ECLI:NL:GHDHA:2024:1719

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
200.329.753/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van uitkeringen door verzekeraar op basis van vervalste facturen en schadeclaims

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante] en Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. [appellante] had een inboedelverzekering afgesloten bij Nationale-Nederlanden en had schadeclaims ingediend voor waterschade en brandschade. Echter, het hof oordeelde dat [appellante] valse bescheiden had ingediend ter onderbouwing van deze claims. Nationale-Nederlanden had bedragen uitgekeerd, maar stelde dat deze uitkeringen onverschuldigd waren gedaan en vorderde terugbetaling. Het hof bevestigde het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] de bedragen moest terugbetalen, omdat zij niet had voldaan aan haar verplichtingen onder de verzekeringsovereenkomst. Het hof oordeelde dat de valse stukken niet alleen de schade-informatieplicht schonden, maar ook dat Nationale-Nederlanden in haar belangen was geschaad. De vordering van Nationale-Nederlanden werd toegewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellante] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.329.753/01
Zaaknummer rechtbank : 9901227 VC EXPL 22-2121
Arrest in het incident en in de hoofdzaak van 8 oktober 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[appellante],
wonend in [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. T.K.A.B. Eskes, kantoorhoudend in Dordrecht,
tegen
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd in Den Haag,
verweerster,
advocaat: mr. J.M. Bruidegom, kantoorhoudend in 's-Gravenhage.
Het hof zal partijen hierna [appellante] en Nationale-Nederlanden noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellante] heeft een inboedelverzekering afgesloten bij Nationale-Nederlanden. Nationale-Nederlanden heeft aan [appellante] bedragen uitgekeerd voor een waterschade en een brandschade. Gebleken is dat ter onderbouwing van deze claims valse bescheiden zijn ingediend bij Nationale-Nederlanden. In deze zaak is aan de orde of Nationale-Nederlanden de door haar uitbetaalde bedragen van [appellante] kan terugvorderen.
1.2
Het hof komt net als de kantonrechter tot het oordeel dat [appellante] de bedragen moet terugbetalen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 10 juli 2023, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2023;
  • de memorie van grieven, tevens houdende incidentele akte ingevolge artikel 843a Rv van [appellante] van 18 juli 2023, met bijlagen;
  • het arrest van dit hof van 22 augustus 2023, waarin een enkelvoudige mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 december 2023, en de daarin genoemde stukken;
  • de memorie van antwoord, tevens houdende conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv van Nationale-Nederlanden, van 7 december 2023, met bijlage.
2.2
Op 13 september 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellante] heeft in februari 2018 een inboedelverzekering afgesloten bij Nationale-Nederlanden waarop de ‘Polisvoorwaarden ZekerheidsPakket Particulieren’ van toepassing zijn (hierna: de polisvoorwaarden).
3.2
Enkele voor deze zaak relevante polisvoorwaarden luiden als volgt:
Artikel 4.1 Verplichtingen bij schade
(…)
4.1.3
Schade -informatieplicht
U (of de verzekerde) bent verplicht binnen een redelijke termijn alle inlichtingen en stukken aan ons te leveren die wij nodig hebben om te beoordelen of wij een bedrag moeten uitkeren.
Artikel 4.2 Sancties bij niet nakomen verplichtingen bij schade
4.2.1
Schaden van belangen
De verzekering dekt de schade niet als u (of de verzekerde) zich niet heeft gehouden aan een verplichting bij schade en als wij daardoor (in een redelijk belang) zijn benadeeld.
4.2.2
Opzet tot misleiding
De verzekering dekt de schade niet als u (of de verzekerde) ons bewust verkeerde informatie heeft gegeven, of dat heeft geprobeerd. En als daarbij het doel was ten onrechte een uitkering te verkrijgen”
3.3
De op de verzekering toepasselijke bijzondere voorwaarden bepalen onder meer:
8. Wat dekt deze verzekering nog meer?
Aanvullende dekkingen
(…)
f. schade aan uw huurwoning
Is er schade ontstaan aan uw huurwoning? Dan b ent u hiervoor verzekerd als:
- u deze schade moet vergoeden op grond van een wettelijke of contractuele verplichting; en
- de schade niet wordt vergoed door de eigenaar of verhuurder van uw woning.
(…)
Let op:
Gaat het om schade aan veranderingen en uitbreidingen die u zelf aan uw huurwoning heeft aangebracht? Dan spreken we van uw ‘huurdersbelang’. Voor deze schade gelden de beperkingen die hiernaast genoemd zijn niet”.
