ECLI:NL:GHDHA:2024:1853

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
13 oktober 2024
Zaaknummer
22-003918-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voorhanden hebben handgranaat en andere wapens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het voorhanden hebben van een handgranaat, maar veroordeeld voor andere wapens en munitie, met een gevangenisstraf van één maand. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak. Het hof oordeelde dat de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was, ondanks dat de informatie achteraf mogelijk onjuist bleek. De verdachte had een handgranaat en andere wapens voorhanden, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. Het hof verwierp de verdediging dat de handgranaat niet als zodanig kon worden aangemerkt omdat deze gedemonteerd was. Het hof oordeelde dat de onderdelen, indien in elkaar gezet, geschikt waren voor ontploffing. De verdachte werd vrijgesproken van het tweede tenlastegelegde feit, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gedemonteerde staat van de handgranaat bij de strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003918-23
Parketnummer: 10-217756-23
Datum uitspraak: 20 september 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
GBA adres: [woonadres], [woonplaats],
feitelijk zonder vaste woon- of verblijfplaats.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde voorhanden hebben van een handgranaat vrijgesproken en ter zake van het overige onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2023 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, namelijk een handgranaat
en/of
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een zaklamp
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 49 kogelpatronen, kaliber .22lr,
voorhanden heeft gehad.
2.
hij op of omstreeks 28 augustus 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 11,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd in voorarrest, met een bijzondere voorwaarde in de vorm van een meldplicht bij de reclassering.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht het aannemelijk dat de aangetroffen verdovende middelen toebehoorden aan de toenmalige vriendin van de verdachte. De verdovende middelen zijn immers aangetroffen tussen haar kledingstukken. Het hof acht het niet aannemelijk dat zij die eerder van de verdachte had afgepakt (zoals ze heeft verklaard), om ze vervolgens achter te laten in zijn woning. In zoverre hecht het hof dus geloof aan de dienaangaande door de verdachte in hoger beroep ten aanzien van dit feit afgelegde verklaring, die afwijkt van hetgeen hij daarover in eerste aanleg heeft gezegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks28 augustus 2023 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, namelijk een handgranaat en
/ofeen wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht
, te weten een zaklampen
/ofmunitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 49 kogelpatronen, kaliber .22lr, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de doorzoeking van de woning onrechtmatig was, en het aantreffen van de verboden goederen derhalve moet worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair voert de verdediging aan dat er – kort gezegd - geen sprake is van een handgranaat in de zin van de Wet wapens en munitie (hierna WWM). De aangetroffen onderdelen waren volgens de verdediging niet geschikt om explosies te veroorzaken gezien de gedemonteerde staat. Deze onderdelen konden niet eenvoudig in elkaar gezet worden door de verdachte, noch was hij dat van plan.
Rechtmatigheid van de doorzoeking
Op 28 maart 2023 wordt melding gedaan van een vernieling. Ter plaatse worden twee telefoons aangetroffen die vervolgens worden uitgelezen. Op deze telefoons worden foto’s aangetroffen, waaronder een selfie van een man met een revolver op zijn nachtkastje. Een aan een van de telefoons gekoppeld telefoonnummer wordt door de politie gekoppeld aan een telefoon die eerder in beslag was genomen bij de verdachte, in het kader van een ander opsporingsonderzoek. Later wordt de verdachte door een verbalisant herkend als de persoon op de foto met het wapen. Naar aanleiding van deze omstandigheden wordt toestemming verleend om de verdachte aan te houden en zijn woning te doorzoeken.
De verdediging heeft bepleit dat de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig was, nu de herkenning van de verdachte onjuist is gebleken en het telefoonnummer dat wordt toegeschreven aan de verdachte helemaal niet voorkomt in het dossier waar de verbalisanten naar verwijzen.
Op basis van de informatie zoals de politie die had op het moment van de doorzoeking heeft de rechter-commissaris besloten tot een doorzoeking. Deze informatie was, dat de verdachte te zien is op een selfie met wapen, aangetroffen in een telefoon waarvan een gekoppeld nummer toegeschreven kan worden aan de verdachte. Dat deze informatie achteraf (mogelijk) onjuist is gebleken doet niet af aan de omstandigheid dat er ten tijde van de doorzoeking van de woning van de verdachte een voldoende verdenking bestond om daartoe over te gaan. Een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, in dit geval bestaande uit de verdenking van verboden vuurwapenbezit, kan immers ook hebben bestaan indien bij nader onderzoek mocht blijken dat iemand het feit waarvan hij werd verdacht niet heeft begaan. De woning is derhalve rechtmatig doorzocht.
