheid van een wapen in de woning die door de verdachte zelf wordt bewoond, vormt in de regel een objectief aanknopingspunt voor de vaststelling dat de verdachte dat wapen en die munitie voorhanden heeft. Daarbij komt dat de verdachte heeft verklaard tegenover de politie dat het wapen onder het bed lag, aan haar slaapkant van het bed. Dat zij hiervan op de hoogte was doordat de medeverdachte dit bij zijn aanhouding zou hebben geschreeuwd, zoals zij ter terechtzitting heeft verklaard, acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu geen van de aanwezige verbalisanten bij de aanhouding en doorzoeking van de woning hierover hebben gerelateerd.
De verklaringen van de twee dochters en hun vriendjes/partners bij de rechter-commissaris leggen onvoldoende gewicht in de schaal om anders te oordelen. (…)
Verdachte zelf bestrijdt de ambtsedige verklaring op het punt dat ze zou hebben verklaard op welke specifieke plek onder het bed het vuurwapen lag. Dat de medeverdachte bij zijn aanhouding ook de plek van het vuurwapen onder het bed zou hebben geroepen, volgt uit geen enkele verklaring. De rechtbank heeft geen reden om aan die ambtsedige verklaring te twijfelen, ook niet op dat punt.”
Ten aanzien van de hennep overweegt de rechtbank onder meer:

Ook voor de hennep geldt dat de rechtbank, naast het gegeven dat deze is aangetroffen in de woning van de verdachte, waarde hecht aan haar verklaring tegenover de politie dat er hennep in de gangkast lag. De rechtbank ziet geen reden om daaraan te twijfelen en ontleent
daaraan het bewijs dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de hennep in de gangkast.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte ook van de andere hennep in de woning wist.”
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof voor de bewijsvraag van de feiten van doorslaggevende betekenis of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte tijdens de doorzoeking tegen één of meer van de daar aanwezige verbalisanten heeft gezegd dat er een vuurwapen onder haar kant van het bed lag en/of dat er hennep in de gangkast lag. Naar het oordeel van het hof is het namelijk niet op voorhand onaannemelijk dat de medeverdachte tijdens de inval van de politie (en voordat de verdachte daar iets over heeft gezegd) tegen de aanwezige opsporingsambtenaren (desgevraagd) heeft gezegd/geroepen dat er een vuurwapen in huis was en dat dat onder het bed lag, zoals door de verdachte is verklaard. Daar komt nog bij dat zowel beide dochters van verdachte, als hun (toenmalige) vriendjes ten overstaan van de rechter-commissaris hebben verklaard/bevestigd dat de medeverdachte dat in hun aanwezigheid heeft gezegd/geroepen. Deze getuigen zijn gedurende de procedure in eerste aanleg op verzoek van de verdediging (relatief kort na de doorzoeking) gehoord. Hoewel zij niet zonder meer als ‘onpartijdige getuigen’ kunnen worden gezien en er zonder twijfel ruimte voor afstemming zal zijn geweest, leggen hun verklaringen desondanks enig gewicht in de schaal, in die zin dat daardoor meer gewicht toekomt aan (de exacte bewoordingen van) wat de verdachte tegen de aanwezige verbalisant(en) heeft gezegd.
Nadat de verdachte in eerste aanleg bij vonnis van 24 februari 2021 was vrijgesproken van (onder meer) het in haar woning opzettelijk aanwezig hebben van de daar aangetroffen harddrugs, maar veroordeeld is wegens het voorhanden hebben van het vuurwapen met bijbehorende munitie en het opzettelijk aanwezig hebben van de genoemde hoeveelheid hennep, heeft de verdediging na het instellen van hoger beroep op 9 maart 2021 tijdig bij appelschriftuur verzocht om het horen van de bij de doorzoeking aanwezige verbalisanten, meer in het bijzonder de drie verbalisanten die hebben geverbaliseerd over wat de verdachte zou hebben gezegd over de aanwezigheid van het vuurwapen en/of de hennep.