3.4
Nationale-Nederlanden heeft op 16 mei 2018 een telefonische schademelding ontvangen van een lekkage die zich zou hebben voorgedaan in de studiowoning van [appellante]. Uit de daarvan bij Nationale-Nederlanden opgemaakte interne “telephone note” kan worden afgeleid dat de melding is gedaan door een man:
“(…)Bedrag en locatie van aanschaf weet hij niet, (…)Hij wil een offerte op gaan vragen bij het bedrijf dat toendertijd heeft gelegd, prima. (…)”
3.5
Diezelfde dag heeft Nationale-Nederlanden een mail gestuurd aan [appellante] op het door haar bij het aangaan van de verzekering opgegeven mailadres […]@live.nl en verzocht om een gespecificeerde offerte voor het herstel van het laminaat, bewijs van de aanschaf van het laminaat en foto’s van de schade. Op 17 mei 2018 zijn vanaf een ander mailadres ([…]@outlook.com) op naam van [appellante] stukken gestuurd aan Nationale-Nederlanden, waaronder een offerte en een factuur van Pro-Parket en een factuur van G.P.W. Bouwbedrijf ingediend, met een begeleidend schrijven waarin staat:
“Geachte Heer/Mevrouw,
Onlangs heb ik melding gedaan van schade in mijn woning als gevolg van lekkage. Als reactie op deze melding heeft u mij verzocht om de kosten voor herstel door te geven. In mijn woning heb ik een open keuken en het laminaat is door gelegd. (…) Hierdoor is op de offerte een kleinere oppervlakte opgenomen dan op de aankoopnota die beide te vinden zijn in de bijlage. De vochtplekken op de muur heb ik gelukkig snel kunnen laten herstellen door een schilder. In de bijlage vind u hier de factuur van.
(…)
Met vriendelijke groet,
[appellante]”
3.6
Op 17 mei 2018 heeft Nationale-Nederlanden voor de waterschade een bedrag van € 2.281,36 overgeboekt op de bankrekening van [appellante] en daarvan een bevestiging gestuurd naar het mailadres […]@live.nl.
3.7
Op 9 januari 2019 werd onder de verzekering melding gedaan van brandschade in de woning van [appellante]. Nationale-Nederlanden heeft een meldingsformulier ontvangen van de brand, waarin staat:
“Gisteren is er tijdens het koken hete olie in de pan in brand gevlogen. Ik vermoed dat de olie in aanraking is gekomen met de vlam onder de pan. Doordat ik een ehbo kist in huis heb met een branddeken ben ik er in geslaagd om de vlam zelf te doven. Nadat het gevaar geweken was bleek dat mijn keukenapparatuur beschadigd is geraakt en niet meer functioneerde.”
3.8
Op dit formulier is het emailadres […]@live.nl vermeld. Nationale-Nederlanden heeft op 9 januari 2010 een mail gestuurd naar dit adres met het verzoek om telefonisch contact op te nemen. In deze mail staat:
“Geachte mevrouw [appellante],
We hebben uw schademelding ontvangen. Uit uw schademelding blijkt dat er een vlam in de pan is geslagen. We realiseren ons dat deze situatie vervelend voor u is. (…) Wij verzoeken u vriendelijk telefonisch contact met ons op te nemen (…).”
3.9
Op 17 januari 2019 werden vanaf het mailadres […]@outlook.com op naam van [appellante] stukken ingediend met betrekking tot de brandschade, waaronder stukken van Keukenloods.nl en Schilderbedrijf [naam 1], en ook een foto van een defect gasfornuis. De begeleidende mail bij deze stukken luidde als volgt:
“Beste Meneer/Mevrouw,
Ik heb onlangs melding gemaakt van een gebeurtenis in mijn woning waarbij er schade is ontstaan aan mijn keukenapparatuur en mijn muren. In mijn huurcontract staat dat ik zelf verantwoordelijk ben voor eventuele schade aan zelf geverfde muren. De kosten van herstel van de muur zijn te vinden in de bijlage. Ook heb ik onderzocht wat de kosten zullen zijn voor het herstel van mijn keukenapparatuur. Deze specificatie is ook te vinden in de bijlage.
(…)
[appellante]”
3.1
Op 17 januari 2019 heeft Nationale-Nederlanden in verband met de brandschade een bedrag van € 2.293,07 overgeboekt op de bankrekening van [appellante] en daarvan een bevestiging gestuurd naar het emailadres […]@outlook.nl.
