ECLI:NL:GHDHA:2024:1778

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
BK-23/716
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaningskosten en betekening van dwangbevel in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aanmaningskosten. De belanghebbende had een aanslag in de waterschapsbelastingen voor het belastingjaar 2021 ontvangen, maar had deze niet tijdig betaald. Na het uitblijven van betaling ontving hij een aanmaning met aanmaningskosten, die hij ook niet betaalde. De Invorderingsambtenaar heeft vervolgens een dwangbevel betekend, waarvoor ook kosten in rekening zijn gebracht. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze kosten, maar dit bezwaar werd door de Invorderingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de aanslag op de juiste wijze was bekendgemaakt via de digitale berichtenbox MijnOverheid en dat de aanmaningskosten en betekeningskosten terecht in rekening waren gebracht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en wees verzoeken om schadevergoeding af, omdat er geen onrechtmatige daad was vastgesteld. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van belastingplichtigen om tijdig te reageren op aanslagen en de gevolgen van het niet betalen van belastingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/716

Uitspraak van 24 juli 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de invorderingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, de Invorderingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 19 juli 2023, nummer ROT 22/2637.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 30 november 2021 een aanslag in de waterschapsbelastingen voor het belastingjaar 2021 (de aanslag) van de [gemeente] opgelegd van in totaal € 7,78, bestaande uit:
  • watersysteemheffing eigenaar ten aanzien van de onroerende zaak [adres 1] te [woonplaats] ten bedrage van € 3,02;
  • watersysteemheffing eigenaar ten aanzien van de onroerende zaak [adres 2] te [woonplaats] ten bedrage van € 2,38;
  • watersysteemheffing eigenaar ten aanzien van de onroerende zaak [adres 3] te [woonplaats] ten bedrage van € 2,38.
De aanslag vermeldt als uiterste betaaldatum 31 januari 2022.
1.2.
De Invorderingsambtenaar heeft, wegens het uitblijven van betaling van de op de aanslag verschuldigde belasting binnen de gestelde termijn, belanghebbende met dagtekening 15 februari 2022 schriftelijk aangemaand alsnog voor 1 maart 2022 te betalen en daarbij € 8 aanmaningskosten in rekening gebracht (de beschikking aanmaningskosten).
1.3.
Belanghebbende heeft op 18 februari 2022 het bedrag van de aanslag, € 7,78, betaald. De aanmaningskosten heeft belanghebbende niet betaald.
1.4.
Aan belanghebbende is door terpostbezorging op 14 april 2022 een dwangbevel betekend. Daarvoor is hem bij beschikking een bedrag van € 45 aan betekeningskosten in rekening gebracht (de beschikking betekeningskosten).
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 april 2024 bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte aanmanings- en betekeningskosten.
1.6.
De Invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 mei 2021 het bezwaar tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaard en de op grond van de Kostenwet in rekening gebrachte aanmanings- en betekeningskosten gehandhaafd.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.8.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Invorderingsambtenaar heeft bij nader stuk van 20 oktober 2023 verweer gevoerd.
1.9.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 juni 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

Feiten

2.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 30 november 2021 en aanslagnummer […] de aanslag opgelegd. Nu sprake is van gedeeld eigendom ten aanzien van de onder 1.1 genoemde onroerende zaken (de voorwerpen van belasting) heeft de heffingsambtenaar van de [gemeente] (de Heffingsambtenaar) met toepassing van artikel 142 van de Waterschapswet de aanslag aan belanghebbende, als een van de belastingplichtigen, opgelegd. Het aanslagbiljet vermeldt als uiterste betaaldatum 31 januari 2022 (de vervaldatum).
2.2.
De Invorderingsambtenaar heeft belanghebbende, nu de op de aanslag verschuldigde belasting niet voor de vervaldatum was betaald, met dagtekening 15 februari 2022 schriftelijk aangemaand alsnog voor 1 maart 2022 te betalen (de aanmaning). Voor het verzenden van de aanmaning is aan belanghebbende, op de voet van de artikelen 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) in verbinding met artikel 123, lid 2, van de Waterschapswet, bij beschikking een bedrag van € 8 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
2.3.
