In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante] en Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. [appellante] had een inboedelverzekering afgesloten bij Nationale-Nederlanden en had schadeclaims ingediend voor waterschade en brandschade. Echter, het hof oordeelde dat [appellante] valse bescheiden had ingediend ter onderbouwing van deze claims. Nationale-Nederlanden had bedragen uitgekeerd, maar stelde dat deze uitkeringen onverschuldigd waren gedaan en vorderde terugbetaling. Het hof bevestigde het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] de bedragen moest terugbetalen, omdat zij niet had voldaan aan haar verplichtingen onder de verzekeringsovereenkomst. Het hof oordeelde dat de valse stukken niet alleen de schade-informatieplicht schonden, maar ook dat Nationale-Nederlanden in haar belangen was geschaad. De vordering van Nationale-Nederlanden werd toegewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellante] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.