3.11
Nationale-Nederlanden heeft op enig moment een grootschalig onderzoek ingesteld, waarna zij de conclusie heeft getrokken dat een voormalig schadebehandelaar, [A], verantwoordelijk was voor het uitkeren van honderden valse claims. Hij deed dit samen met een ander, [B], die onder meer valse schadestukken fabriceerde. Verschillende verzekeringnemers op wiens verzekering de valse claims waren ingediend gaven aan te zijn geronseld door dezelfde persoon, een zekere [C]. Nationale-Nederlanden is een civiele procedure begonnen tegen [A], [B] en [C] (hierna: [A] e.a.) waarin zij samengevat, primair hebben gevorderd dat de drie genoemde personen hoofdelijk veroordeeld worden tot betaling van een bedrag van € 679.898,12. Nationale-Nederlanden is daarnaast procedures begonnen tegen de bij de claims betrokken individuele verzekerden teneinde de op basis van valse schadestukken gedane uitkeringen terug te vorderen.
3.12
[A] is degene die de betalingen heeft verricht naar aanleiding van de hiervoor besproken waterschade en brandschade van [appellante].
3.13
Bij brief van 2 december 2020 heeft Nationale-Nederlanden [appellante] medegedeeld dat zij de aan haar uitgekeerde bedragen, vermeerderd met een bedrag van € 532,- voor interne gemaakte onderzoekskosten moet terug betalen. [appellante] heeft dit bedrag niet overgemaakt. Nationale-Nederlanden is vervolgens deze procedure begonnen.
Procedure bij de rechtbank
3.14
Nationale-Nederlanden heeft [appellante] gedagvaard en samengevat gevorderd om [appellante] te veroordelen tot betaling aan Nationale-Nederlanden van een bedrag van € 5.869,12, bestaande uit een hoofdsom van € 4.574,43 aan onterecht gedane uitkeringen, een bedrag van € 532,- aan expertisekosten en € 762,69 aan buitengerechtelijke kosten.
3.15
Nationale-Nederlanden legde aan haar vordering ten grondslag dat [appellante] wanprestatie heeft gepleegd jegens Nationale-Nederlanden en onrechtmatig heeft gehandeld. [appellante] heeft valse claims ingediend en zodoende getracht Nationale-Nederlanden te misleiden. [appellante] heeft gehandeld in strijd met haar verplichtingen onder de verzekeringsovereenkomst (art. 4.2.2. van de polisvoorwaarden) en in strijd met art. 7:941 lid 2 en lid 5 BW. Ook heeft [appellante] gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dit maakt dat [appellante] de uitgekeerde bedragen moet terugbetalen. Nationale-Nederlanden heeft verder schade geleden omdat zij interne kosten heeft gemaakt om de claim van [appellante] te behandelen en ten onderzoeken. Daarvoor hanteert Nationale-Nederlanden een standaard bedrag van € 532,-.
3.16
[appellante] voerde gemotiveerd verweer. Samengevat voerde zij aan dat zij in haar studio waterschade en brandschade heeft gehad. Een vriend van haar, ene [naam 2], had aangeboden deze schade voor haar met Nationale-Nederlanden te regelen. [naam 2] had haar verteld dat hij bij Nationale-Nederlanden werkte. Het is deze [naam 2] geweest die de valse stukken heeft ingediend. [appellante] valt daarvan geen verwijt te maken. Alle handelingen van [naam 2] kunnen worden toegerekend aan Nationale-Nederlanden.
3.17
Bij tussenvonnis van 24 november 2022 heeft de kantonrechter Nationale-Nederlanden toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit volgt dat [appellante], al dan niet door samenwerking met (een) derde(n), ervan op de hoogte was dat gebruik werd gemaakt van vervalste stukken ter onderbouwing van haar schadeclaims ter zake van water- en brandschade; en/of dat [appellante], op enigerlei wijze en al dan niet door samenwerking met (een) derde(n) betrokken was bij de indiening van vervalste stukken ter onderbouwing van haar schadeclaims ter zake van water- en brandschade. Bij een volgend tussenvonnis van 22 december 2022 heeft de kantonrechter het verzoek van Nationale-Nederlanden om tussentijds hoger beroep toe te staan afgewezen.
3.18
Na nadere stukkenwisseling en het horen van [appellante] als getuige, heeft de kantonrechter bij eindvonnis 29 juni 2023 geoordeeld dat Nationale-Nederlanden in de bewijsopdracht is geslaagd. De kantonrechter heeft de vordering van Nationale-Nederlanden toegewezen met veroordeling van [appellante] in de kosten.