Vervolgens is pas op 23 januari 2024 (te weten bijna drie jaar later) door het openbaar ministerie bij monde van de advocaat-generaal gereageerd op de door de verdediging ingediende onderzoekswensen, welke reactie onder meer inhield dat de advocaat-generaal (“omdat zij kunnen verklaren over de gang van zaken gedurende de inval”) geen bezwaar had tegen het horen van de drie verbalisanten, waarna de poortraadsheer een dag later per e-mail (kort gezegd) heeft laten weten dat de verbalisanten bij aanvullend proces-verbaal dan wel middels een verhoor bij de raadsheer-commissaris vragen konden beantwoorden. De verbalisanten zijn vervolgens op 10 april en 1 mei 2024 gehoord door de raadsheer-commissaris. De verbalisanten gaven daarbij alle drie te kennen dat zij zich niet of nauwelijks meer iets konden herinneren met betrekking tot de gang van zaken tijdens de doorzoeking, zodat daarin noch een bevestiging van de door de verdachte geschetste gang van zaken kan worden gevonden, noch een bevestiging van hetgeen eerder (in het bijzonder door verbalisant [verbalisant 1]) is gerelateerd. Mede in het licht van hun verklaringen is het zonder meer aannemelijk dat het grote tijdsverloop sinds de doorzoeking een grote rol heeft gespeeld bij het vervagen van de herinneringen aan de doorzoeking en het niet in staat zijn vragen over wat de verdachte toen al dan niet heeft gezegd (inhoudelijk) te beantwoorden.
Het zojuist bedoelde tijdsverloop is voor het merendeel toe te schrijven aan de tijd die is verstreken tussen het moment waarop de verdediging bij appelschriftuur het verzoek tot het horen van de verbalisanten kenbaar heeft gemaakt en het moment waarop daar van de zijde van het openbaar ministerie op is gereageerd.
Gelet op al het voorgaande moet worden vastgesteld dat de verdediging tijdig en op een daarvoor geëigende wijze heeft verzocht een drietal verbalisanten te horen. Deze verbalisanten waren aanwezig bij de doorzoeking waarbij het in de tenlastelegging genoemde vuurwapen met munitie en de hennep zijn aangetroffen. Zij hebben ieder voor zich in relatief korte bewoordingen gerelateerd over wat de verdachte toen zou hebben gezegd, zij het dat niet steeds duidelijk is tegen wie zij dat zou hebben gezegd en dat de bewoordingen van wat zij zou hebben gezegd telkens enigszins (maar wel op cruciale punten) uiteenlopen, terwijl ook de door verbalisant [verbalisant 1] gebruikte verleden tijd (“Ik hoorde de vrouw zeggen: "Het wapen lag onder mijn kant van het bed") vragen oproept.
In HR 9 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1007 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“2.3.1
In gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Hierbij zijn – met het oog op de beoordeling of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces – van belang (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
2.3.2
Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de verklaring van de betreffende getuige in de bewijsconstructie een belangrijke beoordelingsfactor. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband moeten worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring van de getuige groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. (Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, rechtsoverwegingen 2.12.2 en 2.12.3, en HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418, rechtsoverweging 2.4.2.).”
Voorts is van belang dat de Hoge Raad in HR 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1009 onder meer heeft overwogen:

dat als - onevenredig - tijdsverloop een complicatie vormt bij de bewijsgaring of de waardering van het bewijs, de rechter daarmee rekening kan houden en, indien de bewijsvoering anders op gespannen voet zou komen met de “fairness of the proceedings as a whole”, tot een vrijspraak kan komen.
Het hof concludeert dat de verdediging – na daartoe het nodige initiatief te hebben genomen - feitelijk weliswaar in de gelegenheid is gesteld om de verzochte getuigen (in dit geval verbalisanten) te horen, maar door het hiervoor omschreven (en kennelijk door een gebrek aan voortvarendheid van de zijde van de justitiële autoriteiten veroorzaakte) tijdsverloop desondanks niet daadwerkelijk een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuigen het ondervragingsrecht uit te oefenen, nu immers de getuigen/verbalisanten zich (naar moet worden aangenomen) vanwege het tijdsverloop weinig of niets meer konden herinneren van de doorzoeking. Dit terwijl hetgeen zij eerder hebben gerelateerd, in het bijzonder in het geval van verbalisant [verbalisant 1], van doorslaggevende betekenis is voor de beantwoording van de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat - kort gezegd - de verdachte zich (eerder al) bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de aangetroffen hennep. Het hof stelt verder vast dat er geen sprake is van factoren waardoor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid de getuigen daarover te ondervragen kan worden gecompenseerd. Gelet op hetgeen niet alleen de verdachte zelf maar ook haar partner bij de politie en een viertal getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris hebben verklaard en de niet-eenduidige wijze waarop is geverbaliseerd wat de verdachte zou hebben gezegd, is dat voor de waardering daarvan problematisch.