Belanghebbende heeft op 18 februari 2022 het bedrag van de aanslag, € 7,78, betaald, zonder de aanmaningskosten te voldoen. De aanmaningskosten zijn niet voor de vervaldatum van 1 maart 2022 door belanghebbende betaald.
2.4.
Aan belanghebbende is, wegens het uitblijven van betaling van de aanmaningskosten, door terpostbezorging op 14 april 2022 een dwangbevel betekend (het dwangbevel). Daarvoor is hem op de voet van artikel 3, lid 1, van de Kostenwet in verbinding met artikel 123, lid 2, van de Waterschapswet, bij beschikking een bedrag van
€ 45 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
2.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 april 2024 bezwaar gemaakt tegen de op grond van de Kostenwet in rekening gebrachte aanmanings- en betekeningskosten van in totaal € 53.
2.6.
De Invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 mei 2021 het bezwaar tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaard en de op grond van de Kostenwet in rekening gebrachte aanmanings- en betekeningskosten gehandhaafd.
2.7.
In hoger beroep is van de zijde van belanghebbende een print overgelegd van “Mijn Berichtenbox” met het “Welkomstbericht” van maandag 27 juli 2016, waarop het volgende is vermeld:
“Bedankt voor het activeren van uw MijnOverheid account.
U beschikt nu over een Berichtenbox. Dit is uw persoonlijke postbus voor digitale berichten van de overheid.
Als er een nieuw bericht in uw Berichtenbox is geplaatst, krijgt u hiervan een notificatie per e-mail, indien u een e-mailadres heeft opgegeven.
Bij uw instellingen kunt u de overheidsorganisaties selecteren waarvan u berichten wilt ontvangen.”
Verder heeft belanghebbende een print overgelegd van de “Inbox” van “Mijn Berichtenbox”. Op deze print staan uitsluitend diverse aanslagen en berichten voor de jaren 2014 tot en met 2022 vermeld die afkomstig zijn van de Belastingdienst.
2.8.
De Invorderingsambtenaar heeft in hoger beroep in zijn nadere stuk een weergave van het administratieve systeem van de Invorderingsambtenaar opgenomen. In dit overzicht staat, buiten gegevens met betrekking tot diverse aanslagen lokale belastingen voor de jaren 2018 tot en met 2023 (zie hierna), het volgende met betrekking tot de onderhavige aanslag, de aanmaning en het dwangbevel vermeld:
CREATIE-
DATUM
TYPE
BELASTING
JAAR
AANSLAG
NUMMER
(…)
MIJNOVERHEID
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
19-5-2022
Uitspraak kosten
[…]
NEE
05-05-2022
Ontvangstbevestiging bezwaar
[…]
JA
14-04-2022
Dwangbevel
2021
[…]
NEE
14-02-2022
Aanmaning
2021
[…]
NEE
25-11-2021
Aanslag lokale belastingen
2021
[…]
JA
(…)
(…)
(…)
(…)
Ten aanzien van de aanslagen lokale belastingen voor de jaren 2018 tot en met 2022, die tot en met juni 2022 zijn opgelegd, staat in de kolom “MIJNOVERHEID” “JA” vermeld en ten aanzien van de van de aanslagen lokale belastingen voor de jaren 2022 tot en met 2023, die vanaf 21 maart 2023 zijn opgelegd, staat in de kolom “MIJNOVERHEID” “NEE” vermeld.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Invorderingsambtenaar als verweerder:
“1. De rechtbank merkt allereerst op dat het bezwaar van eiser door verweerder terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De termijn voor het indienen van bezwaar bedraagt op grond van artikel 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zes weken.
In artikel 22j, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van het afschrift van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking.
1.1.