4.Beoordeling in hoger beroep in het incident en de hoofdzaak

4.1
[appellante] is het niet eens is met het vonnis van de kantonrechter en heeft de zaak voorgelegd aan het hof. Zij wil dat het hof de vorderingen van Nationale-Nederlanden alsnog afwijst. Zij heeft twee grieven (bezwaren) tegen het vonnis aangevoerd.
4.2
Daarnaast heeft [appellante] op de voet van art. 843a Rv verzocht om Nationale-Nederlanden te bevelen de hieronder genoemde stukken te verstrekken aan [appellante], althans in goede justitie te bepalen welke stukken door verstrekt moeten worden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat Nationale-Nederlanden met de verstrekking daarvan in gebreke blijft:
  • de USB-stick zoals aangegeven in rov. 2.32 van de rechtbank te Rotterdam d.d. 22 maart 2023;
  • alle producties die bij nadere akte overlegging producties zijn overgelegd
  • alle geluidsopnamen en beeldopnamen die van alle betrokken personen zijn gemaakt;
  • alle deskundigenrapporten die voorhanden zijn waarin iets staat over deze geluidsopnamen en beeldopnamen;
  • alle (overige) processtukken die in de zaak van de rechtbank tegen de drie hoofdverdachten zijn gewisseld (inclusief producties);
  • alle stukken die ook maar enigszins gerelateerd kunnen zijn aan de zaak van [appellante] c.q. aan de zaak van de drie hoofdverdachten.
4.3
Nationale-Nederlanden concludeert in de hoofdzaak dat het hof het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigt en in het incident dat het hof de vorderingen tot verstrekking van (nadere) stukken afwijst.
4.4
De eerste grief van [appellante] richt zich tegen de rov. 2.3 t/m 2.8 van het eindvonnis van de kantonrechter. De grief houdt samengevat in dat de kantonrechter ten onrechte bewezen heeft geacht dat [appellante] er van op de hoogte was dat in haar naam vervalste stukken bij Nationale-Nederlanden zijn ingediend met betrekking tot de waterschade en de brandschade. Zelfs als de verklaring van [appellante] summier, ongeloofwaardig en onaannemelijk is, zoals de kantonrechter oordeelde, leidt dat nog niet tot het oordeel dat [appellante] op de hoogte moet zijn geweest van het indienen van valse bewijsstukken. De kantonrechter heeft ten onrechte geen acht geslagen op al het andere bewijs in het dossier.
4.5
Het hof oordeelt als volgt. Nationale-Nederlanden heeft in deze procedure primair een beroep gedaan op artikel 7:941 lid 5 BW: opzet tot misleiden van de verzekerde, met verval van het recht op uitkering tot gevolg. De rechtbank heeft de vordering van Nationale-Nederlanden op deze primaire grondslag toegewezen. Als de daartegen gerichte eerste grief van [appellante] zou slagen, en het beroep van Nationale-Nederlanden op artikel 7:941 lid 5 BW dus niet opgaat, moet het hof alsnog beoordelen of de vordering van Nationale-Nederlanden kan worden toegewezen op grond van de subsidiaire en meer subsidiaire grondslagen die Nationale-Nederlanden in eerste aanleg naar voren heeft gebracht; Nationale-Nederlanden heeft deze grondslagen in hoger beroep bovendien herhaald.
4.6
De subsidiaire grondslag houdt in dat Nationale-Nederlanden niet tot uitkering gehouden is omdat tussen partijen niet in geschil is dat namens [appellante] vervalste stukken zijn ingediend ter onderbouwing van haar schade. Daarmee heeft [appellante] niet voldaan aan haar schade-informatieplicht, waardoor Nationale-Nederlanden in haar belangen is geschaad. Nationale-Nederlanden verwijst naar de polisvoorwaarden onder 4.1.3 en 4.2.1, waarop zij zich beroept:
4.1.3
Schade -informatieplicht
U (of de verzekerde) bent verplicht binnen een redelijke termijn alle inlichtingen en stukken aan ons te leveren die wij nodig hebben om te beoordelen of wij een bedrag moeten uitkeren.
4.2.1
Schaden van belangen
De verzekering dekt de schade niet als u (of de verzekerde) zich niet heeft gehouden aan een verplichting bij schade en als wij daardoor (in een redelijk belang) zijn benadeeld.