Wel of geen handgranaat in de zin van de WWM?
Dan rest de vraag of de aangetroffen onderdelen kunnen worden aangemerkt als een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, zoals vermeld in artikel 2, lid 1, categorie II, 7° WWM.
Het hof verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Hoge Raad van 20 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:936).
De Hoge Raad overwoog in die uitspraak onder meer:
“2.4
Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat geen sprake kan zijn van een vuurwapen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder 3°, WWM indien verschillende onderdelen van dat vuurwapen ontbreken. Die opvatting is in haar algemeenheid onjuist. Het gaat er immers om of een voorwerp bestemd of geschikt is om projectielen of stoffen door een loop af te schieten. De enkele omstandigheid dat het voorwerp in gedemonteerde staat wordt aangetroffen of dat het voorwerp door het ontbreken van een onderdeel of onderdelen niet gereed is voor direct gebruik, brengt niet met zich dat die bestemming of geschiktheid van dat voorwerp als vuurwapen ontbreekt.”
De Hoge Raad oordeelde dus dat de opvatting dat geen sprake kan zijn van een vuurwapen als bedoeld in artikel 1 WWM indien verschillende onderdelen van dat vuurwapen ontbreken in haar algemeenheid onjuist is. Het gaat er immers om of een voorwerp bestemd of geschikt is om projectielen of stoffen door een loop af te schieten. De enkele omstandigheid dat het voorwerp in gedemonteerde staat wordt aangetroffen of dat het voorwerp door het ontbreken van een onderdeel of onderdelen niet gereed is voor direct gebruik, brengt niet met zich dat die bestemming of geschiktheid van dat voorwerp (als vuurwapen) ontbreekt.
Het hof is – met de advocaat-generaal - van oordeel dat deze redenering ook gevolgd dient te worden in de onderhavige zaak. In de woning van de verdachte zijn het lichaam van een handgranaat met een bijbehorend ontstekingsmechanisme en een slagpijpje aangetroffen. Wanneer het slagpijpje in de handgranaatonderdelen geschroefd wordt, vormen deze onderdelen een complete en deugdelijke handgranaat, aldus het NFI. De onderdelen zouden dus, indien in elkaar geschroefd, geschikt zijn om tot ontploffing gebracht te worden. Die bestemming of geschiktheid ontbreekt niet nu de granaatonderdelen zich in gedemonteerde staat bevonden. De verdachte heeft dus – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld en de verdediging voorstaat – wel degelijk een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 7° van de WWM voorhanden gehad. Of de onderdelen makkelijk in elkaar gezet kunnen worden of niet (zoals de verdachte heeft verklaard – wat daar ook van zij -) is hierbij niet van belang. Wel zal het hof het feit dat de handgranaat zich in gedemonteerde staat bevond en de omstandigheden waaronder de onderdelen zijn aangetroffen meewegen in de strafmaat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in zijn woning een handgranaat, een stroomstootwapen en munitie voorhanden gehad. Dergelijk bezit verdient bestraffing reeds vanwege het gevaarzettende karakter daarvan. Ook brengt ongeoorloofd wapenbezit in de samenleving gevoelens van onveiligheid met zich mee, temeer aangezien dergelijke wapens kunnen worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten of bij eigenrichting.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte relatief kort voor het in deze zaak bewezen verklaarde wapenbezit onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Het hof houdt daarnaast rekening met de overige omstandigheden van het geval. De handgranaat is aangetroffen in gedemonteerde staat. Er is niets dat erop duidt dat verdachte voornemens was de granaat in elkaar te (laten) zetten. De verdachte is daarnaast persoonlijk flink getroffen door de gevolgen van het opsporingsonderzoek, nu hij zijn woning als gevolg van de doorzoeking en het aantreffen van de wapens is kwijtgeraakt. In deze omstandigheden – en in wat ter zitting is gebleken over de persoon van de verdachte – ziet het hof aanleiding om ten voordele van de verdachte af te wijken van de uitgangspunten die gelden voor straftoemeting ten aanzien van het voorhanden hebben van een handgranaat.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Met het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel wordt overigens ook beoogd een bijdrage te leveren aan het voorkomen van recidive. Voor het opleggen van een meldplicht als bijzondere voorwaarde ziet het hof geen aanleiding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door, mr. L.C. van Walree als voorzitter, mr. D.M. Thierry, en mr. B.P. de Boer, leden, in bijzijn van de griffier mr. I.M.A. Schipper.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 september 2024.
Mr. D.M. Thierry is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Mr. I.M.A. Schipper is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.