De beschikking is gedagtekend op 30 november 2021. Dit betekent dat de eerste dag van de bezwaartermijn is aangevangen op 1 december 2021 en geëindigd op 12 januari 2022. Vast staat dat het bezwaarschrift op 18 april 2022 en derhalve buiten de bezwaartermijn is ingediend. Er is niet gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
2. Aan eiser is een aanslag waterschapsbelastingen voor het belastingjaar 2021 opgelegd. Verweerder heeft deze aanslag digitaal verstuurd door plaatsing daarvan in de digitale Berichtenbox van eiser op MijnOverheid. Op het aanslagbiljet staat vermeld dat de aanslag voor 31 januari 2022 dient te worden betaald. Eiser heeft de aanslag niet vóór de laatste vervaldag betaald. Als gevolg van het uitblijven van de betaling van de aanslag heeft verweerder per gewone post een aanmaning met aanmaningskosten naar eiser verstuurd. Eiser heeft vervolgens op 18 februari 2022 een bedrag van € 7,78 betaald voor de aanslag, zonder de kosten voor de aanmaning van € 8,- te voldoen.
3. In geschil is of de aanmaningskosten en de kosten van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht.
4. Bij de beoordeling is het volgende kader van belang.
4.1.
Op grond van artikel 123, tweede lid, van de Waterschapswet geschiedt de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Invorderingswet) en de Kostenwet Invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet) als waren die belastingen rijksbelastingen.
Artikel 11 van de Invorderingswet bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen.
Op grond van artikel 12 Invorderingswet kan de invordering van de belastingaanslag geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel.
Op grond van artikel 2 Kostenwet zijn aan het verzenden van een aanmaning tot betaling kosten verbonden, namelijk een bedrag van € 8,- bij een gevorderde som tot € 454,-.
5. Eiser voert aan dat hij niet eerder dan bij ontvangst van de aanmaning op de hoogte was van de aanslag. In dit kader voert eiser aan dat hij niet is aangemeld voor MijnOverheid en dat hij daarom de aanslag niet heeft ontvangen. Verweerder heeft de aanslag – zo begrijpt de rechtbank – volgens hem niet op de juiste wijze bekendgemaakt, zodat de aanmaningskosten en de dwangbevelkosten ten onrechte in rekening zijn gebracht.
5.1.
Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat besluiten die zijn gericht tot een of meer belanghebbenden, bekend worden gemaakt door toezending of uitreiking. Met die toezending wordt bedoeld het fysiek per post versturen. In aanvulling hierop is in artikel 2:14, eerste lid, van de Awb bepaald dat besluiten ook elektronisch mogen worden verstuurd. Voorwaarde is dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is. De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de aanslag op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat deze de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. Verweerder kan daarbij in eerste instantie volstaan met het bewijs van verzending. Indien verweerder de verzending van het stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige om feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan de ontvangst of aanbieding van het stuk redelijkerwijs moet worden betwijfeld. In dit kader verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ4416).
5.2.
Eiser stelt dat aan hem eerst een (kosteloze) herinnering voor het betalen van de aanslag moet worden verstuurd. Nu deze verplichting niet voortvloeit uit de wet of andere regelgeving, moet worden geoordeeld dat deze beroepsgrond niet slaagt.
5.3.
Verweerder betwist dat eiser niet zou zijn aangemeld bij MijnOverheid. Verweerder licht toe dat eiser sinds 2018 zeven aanslagen zijn verstuurd aan zijn Berichtenbox op MijnOverheid. De laatste aanslag dateert van 30 juni 2022. Uit de administratie van verweerder blijkt dat eiser deze aanslagen, met uitzondering van de onderhavige aanslag, tijdig heeft betaald. Eiser heeft niet bestreden dat hij deze aanslagen heeft betaald. Met betrekking tot de onderhavige aanslag heeft verweerder ter zitting toegelicht dat hij de verzendadministratie van de aanslag op MijnOverheid kan overleggen, waarop ook het aanslagnummer is vermeld. De rechtbank acht het – mede gelet op het feit dat eiser niet op zitting is verschenen – na deze toelichting van verweerder niet nodig om verweerder op te dragen de verzendadministratie van de aanslag te overleggen. Nu verweerder heeft aangegeven dat hij beschikt over verzendadministratie van de onderhavige aanslag op MijnOverheid, kan naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat eiser de aanslag heeft ontvangen worden gerechtvaardigd.
