ECLI:NL:GHDHA:2024:1751

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
22-0000740-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrachtwagenchauffeur veroordeeld voor het vervoeren van gevaarlijke stoffen binnen de bebouwde kom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, werd beschuldigd van het niet vermijden van de bebouwde kom terwijl hij gevaarlijke stoffen vervoerde. Op 23 maart 2023 parkeerde hij zijn vrachtwagen met chloorwaterstofzuur binnen de bebouwde kom van Rotterdam-Albrandswaard, omdat hij zich te vermoeid voelde om verder te rijden en geen geschikte parkeerplaats kon vinden. Het hof verwierp zijn beroep op overmacht en afwezigheid van alle schuld, oordelend dat de verdachte als professionele chauffeur verantwoordelijk was voor het naleven van de verkeersveiligheidsregels. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende had gecontroleerd of de parkeerplaats zich buiten de bebouwde kom bevond en dat de veiligheidsvoorwaarden voor het parkeren van gevaarlijke stoffen niet waren nageleefd. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,- en 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof benadrukte de noodzaak van naleving van veiligheidsregels, vooral gezien de risico's van het vervoeren van gevaarlijke stoffen in dichtbevolkte gebieden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000740-24
Parketnummer: 83-100587-23
Datum uitspraak: 8 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige economische kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 maart 2023 te Rotterdam-Albrandswaard, gemeente Albrandswaard, al dan niet opzettelijk, als degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert, niet de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten heeft vermeden, immers heeft hij, verdachte, een voertuig, te weten een motorrijtuig (kenteken [kenteken 1]) met gekoppelde aanhanger (kenteken [kenteken 2]), waarin zich de gevaarlijke stof chloorwaterstofzuur (UN-nummer 1789) bevond, langs de weg te weten de [adres], binnen de bebouwde kom aldaar laten staan.
(artikel 19 Wet vervoer gevaarlijke stoffen)
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,-.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks23 maart 2023 te Rotterdam-Albrandswaard, gemeente Albrandswaard,
al dan nietopzettelijk, als degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert, niet de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten heeft vermeden, immers heeft hij, verdachte, een voertuig, te weten een motorrijtuig (kenteken [kenteken 1]) met gekoppelde aanhanger (kenteken [kenteken 2]), waarin zich de gevaarlijke stof chloorwaterstofzuur (UN-nummer 1789) bevond, langs de weg te weten de [adres], binnen de bebouwde kom aldaar laten staan.
(artikel 19 Wet vervoer gevaarlijke stoffen)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverweging
Standpunt van de verdediging
De verdediging voert – overeenkomstig de ter zitting overgelegde pleitnota - aan dat de verdachte bij het parkeren van zijn vrachtwagen heeft gekozen voor de verkeersveiligheid nu hij dermate moe was dat het onverantwoord was om verder te rijden op de snelweg en doet een beroep op overmacht (conflict van plichten), afwezigheid van alle schuld en op de uitzonderingen van artikel 19, lid 2, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Oordeel van het hof ten aanzien van het beroep op overmacht
Bij de beoordeling van een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand, als door de verdediging bedoeld, moet worden vooropgesteld dat uitzonderlijke omstandigheden in een individueel geval kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen - in het algemeen gesproken - dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. [1]
De plichten waartussen de verdachte in deze zaak een afweging heeft gemaakt betreffen – kort weergegeven – zijn plicht als beroepschauffeur om zijn vrachtauto-combinatie, waarmee (resten van) de gevaarlijke stof chloorwaterstofzuur werden vervoerd, alleen buiten de bebouwde kom te parkeren en de verkeersveiligheid die in gevaar zou komen indien hij, vermoeid als hij was, verder zou zijn gereden.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij die dag bij Shell-Pernis zijn lading had gelost, hetgeen veel langer had geduurd dan voorzien. Daardoor waren de rond die locatie aanwezige parkeerplaatsen al bezet, toen hij naar een parkeerplaats zocht. “Mijn plek was dus vergeven en ik kon daar niet blijven staan. Ik ben heel serieus en goed gaan zoeken, maar ik was moe en het was donker. Je bent niet lekker en dan moet je ook nog steken bij een doorlopende weg. Ik ben richting Rotterdam Waalhaven gereden en heb bij de [adres] geparkeerd. Hier stonden allemaal warehouses en het stond daar vol met koelauto’s die stonden te draaien. Ik heb niet gekeken naar een bord bebouwde kom. Ik zag een plek en ik was moe. Het oogde niet als de bebouwde kom, maar als een industrieterrein.”
