Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/10/621548 / HA ZA 21-596
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 29 augustus 2022, waarmee Woningborg in hoger beroep is gekomen van het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 januari 2022 (hierna: het tussenvonnis) en van het eindvonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2022 (hierna: het eindvonnis, en tezamen met het tussenvonnis: de vonnissen);
- de memorie van grieven, tevens wijziging van eis van Woningborg, met producties;
- de memorie van antwoord, memorie van grieven in incidenteel appel tevens akte houdende producties van BBG Vastgoed, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte houdende producties van Woningborg, met producties;
- productie 6 van Woningborg.
3.Feiten
17 Betaling en Kosten(…)
17.3 Indien de Bouwonderneming [Macro; hof] in de nakoming van één of meer van haar verplichtingen tekortschiet, dan komen alle redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor haar rekening, waaronder in ieder geval zullen zijn begrepen de kosten van incassobureaus, deurwaarders en advocaten.
17.4 De Bouwonderneming is verplicht alle door Woningborg gemaakte kosten te vergoeden die verband houden met een gerechtelijke procedure tussen Woningborg en de Bouwonderneming waarbij de Bouwonderneming volledig of in overwegende mate in het ongelijk is gesteld. Onder deze kosten zullen in ieder geval zijn begrepen de kosten van externe deskundigen, deurwaarders en advocaten en dergelijke, ook voor zover deze het door de rechter terzake toegewezen bedrag overtreffen. Deze kosten zijn onmiddellijk na het betreffende vonnis of arrest opeisbaar, ook indien appel of cassatie is ingesteld.
Aansprakelijkheid Bouwonderneming19.1 Ingeval de Bouwonderneming de voor haar uit een overeenkomst met een
2. Garant [BBG Vastgoed; hof] verklaart zich hierbij bij wijze van zelfstandige verbintenis onherroepelijk en onvoorwaardelijk jegens Woningborg garant te stellen en verbindt zich hoofdelijk jegens Woningborg voor al hetgeen Woningborg uit welken hoofde dan ook jegens de Bouwonderneming [Macro; hof] te vorderen heeft dan wel te vorderen zal hebben, daaronder mede begrepen - maar niet beperkt tot - al hetgeen Woningborg van de Bouwonderneming te vorderen heeft, dan wel zal hebben ter zake van door Verkrijgers en/of Zakelijke afnemers aan Woningborg gecedeerde vorderingen, alsmede als gevolg van het feit dat de Bouwonderneming in verzuim is met de nakoming van haar verplichtingen, zoals - maar niet beperkt tot - wettelijke rente en eventuele boetes en/of dwangsommen.
(…)
4. Garant doet hierbij afstand van alle eventueel voor haar uit de artikelen 7:851, 852, 853, 855 en 856 BW voortvloeiende rechten en verweermiddelen.
(…)
9. Garant is aansprakelijk voor alle buitengerechtelijke en gerechtelijke, alsmede alle overige kosten die door Woningborg met betrekking tot de vorderingen jegens de Bouwonderneming en/of Gelieerde Onderneming(en) – en Garant uit hoofde van deze Concerngarantie – zijn of worden gemaakt.
(…)”.
Indien er een aannemer is welke dit werk binnen het openstaande saldo kan realiseren zou dit onze voorkeur hebben, om zo de kopers in de wijk niet onnodig te confronteren.
Indien dit niet mogelijk is zullen wij het werk zelf afmaken. (...)”.
Wilt u ons hierover berichten.
- Wij bespreken al de genoemde punten met de koper en geven dan aan als deze punten wel of niet voor garantieherstel in aanmerking komen.
- Bij discussie zal Woningborg dit punt beoordelen en haar bevinding kenbaar maken aan koper en borg.
- Wij bevestigen de koper het voorgenomen herstel en stemmen een datum af (Woningborg ontvangt hier een afschrift van).
- Wij voeren het herstel uit en bevestigen aan de koper dat het herstel heeft plaatsgevonden (Woningborg ontvangt hier een afschrift van).
- Woningborg zal na ontvangst van deze bevestiging de koper verzoeken de ingeroepen bankgarantie vrij te geven.
Rapportage van geluidmetingen
De bewoners melden grote overlast van het geluid veroorzaakt door de buitendelen van de warmtepompinstallatie. Deze componenten zijn opgesteld op de dakkapellen aan de achterzijde van de woningen. Waar geen dakkapel is, is gebruik gemaakt van een ondersteuningsconstructie die uiteindelijk op het hellend dak rust.