6. Nu eiser het bedrag van de aanslag niet vóór de vervaldatum had betaald, heeft verweerder terecht een bedrag van € 8,- aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Omdat eiser na het ontvangen van de aanmaning vervolgens heeft verzuimd om naast het bedrag van de aanslag ook de aanmaningskosten van € 8,- te betalen, heeft verweerder voor het openstaande bedrag van € 7,78 terecht een bedrag van € 45,- aan kosten voor betekening van een dwangbevel in rekening gebracht. De aanmaningskosten en de kosten van het dwangbevel zijn dus terecht in rekening gebracht.
7. Eiser stelt voorts dat de invorderingskosten buitenproportioneel zijn. De Hoge Raad heeft echter in zijn arrest van 23 oktober 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BK0896) geoordeeld dat tekst en strekking van artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet de rechter geen ruimte bieden om te beoordelen of de in rekening gebrachte kosten disproportioneel zijn. De rechtbank kan daarom de proportionaliteit van de invorderingskosten niet toetsen.
8. Eiser heeft een verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade. In dit kader stelt hij dat het bestreden besluit onnodig leed, spanning en frustratie bij hem heeft veroorzaakt. De rechtbank stelt voorop dat eiser de aanslag zelf alsnog heeft betaald en de bij zijn verzoek veronderstelde spanning en frustratie dus enkel bestond in de onzekerheid over de vraag of hij alsnog de openstaande € 8,- aan aanmaningskosten en € 45,- dwangbevelkosten moest gaan betalen. Vanwege het zeer geringe financiële belang van eiser en het feit, dat de basis van het geschil is de kennelijk onjuist gebleken ontkenning van eisers eigen aanmelding bij Mijnoverheid zal een immateriële schadevergoeding niet worden toegewezen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of het bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of de aanmaningskosten en de kosten van betekening van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Invorderingsambtenaar bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar, de beschikking aanmaningskosten en de beschikking betekeningskosten. Voorts verzoekt belanghebbende om toekenning van een proceskostenvergoeding, vergoeding van immateriële schade en een schadevergoeding wegens onrechtmatige overheidsdaad.
4.3.
De Invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid bezwaar beschikking aanmaningskosten
5.1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmanings- en de betekeningskosten. In de uitspraak op bezwaar heeft de Invorderingsambtenaar het bezwaar tegen de aanmaningskosten (de beschikking van 15 februari 2022) niet-ontvankelijk verklaard, nu het bezwaarschrift van 18 april 2022 niet binnen de wettelijke termijn voor indiening daarvan is ontvangen. Belanghebbende heeft op dit punt beroep ingesteld. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de Invorderingsambtenaar.
5.1.2.
Anders dan belanghebbende ter zitting van het Hof heeft gesteld, bevat de achterzijde van de beschikking aanmaningskosten wel degelijk een rechtsmiddelverwijzing. De stelling dat de beschikking aanmaningskosten geen rechtsmiddelverwijzing bevatte, zodat belanghebbende niet wist dat hij daar al op een eerder moment bezwaar tegen moest maken, gaat derhalve niet op.
5.1.3.
Gelijk de Rechtbank onder 1 van haar uitspraak heeft weergegeven, bedraagt de termijn voor het indienen van bezwaar op grond van de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Op grond van artikel 22j, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking (hier de aanmaning), tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Bij verzending per post is een bezwaarschrift ook tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Nu het Hof geen reden heeft om aan te nemen dat de dag van dagtekening van de beschikking (de aanmaning) is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan, is de termijn in dit geval aangevangen met ingang van de dag na die van de dagtekening van de beschikking aanmaningskosten, 15 februari 2022 (en niet zoals de Rechtbank abusievelijk heeft gedaan de dagtekening van de aanslag, 30 november 2021) zodat de termijn voor het maken van bezwaar eindigde op 29 maart 2022.
5.1.4.
De Invorderingsambtenaar heeft het bezwaarschrift op 21 april 2022 ontvangen. Nu het bezwaarschrift niet binnen een week na afloop van de termijn voor het indienen van bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten door de Invorderingsambtenaar is ontvangen, is het bezwaarschrift reeds daarom niet tijdig ingediend. Omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest zijn gesteld noch gebleken. De Invorderingsambtenaar heeft derhalve terecht belanghebbendes bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaard.
De aanmaningskosten en betekeningskosten
5.2.