Het hof stelt voorop dat de verdachte een professionele (en ervaren) vrachtwagenchauffeur is, die dagelijks voor zijn werkgever met een vrachtwagen met tankoplegger onderweg is om gevaarlijke stoffen te vervoeren. De ratio van de verplichting om met een voertuig met gevaarlijke stoffen de bebouwde kom te mijden is vanzelfsprekend gelegen in de potentiële veiligheidsrisico’s die het parkeren van een voertuig met gevaarlijke stoffen in een bebouwde kom voor bewoners maar ook voor andere weggebruikers meebrengt. Van een professionele chauffeur van een vrachtwagen met gevaarlijke stoffen mag, ook als hij moe is, worden gevraagd dat hij de op hem als chauffeur rustende verplichtingen zoveel mogelijk nakomt. Tot die verplichtingen behoort dat hij zich ervan moet vergewissen of de beoogde parkeerplaats zich al dan niet binnen de bebouwde kom bevindt. Is dat het geval, dan moet hij zich er voorts van vergewissen of de binnen de bebouwde kom gelegen parkeerplaats voldoet aan de in bijlage 1 bij de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (hierna: VLG) genoemde voorwaarden. De verdachte heeft zich van een en ander niet vergewist en daarmee is niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en het vereiste van adequaatheid van de gekozen oplossing. Dat er in de praktijk een tekort is aan geschikte parkeerplaatsen maakt dit niet anders. Het hof verwerpt daarom het beroep op overmacht.
Oordeel van het hof ten aanzien van het beroep op afwezigheid van alle schuldoverweegt het hof als volgt.
Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde, is vereist dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was. [2] In deze situatie wordt door de verdachte niet aan deze voorwaarde voldaan nu hij bewust de keuze heeft gemaakt om zijn vrachtwagen op de desbetreffende plek te parkeren en hierbij niet heeft gecontroleerd of deze parkeerplek buiten de bebouwde kom is gelegen terwijl hij wist dat hij niet binnen de bebouwde kom mocht parkeren. Het hof verwerpt daarom het beroep op afwezigheid van alle schuld.
Oordeel van het hof ten aanzien van het beroep op de toepasselijkheid van de in lid 2 van artikel 19 genoemde uitzondering
Artikel 19 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: Wvgs) luidt, voor zover van belang, als volgt:
"1. Degene die met een voertuig over de weg gevaarlijke stoffen vervoert is verplicht de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten te vermijden.
2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is:
a. ten behoeve van het laden of lossen, of
b. omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is."
Het bepaalde in artikel 19, lid 2, onder b, van de Wvgs kan zich mede uitstrekken tot de route naar een binnen de bebouwde kom gelegen parkeervoorziening, die gelet op de terzake geldende bepalingen voor het parkeren van vervoermiddelen geladen met gevaarlijke stoffen mag worden gebezigd [3] . In de in deze zaak van toepassing zijnde VLG wordt, voor zover hier van belang, ten aanzien van de voor dat vervoer geldende voorschriften verwezen naar bijlage I bij die Regeling, zijnde de Nederlandse vertaling van de bijlagen A en B van het Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route (hierna: ADR). In hoofdstuk 8.4. is een parkeerregeling opgenomen. Op grond van die parkeerregeling dienen voertuigen die gevaarlijke stoffen vervoeren onder toezicht te worden gesteld of -in plaats daarvan- in een beveiligd depot of op een beveiligd fabrieksterrein te worden geparkeerd. Indien dergelijke parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn, mag het voertuig, nadat passende veiligheidsmaatregelen zijn genomen, op een afgelegen plaats worden geparkeerd, indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
a. a) een door een bewaker gecontroleerde parkeerplaats voor voertuigen, waarbij de bewaker van de aard van de lading en de verblijfplaats van de bestuurder op de hoogte is gebracht;
b) een openbare of particuliere parkeerplaats voor voertuigen waar de kans dat het voertuig schade van andere voertuigen zal ondervinden, uitgesloten geacht moet worden;
c) een geschikte open ruimte, afgescheiden van de openbare weg en van woningen, waar het publiek in de regel niet passeert of bijeenkomt.