(…)
Conclusies
4.Procedure bij de rechtbank
- te verklaren voor recht dat de artikelen 17.3, 17.4, 17.5, 19.1 en 19.2 van de Algemene Voorwaarden en de artikelen 4 en 5 van de Concerngarantie bij buitengerechtelijk schrijven van 16 augustus 2021 rechtsgeldig vernietigd zijn, dan wel dienen te worden gewijzigd en ingeperkt op grond van de artikelen 6:101, 6:248 en 6:258 BW;
- te bepalen dat de schade ex artikel 6:109 BW gematigd wordt tot nihil, dan wel een bedrag dat de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
- te verklaren voor recht dat er tussen Woningborg en BBG Vastgoed op 1 september 2020 en 5 oktober 2020 een aanvullende overeenkomst is gesloten ter zake van de afbouw van de zes (6) appartementen, in die zin dat er een andere aannemer gezocht zou worden die het werk af zou maken voor het bedrag wat de kopers op dat moment nog moesten betalen, zijnde een bedrag van € 549.250,46 en zo dit niet zou lukken, BBG Vastgoed deze zes (6) appartementen zelf af zou bouwen;
- te verklaren voor recht dat er op 14 oktober 2020 een (aanvullende) overeenkomst tussen Woningborg en BBG Vastgoed is overeengekomen, met betrekking tot het afhandelen van de herstelwerkzaamheden door BBG Vastgoed;
- te verklaren voor recht dat de (aanvullende) overeenkomsten op onrechtmatige wijze door Woningborg zijn ontbonden, ten gevolge waarvan Woningborg wanprestatie pleegde c.q. onrechtmatig handelde, met veroordeling van Woningborg tot betaling van de schade die daar voor BBG Vastgoed uit is voortgevloeid en nog voort zal vloeien, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- alle door Woningborg gelegde beslagen op de ondernemingsrekening(en) van BBG Vastgoed 1 dag na betekening van het vonnis op te heffen op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag die zij daarmee in gebreke blijft;
- de door Woningborg op de onroerende zaken gelegde conservatoire beslagen 1 dag na betekening van het vonnis op te heffen op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag die zij daarmee in gebreke blijft;
- Woningborg te veroordelen om al hetgeen BBG Vastgoed ter uitvoering van het bestreden kortgedingvonnis heeft voldaan aan BBG Vastgoed terug te betalen,
5.Vorderingen in principaal en incidenteel hoger beroep
Samengevat, vordert Woningborg in hoger beroep dat het hof de vonnissen vernietigt en, opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad de vorderingen van Woningborg, zoals gewijzigd, alsnog toewijst, en de reconventionele vorderingen van BBG Vastgoed afwijst, met veroordeling van BBG Vastgoed in de kosten van het geding in alle instanties (zoals bedoeld in artikel 9 van de Concerngarantie of door het hof vast te stellen), met wettelijke rente.
Zowel in principaal als in incidenteel hoger beroep vordert BBG Vastgoed veroordeling van Woningborg in de kosten van de procedures in alle instanties, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke handelsrente.
6.Beoordeling in hoger beroep
grief 1komt Woningborg op tegen het oordeel van de rechtbank dat de Concerngarantie als een borgtochtovereenkomst kwalificeert.
andereartikelen uit titel 14 van Boek 7 BW wel zijn uitgesloten (zie artikel 4 van de Concerngarantie). De onderhavige zaak is in die zin dan ook anders dan de zaak die leidde tot de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2020:2641, rov. 18 en 19), waarop Woningborg zich ter onderbouwing van haar standpunt beroept, omdat daarin expliciet was overeengekomen dat geen sprake was van een borgstelling onder Nederlands recht en een beroep op het (gehele) wettelijk regime van borgtocht in artikel 7:850 tot en met 7:870 BW was uitgesloten. Het gebruik van de bewoordingen ‘garant’ en ‘garantstelling’ in meerdere bepalingen van de Concerngarantie is gezien de inhoud van die overeenkomst en het feit dat een garantie/garantstelling – zoals hiervoor overwogen – evengoed een borgtocht kan zijn, niet medebepalend voor de kwalificatie van de overeenkomst.
grief 1van Woningborg faalt.
incidentele grief Iklaagt BBG Vastgoed dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de artikelen 17.3, 17.4, 17.5, 19.1 en 19.2 van de Algemene Voorwaarden en de artikelen 4 en 5 van de Concerngarantie niet kunnen worden vernietigd. Deze artikelen beperken BBG Vastgoed onder meer in de mogelijkheden om zich tegen aanspraken van Woningborg te verweren.