Belanghebbende stelt dat hij niet eerder dan bij ontvangst van de aanmaning op de hoogte was van het bestaan van de aanslag. Belanghebbende voert hiertoe aan dat hij niet is aangemeld voor MijnOverheid en dat hij de aanslag daarom niet heeft ontvangen. Ter ondersteuning van deze stelling verwijst hij naar de onder 2.7 genoemde print van zijn “Inbox”, waarop geen enkel bericht van de Heffingsambtenaar is te zien. Het Hof vat dit standpunt, gelijk de Rechtbank, op als volgt. De Heffingsambtenaar heeft de aanslag, aldus belanghebbende, niet op juiste wijze aan hem bekendgemaakt, zodat de aanmaningskosten en de betekeningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht en hij deze, zo begrijpt het Hof, daarom niet heeft betaald.
De Invorderingsambtenaar voert daartegenover, naar het Hof begrijpt, primair aan dat nu het bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten niet-ontvankelijk is verklaard, en belanghebbende na ontvangst van de aanmaning de aanmaningskosten niet tijdig heeft betaald, terecht een dwangbevel is betekend en de kosten (aanmanings- en betekeningskosten) terecht in rekening zijn gebracht. Subsidiair stelt de Invorderingsambtenaar dat de aanslag op de juiste wijze bekend is gemaakt, de aanslag niet tijdig is betaald en dat om die reden de kosten (aanmanings- en betekeningskosten) terecht in rekening zijn gebracht. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de Invorderingsambtenaar het onder 2.8 bedoelde overzicht in zijn nadere stuk opgenomen, waarin alle vanaf 30 april 2018 tot en met 31 maart 2023 aan belanghebbende verzonden aanslagen, beschikkingen en uitspraken namens de Heffingsambtenaar en de Invorderingsambtenaar zijn vermeld. De aanslagen lokale belastingen voor de jaren 2018 tot en met 2022 (voor 2022 die met de creatiedatum 22 juni 2022) zijn eveneens uitsluitend via de digitale weg verzonden, en van die aanslagen heeft belanghebbende uitsluitend die voor het onderhavige jaar 2021 niet (tijdig) betaald. Hieruit blijkt dat de digitale weg dus wel degelijk open staat, of in elk geval op dat moment open stond, voor belanghebbende. Belanghebbende moet de aanslag voor het onderhavige jaar dan ook hebben ontvangen.
5.3.
Het Hof stelt voorop dat alvorens te kunnen beoordelen of de kosten terecht in rekening zijn gebracht, allereerst beoordeeld zal moeten worden of de aanslag op de juiste wijze aan belanghebbende bekend is gemaakt. Het Hof verwijst in dit kader naar overwegingen 4.1, 5.1 en 5.2 van de Rechtbank en maakt die overwegingen tot de zijne.
5.4.
De Invorderingsambtenaar stelt, en heeft dit ter zitting van het Hof nader toegelicht, dat uit de statuscode “JA”, die staat voor “elektronisch verzonden”, op de schermprint (zie 2.8) blijkt dat de aanslag is aangeboden in de digitale postbus van MijnOverheid en dat dit alleen kan als belanghebbende zich voor digitale verzending van berichten van de (invorderingsambtenaar van de) [gemeente] heeft aangemeld. De statuscode “JA” in de kolom “MIJNOVERHEID” in het administratieve systeem van de Invorderingsambtenaar houdt, aldus de Invorderingsambtenaar, in dat de desbetreffende aanslag uitsluitend via de digitale weg, door aanbieding in die digitale postbus is verzonden. De statuscode “NEE” in de kolom “MIJNOVERHEID” houdt in dat de desbetreffende aanslag uitsluitend via de reguliere post is verzonden.