4.7
Het beroep van Nationale-Nederlanden op deze polisvoorwaarden slaagt. [appellante] en Nationale-Nederlanden zijn het er over eens dat er vervalste stukken zijn ingediend. Dat geldt zowel voor de waterschade als voor de brandschade: de offertes en facturen die zijn gestuurd hebben geen betrekking op schades in de studio van [appellante] en ook de aan Nationale-Nederlanden gestuurde foto van een defect fornuis is niet bij [appellante] genomen. In haar studio stond niet een dergelijk fornuis, er was alleen een elektrische kookplaat, zo volgt uit de eigen stellingen van [appellante] en uit de verklaring van de verhuurder. Dat een verzekerde die valse stukken indient niet voldoet aan de schade-informatieplicht spreekt voor zich, dat betwist [appellante] eigenlijk ook niet. Ook spreekt voor zich dat Nationale-Nederlanden in een redelijk belang is geschaad doordat valse stukken zijn ingediend. Zij heeft immers de werkelijke schade (voor zover die er was) niet kunnen vaststellen. [appellante] heeft bovendien in deze procedure onvoldoende toegelicht dat zij daadwerkelijk schade had, laat staan tot de door Nationale-Nederlanden aan haar uitgekeerde bedragen. Dat is ook bepaald niet aannemelijk omdat zij in een kleine huurstudio woonde met een zeer beperkt huurdersbelang. Het hof merkt in dit verband op, dat de verklaring van de verhuurder die Nationale-Nederlanden heeft overgelegd, niet blijkt dat er schade is ontstaan als gevolg van “vlam in de pan” (zoals [appellante] bij Nationale-Nederlanden meldde en tijdens het getuigenverhoor in eerste aanleg verklaarde), maar dat op enig moment sprake is geweest van smeltschade doordat iets op de warme kookplaat was gezet.
4.8
Voor de toepassing van polisbepalingen 4.1.3 en 4.2.1 is niet van belang dat [appellante] niet zelf de vervalste stukken heeft ingestuurd, maar dat iemand dat voor haar heeft gedaan (hierna zal het hof deze persoon net als [appellante] ook aanduiden als “[naam 2]”). [appellante] heeft er zelf voor gekozen om haar (gestelde) verzekeringsclaims door een ander te laten afhandelen. Dat de handelingen van [naam 2] voor rekening en risico van Nationale-Nederlanden moeten komen, zoals [appellante] stelt, volgt het hof niet. Ook als het waar zou zijn dat [naam 2] bij Nationale-Nederlanden werkte (zoals [naam 2] volgens [appellante] aan haar heeft verteld), maakt dat niet dat Nationale-Nederlanden daarmee geen beroep zou toekomen op hierboven genoemde polisbepalingen. Ten tijde van het indienen van de (valse) stukken was hij immers de hulppersoon van [appellante].
4.9
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. [appellante] heeft niet betwist dat Nationale-Nederlanden zowel ten aanzien van de waterschade als ten aanzien van de brandschade met een mail naar het juiste emailadres van [appellante] ([…]@live.nl) heeft gevraagd om bewijsstukken toe te sturen ter onderbouwing van de schades. Maar [appellante] heeft niet gesteld, en uit het dossier blijkt ook niet, dat [appellante] aan [naam 2] bewijsstukken heeft gegeven. [appellante] had zich dus kunnen en moeten afvragen hoe Nationale-Nederlanden het schadebedrag heeft kunnen begroten. Gezien hetgeen [appellante] zelf stelt over de schade (“schades aan een kleine huurstudio hetgeen haar eigenlijk ook niet zo boeide”, memorie van grieven onder 13.13) had het voor haar bovendien in redelijkheid duidelijk moeten zijn dat de uitgekeerde bedragen te hoog waren. In ieder geval had zij zich moeten afvragen waarom Nationale-Nederlanden zulke hoge bedragen betaalde zonder dat zij enig bewijs van de schade had geleverd (hetzij aan [naam 2], hetzij rechtstreeks aan Nationale-Nederlanden).
4.1
Omdat de schades gezien het voorgaande op grond van artikel 4.2.1 van de polisvoorwaarden niet gedekt zijn, heeft Nationale-Nederlanden de schadeuitkeringen onverschuldigd betaald. Nationale-Nederlanden kan deze dus terugvorderen. Verder merkt het hof nog op dat de polisvoorwaarden voldoen aan het bepaalde in artikel 7:941 lid 4 BW.