Gelet op de uit het voorgaande voortvloeiend specifieke en uitzonderlijke feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het (onevenredige) tijdsverloop in deze zaak een complicatie vormt bij de waardering van het bewijs en dat niet gezegd kan worden dat het proces in de onderhavige strafzaak als geheel eerlijk is verlopen. Een bewezenverklaring kan in verband daarmee niet – in overeenstemming met de eisen van een eerlijk proces – mede worden aangenomen op grond van de in het vooronderzoek door de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 3] en [verbalisant 2] opgemaakte processen-verbaal voor zover die (in afwijking van de lezing van de verdachte dienaangaande) inhouden dat zij al voor het aantreffen daarvan zou hebben verklaard over waar het vuurwapen en de hennep lag. Het hof zal deze processen-verbaal dan ook uitsluiten van het bewijs. Er is zonder de hier aan de orde zijnde onderdelen van de hiervoor bedoelde processen-verbaal onvoldoende steunbewijs voor de voor een bewezenverklaring vereiste bewustheid/wetenschap ten aanzien van de aanwezigheid van het vuurwapen/de hennep.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden hetgeen aan de verdachte onder 2 en 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Beslag
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde misdrijf werd aangetroffen en dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Hoewel de verdachte zoals overwogen zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde vuurwapenbezit staat vast dat er in de woning van de verdachte een vuurwapen is aangetroffen. Het bezit van een dergelijk vuurwapen zonder verlof dan wel een vergunning voor het bezit van dat wapen is strafbaar gesteld in artikel 26 van de Wet wapens en munitie. Het hof stelt vast dat het onder 2 tenlastegelegde strafbare feit door een ander, in dit geval de medeverdachte, is begaan. Het ongecontroleerde bezit van dit wapen is daarnaast in strijd met de wet. Dit wapen zal dan ook worden onttrokken aan het verkeer.
Het hof zal, voor zover die niet reeds zijn teruggegeven, de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten
ten aanzien van de voorwerpen 1 tot en met 14 op de aangehechte beslaglijst. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de ten laste gelegde feiten met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan of voorbereid. Ook is niet gebleken dat het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet dan wel het algemeen belang dan wel van een aan deze voorwerpen te relateren strafbaar feit.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof - en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
15 1.00 STK Wapen Kl:zwart 801 TYPE.
Gelast -voor zover deze nog niet zijn teruggegeven -
de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomenvoorwerpen:
1. Geld Euro –
850,- euro IBN 10-07-2019 / G2229890
2 Geld Euro –
2420,- euro IBN 10-07-2019 / 2229897
3 Geld Euro –
2610,- IBN 10-07-2019 / 2229910
4 24.00 STK Enveloppe –
In plastic zakje 24 lege pony-packs
5 1.00 STK Papier
Notitie handgeschreven
6 6.00 STK Geheugensimm –
3 x lebara en 3 x Lyca
7 8.00 STK Certificaat –
echtheidscertificaten Juwelier [juwelier]
8 7.00 STK Medicijn Kl:rood
COBRA 120
per strip 5 tabletten en 1 lege strip
9 2.00 STK Medicijn Kl:groen
KAMAGRA strip
per strip 4 tabletten
10 1.00 STK Medicijn Kl:blauw
MANFORCE strip
1. strip met 3 tabletten
11 1.00 STK Portemonnee Kl:Rood
V & D leeg
12 1.00 STK Papier Kl:geel
Post-it
met getallen en tekst
13 12.00 STK Geheugensimm –
9 x Lyca en 3 x Lebara mobile
14 1.00 STK Document
verzegeld een zwart mapje met huwelijkspapieren.
Dit arrest is gewezen door, mr. D.M. Thierry als voorzitter, mr. L.C. van Walree en mr. B.P. de Boer, leden, in bijzijn van de griffier mr. I.M.A. Schipper.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 september 2024.
Mr. D.M. Thierry is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Mr. I.M.A. Schipper is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Beslag lijst
1. Geld Euro
-
850,- euro IBN 10-07-2019 / G2229890
2 Geld Euro
-
2420,- euro IBN 10-07-2019 / 2229897
3 Geld Euro
-
2610,- IBN 10-07-2019 / 2229910
4 24.00 STK Enveloppe
-
In plastic zakje 24 lege pony-packs
5 1.00 STK Papier
Notitie
handgeschreven
6 6.00 STK Geheugensimm
-
3 x lebara en 3 x Lyca
7 8.00 STK Certificaat
-
echtheidscertificaten Juwelier Naorsin Antwe
8 7.00 STK Medicijn Kl:rood
COBRA 120
per strip 5 tabletten en 1 lege strip
9 2.00 STK Medicijn Kl:groen
KAMAGRA strip
per strip 4 tabletten
10 1.00 STK Medicijn Kl:blauw
MANFORCE strip
1 strip met 3 tabletten
11 1.00 STK Portemonnee Kl:Rood
V & D
leeg
12 1.00 STK Papier Kl:geel
Post-it
met getallen en tekst
13 12.00 STK Geheugensimm
-
9 x Lyca en 3 x Lebara mobile
14 1.00 STK Document
verzegeld
een zwart mapje met huwelijkspapieren
15 1.00 STK Wapen Kl:zwart
801 TYPE