5.5.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Invorderingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de aanslag in de berichtenbox van belanghebbende op MijnOverheid is geplaatst en daarmee op de juiste wijze aan belanghebbende bekend is gemaakt. Dit leidt het Hof af uit de door de Invorderingsambtenaar overgelegde schermprint. Voorts heeft het Hof geen reden te twijfelen aan de stelling van de Invorderingsambtenaar dat het aldus plaatsen van berichten alleen mogelijk is als belanghebbende zich hiervoor heeft aangemeld. Evenmin heeft het Hof reden om te twijfelen aan de stelling van de Invorderingsambtenaar, en de daarbij gegeven verklaring ten aanzien van de duiding van de beschrijvingen in de kolom “MIJNOVERHEID” van het onder 2.8 bedoelde overzicht, dat aanslagen ofwel uitsluitend digitaal, ofwel uitsluitend per reguliere post worden toegezonden. Het Hof neemt ook in aanmerking dat op de aanslag een button is aangebracht om de digitaal geopende aanslag met behulp van “Ideal” te betalen, iets wat volgens de Invorderingsambtenaar, geloofwaardig gesteld, niet op aanslagen die per reguliere post worden verzonden voorkomt. Hetgeen belanghebbende ter betwisting hiervan aandraagt is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Weliswaar vertonen de door belanghebbende overgelegde prints van MijnOverheid (zie 2.7) in de Inbox uitsluitend aanslagen en berichten van de Belastingdienst, maar belanghebbende heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat andere aanslagen lokale belastingen die voor en na de aanslag zijn opgelegd (zie 2.8) en die volgens de Invorderingsambtenaar (uitsluitend) in de berichtenbox van belanghebbende op MijnOverheid zijn geplaatst en door belanghebbende tijdig zijn betaald, niet op de door belanghebbende overgelegde prints van MijnOverheid voorkomen. De stelling van belanghebbende dat die aanslagen per post zijn verzonden volgt het Hof, tegenover de gemotiveerde en geloofwaardige betwisting daarvan door de Invorderingsambtenaar, zoals hiervoor overwogen niet.
5.6.
Nu belanghebbende de aanslag niet vóór de vervaldatum van 31 januari 2022 heeft betaald, heeft de Invorderingsambtenaar belanghebbende terecht op grond van artikel 11 van de Invorderingswet 1990 (de Invorderingswet) aangemaand en daarbij op grond van artikel 2 Kostenwet eveneens terecht een bedrag van € 8 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Niet in geschil is dat de aanmaning met daarin de beschikking aanmaningskosten door belanghebbende is ontvangen en dat de aanmaningskosten niet binnen de daartoe gestelde termijn zijn betaald. Dit betekent dat de Invorderingsambtenaar terecht een dwangbevel heeft uitgevaardigd ter zake van de invordering van de kosten van aanmaning (artikel 13, lid 1 en lid 2, Invorderingswet) en dat hij daarbij terecht € 45 aan kosten in rekening heeft gebracht (artikel 3, lid 1, Kostenwet).
5.7.
Belanghebbende heeft in zijn pleitnota en ter zitting in hoger beroep nog gesteld dat het niet werkbaar is dat tegen de aanslag, tegen de beschikking aanmaningskosten en tegen de beschikking betekeningskosten afzonderlijk rechtsmiddelen moeten worden ingesteld. Hij stelt dat het tijd wordt dat de rechter daar een stok voor steekt. Voor zover belanghebbende bedoelt te betogen dat strikte toepassing van de regelgeving op dit punt onredelijk of onbillijk is, overweegt het Hof dat de rechter moet rechtspreken volgens de wet. De rechter mag ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen beoordelen. In een oordeel op dit punt kan het Hof dan ook niet treden.
Vergoeding van immateriële schade
5.8.
Belanghebbende verzoekt om toekenning van een vergoeding van immateriële schade. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op dat punt in overweging 8 van haar uitspraak op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. In hoger beroep heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het Hof tot een ander oordeel leiden.
Schadevergoeding wegens onrechtmatige overheidsdaad
5.9.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof nog gesteld dat reden bestaat tot toekenning van een schadevergoeding, nu sprake is van een onrechtmatige daad van de Heffingsambtenaar of Invorderingsambtenaar. Dienaangaande geldt dat, zonder nadere toelichting daarvan door belanghebbende, die niet is gegeven, gelet op het vorenoverwogene onduidelijk is gebleven waar die onrechtmatige daad uit zou bestaan. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding voor een toekenning van een schadevergoeding.
Slotsom
5.10.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 24 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.