Uit het dossier volgt dat de verdachte zijn vrachtauto heeft geparkeerd in een parkeerhaven langs de [adres] in Rotterdam-Albrandswaard. Deze parkeerplaats werd niet door een bewaker gecontroleerd. Evenmin was de parkeerplaats afgescheiden van de openbare weg. Tenslotte betrof het geen parkeerplaats waar de kans dat het voertuig schade van andere voertuigen zal ondervinden uitgesloten geacht moet worden. Het stond daar volgens de verdachte immers “vol met koelauto’s die stonden te draaien”, terwijl de [adres] gelegen is op een bedrijventerrein waar ook tal van andere voertuigen langs (konden) rijden.
Het hof stelt dan ook vast dat aan de in het ADR genoemde veiligheidsvoorwaarden niet is voldaan en dat de verdachte het ontbreken van die veiligheidsvoorwaarden onvoldoende zwaar heeft laten wegen bij zijn besluit om binnen de bebouwde kom te parkeren, zodat de in artikel 19, lid 2, onder b, van de Wvgs bedoelde uitzondering niet van toepassing is. Het hof verwerpt daarom het beroep op de toepasselijkheid van de in die bepaling genoemde uitzondering.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat vrachtwagenchauffeurs, daarin gesteund door hun belangenbehartigers, al geruime tijd aandacht vragen voor het tekort aan parkeerplaatsen waar vrachtwagenchauffeurs, die zich immers aan de Rij- en rusttijdenwet wegvervoer moeten houden, de nacht kunnen doorbrengen. In het kader van onderhavige zaak is over deze problematiek correspondentie gevoerd met de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Uit deze correspondentie, die onderdeel uitmaakt van het dossier, volgt dat de minister het bestaan van het probleem erkent. Voor oplossingen verwijst hij naar de gemeenten en de afnemers van logistieke diensten. Met de verdachte acht het hof het minst genomen opmerkelijk dat in Nederland, dat zich (mede) als transportland afficheert, kennelijk onvoldoende prioriteit wordt gegeven aan het bieden van faciliteiten die dat transport veilig maken en houden. Dit kan en mag er echter niet toe leiden dat regels die bedoeld zijn om (verkeers)veiligheidsrisico’s op een druk bezet wegennet zoveel mogelijk tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, minder consequent worden nageleefd en gehandhaafd. Daarvoor zijn de potentiële veiligheidsrisico’s, zeker in een dichtbevolkt land als Nederland, te groot. Om deze reden kan niet worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
In het voordeel van de verdachte laat het hof het volgende meewegen. De verdachte is 43 jaar werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur, waarvan 30 jaar bij dezelfde werkgever die zich richt op het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het strafblad van de verdachte vermeldt naast het onderhavige feit geen andere feiten. Ter zitting is gebleken dat de verdachte zich bewust is van zijn verantwoordelijkheid als chauffeur van vervoer van gevaarlijke stoffen en zijn verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid. Hij gaat bepaald niet lichtvaardig met deze verantwoordelijkheden om.
Gelet hierop is het hof - alles afwegende - van oordeel dat een lagere, geheel voorwaardelijke geldboete dan opgelegd in eerste aanleg een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 31 juli 2023 onder CJIB nummer [CJIB nummer].
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. R. van der Hoeven, voorzitter, mr. A.L. Frenkel, en mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, leden, in bijzijn van de griffier mr. T. Kherad.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 oktober 2024.

Voetnoten

1.HR 12 juli 2011, LJN BC7938.
2.HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1490, r.o. 3.5,
3.HR 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5457