incidentele grief Ivan BBG Vastgoed geen doel treft.
incidentele grief VIbetoogt BBG Vastgoed dat tussen partijen een afbouwovereenkomst tot stand is gekomen voor de zes appartementen.
afbouwovereenkomst tussen partijen, laat staan met een voldoende bepaalde inhoud. Het hof tekent daarbij aan dat, anders dan BBG Vastgoed stelt, uit de e-mail van 6 oktober 2020 ook niet blijkt dat Woningborg aan de afspraak voor de afbouw van de zes appartementen de voorwaarde heeft gesteld dat BBG Vastgoed ook de herstelwerkzaamheden op zich moest nemen. Ook het door BBG Vastgoed gestelde (intensieve) overleg tussen haar en Woningborg over de begroting van Weever Bouw is onvoldoende om te concluderen dat uitvoering is gegeven aan een tussen partijen bestaande afbouwovereenkomst. Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat dit overleg evengoed past in een situatie waarin geen overeenkomst tot stand is gekomen en Woningborg kritisch kijkt naar de haar aangeboden offertes in het kader van haar afbouwverplichting teneinde de schade beperkt te houden. Daarvoor is overleg met de oorspronkelijke bouwonderneming juist een geschikt middel. Niet ter discussie staat dat Woningborg de kritiekpunten van BBG Vastgoed op de offerte van Weever Bouw ook aan deze heeft voorgelegd en dat dit uiteindelijk heeft geleid tot een lagere geoffreerde prijs. Duidelijk was voor partijen dat Woningborg de opdracht aan Weever Bouw zou verstrekken en dat BBG Vastgoed enkel werd betrokken bij het overleg over de begroting vanwege haar kennis van het project. Dit blijkt onder meer uit de e-mail van Woningborg van 1 december 2020, waarin Woningborg de daarbij gevoegde definitieve begroting van Weever Bouw ‘ter informatie’ aan BBG Vastgoed stuurt. Dat Woningborg vervolgens de bevestiging van BBG Vastgoed vraagt om Weever Bouw formeel de opdracht te kunnen verstrekken doet hieraan niet af. In diezelfde e-mail geeft Woningborg immers aan reeds overeenstemming te hebben bereikt met Weever Bouw voor het afbouwen van de appartementen. Een (aanwijzing voor een) overeenkomst met BBG Vastgoed op grond waarvan Woningborg verplicht zou zijn BBG Vastgoed in de gelegenheid te stellen de afbouw van de zes appartementen voor haar rekening te nemen, kan daaruit – anders dan BBG vastgoed stelt – niet afgeleid worden althans daarmee heeft BBG Vastgoed het bestaan van de door haar gestelde afbouwovereenkomst onvoldoende onderbouwd.
incidentele grief VIvan BBG Vastgoed faalt.
grief 5komt Woningborg op tegen het oordeel van de rechtbank (in rov. 2.7.18 tot en met 2.7.29 van het eindvonnis) dat bepaalde – daarin gespecificeerde – meerwerkposten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze meerwerkposten buiten de oorspronkelijke aanneemovereenkomst tussen Macro en de garantiegerechtigden vallen. Volgens Woningborg zijn al deze meerkosten gemaakt ten behoeve van het (af)bouwen van de appartementen en vallen aldus ook binnen de oorspronkelijke aanneemovereenkomsten.
plaatsenvan een warmte-installatie in de zes appartementen en betreffen niet de
werkingvan de warmtepompen. Het eerste valt niet onder het NOM-aanhangsel (zie 6.39 e.v. hierna). Stelpost M002 heeft betrekking op het opleveren van de appartementen conform de voorwaarden van de GWR. Daarbij is het, zoals hiervoor overwogen, aan de beoordeling van Woningborg overgelaten welke werkzaamheden nodig zijn voor de afbouw van de zes appartementen conform de eis van goed en deugdelijk werk. BBG Vastgoed is dan ook gehouden de hiervoor door Weever Bouw aan Woningborg in rekening gebrachte kosten te vergoeden, waaronder dus ook meerwerkpost M002.
incidentele grieven VII en VIIIvan BBG Vastgoed falen. Van onverschuldigde betaling ten aanzien van de reeds door BBG Vastgoed aan Woningborg betaalde afbouwkosten is geen sprake omdat, zoals uit het voorgaande volgt, BBG Vastgoed op grond van artikel 2 van de Concerngarantie (in verbinding met artikel 19 van de Algemene Voorwaarden) gehouden is de meerkosten die Woningborg aan Weever Bouw in het kader van de afbouwregeling heeft voldaan, te vergoeden.
grief 6van Woningborg.
grief 6faalt.
werkingvan de warmtepompinstallatie is uitgesloten. Als er een defecte warmtepomp wordt geleverd, zal dat buiten de garantiestelling vallen omdat de werking van de installatie is uitgesloten. De correcte plaatsing van de warmtepompinstallaties is echter niet uitgesloten. Dit heeft immers niets met de werking van de installaties zelf te maken. De kosten die verband houden met het herstellen van de wijze van plaatsing van de installaties (de installatieconstructies) vallen derhalve onder het Woningborg-certificaat. Omdat BBG Vastgoed niet heeft betwist dat garantiegerechtigden bij Woningborg melding hebben gemaakt van grote overlast die werd veroorzaakt door de warmtepompinstallatie, deze klachten ook niet onterecht waren, zoals blijkt uit het door Woningborg als productie 27 in het geding gebrachte verslag van geluidmeting van 17 december 2020, en BBG Vastgoed ook de juistheid van het verslag van geluidmeting niet heeft betwist, staat vast dat de warmtepompinstallaties op onjuiste wijze zijn gemonteerd. Daarmee verband houdende kosten is BBG Vastgoed dan ook in beginsel aan Woningborg verschuldigd, aldus het oordeel van de rechtbank.
incidentele grieven II t/m Vop tegen dit oordeel. Zij stelt zich op het standpunt dat de door Woningborg gevorderde bedragen met betrekking tot de storingen en het verplaatsen van warmtepompen dienen te worden afgewezen omdat de storingen en de montage ten eerste onder het aanhangsel vallen en ten tweede onder de door Van Vilsteren Installateurs B.V. (hierna: Van Vilsteren) afgegeven garantie.
grieven 2 tot en met 4stelt Woningborg zich op het standpunt dat er geen herstelovereenkomst tot stand is gekomen en voor zover dit wel het geval is, dat Woningborg deze overeenkomst op 14 december 2020 rechtsgeldig heeft opgezegd, hetgeen er volgens Woningborg toe leidt dat BBG Vastgoed gehouden is op grond van de Algemene Voorwaarden en de Concerngarantie de door Weever Bouw aan Woningborg in rekening gebrachte herstelkosten aan Woningborg te vergoeden.
in de gelegenheid [heeft] gesteld om de reeds ontvangen klachten /gebreken op te lossen en de benodigde herstelwerkzaamheden hiertoe te verrichten”. Aan deze afspraak is ook uitvoering gegeven door partijen. Niet in geschil is dat Woningborg de klachten van de bewoners heeft doorgestuurd naar BBG Vastgoed en partijen (in de persoon van [medewerker BBG] en [medewerker Woningborg 2]) vervolgens bij de bewoners langs zijn geweest om de klachten te onderzoeken. Dat er nog geen herstelwerkzaamheden waren uitgevoerd door BBG Vastgoed op het moment dat Woningborg op 14 december 2020 aan BBG Vastgoed berichtte dat zij de herstelwerkzaamheden niet meer hoefde te verrichten, betekent – anders dan Woningborg betoogt – niet dat er geen overeenkomst voor het uitvoeren van herstelwerkzaamheden tussen partijen tot stand was gekomen. BBG Vastgoed heeft bovendien onderbouwd (met producties 27 t/m 39) gesteld, en Woningborg heeft in het licht daarvan onvoldoende betwist, dat zij de herstelwerkzaamheden wel degelijk voortvarend heeft opgepakt, nu de benodigde materialen al waren besteld en afspraken met de bewoners waren gemaakt om de geleverde materialen te plaatsen.
grief 7komt Woningborg hiertegen op. Zij stelt zich op het standpunt dat BBG Vastgoed op grond van de afspraken, zoals neergelegd in de artikelen 5 en 9 van de Concerngarantie, gehouden is tot vergoeding van de volledige buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
grief 7kan ook de principale
grief 8van Woningborg niet slagen. Uit het feit dat de vordering van Woningborg ook in hoger beroep niet in zijn geheel wordt toegewezen, volgt eveneens dat de door Woningborg gevorderde verklaring voor recht niet op die wijze kan worden uitgesproken. Deze vordering is dan ook terecht afgewezen.
7.Beslissing
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2022;
- bekrachtigt het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 januari 2022,