4.11
Nationale-Nederlanden heeft naast de gedane uitkeringen ook onderzoekskosten gevorderd ten bedrage van € 532,-. De kantonrechter heeft dit bedrag toegewezen. Ook voor deze kosten geldt dat deze op de subsidiaire grondslag kunnen worden toegewezen, als het “opzet tot misleiden” niet zou komen vast te staan. Het (laten) insturen van vervalste schadestukken vormt een toerekenbare tekortkoming van [appellante] in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst, die Nationale-Nederlanden recht geeft op aanvullende schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW. Dat Nationale-Nederlanden onderzoekskosten heeft gemaakt in het kader van deze met valse stukken onderbouwde claims is aannemelijk en ook niet door [appellante] bestreden. [appellante] heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het bedrag aan onderzoekskosten. Zoals hiervoor al overwogen, volgt het hof [appellante] niet in haar stelling dat de tekortkoming haar niet kan worden toegerekend. Zij heeft er immers zelf voor gekozen om haar verzekeringszaken door een ander te laten regelen, kennelijk zonder zich daarmee te bemoeien en zonder de handelingen van deze hulppersoon op enigerlei wijze te controleren. Zij had bovendien (zie hiervoor onder 4.9) alle reden om er rekening mee te houden dat deze persoon haar zaken niet op een correcte manier behartigde.
4.12
Omdat het slagen van de eerste grief van [appellante] gezien het voorgaande niet tot een andere uitkomst van de zaak kan leiden, hoeft het hof niet te beoordelen of [appellante] opzet tot misleiden heeft gehad.
4.13
Met haar tweede grief stelt [appellante] stelt aan de orde dat Nationale-Nederlanden zich, anders dan de kantonrechter oordeelde, wel degelijk schuldig heeft gemaakt aan schending van de goede procesorde. Door bij de dagvaarding niet alle stukken betrekking die betrekking hebben op de zaak tegen [A] e.a. in het geding te brengen, heeft zij [appellante] geschaad in de mogelijkheid om adequaat verweer te voeren. Ook had [appellante] niet de beschikking over het volledige interne dossier van haar eigen schadezaken. [appellante] had, als zij deze informatie had gehad, in het kader van de vraag of sprake was van opzet tot misleiding, nog andere getuigen naar voren kunnen brengen, zoals behandelaars bij Nationale-Nederlanden.
4.14
Het hof verwerpt deze grief. [appellante] beschikt inmiddels (ten tijde van het hoger beroep) over een veelheid aan stukken in de zaak tegen [A] e.a. Die stukken kreeg zij voor een deel via Nationale-Nederlanden en voor een deel via mr. Phea, de advocaat van [A] en [B]. Gezien de herkansingsfunctie van het hoger beroep valt niet in te zien dat een eventuele omissie van Nationale-Nederlanden in de eerste aanleg, tot afwijzing van de vordering van Nationale-Nederlanden zou moeten leiden. Wel zou het achterhouden van stukken in eerste aanleg gevolgen kunnen hebben voor de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Het hof ziet daartoe in dit geval geen grond, omdat de vordering van Nationale-Nederlanden ook integraal kan worden toegewezen zonder dat het opzet tot misleiden komt vast te staan. Het hof volgt verder niet de stelling van [appellante] dat de eerste aanleg efficiënter was verlopen als Nationale-Nederlanden aanstonds meer stukken in het geding had gebracht.
4.15
[appellante] heeft er tijdens de zitting bij het hof aandacht voor gevraagd dat Nationale-Nederlanden het aan [appellante] uitgekeerde bedrag niet alleen terugvordert van [appellante], maar dat dit bedrag ook onderdeel uitmaakt van de tegen [A] e.a. ingestelde vordering. Volgens [appellante] maakt dit dat het bedrag niet, althans niet zonder informatie over het lot van de vordering tegen [A] e.a., van haar kan worden gevorderd. Nationale-Nederlanden heeft hierover aangevoerd dat [appellante] en [A] e.a. wat betreft deze vordering hoofdelijk verbonden zijn en dat zij het aan [appellante] uitgekeerde bedrag dus van beiden kan vorderen. Voor zover zij een bedrag int, zal zij dit niet ook bij de andere hoofdelijk verbonden schuldenaar vorderen. Het staat [appellante] verder vrij om intern verhaal te nemen op de hoofdelijke medeschuldenaren, te weten [A] e.a., aldus Nationale-Nederlanden.
4.16
Het hof volgt het standpunt van Nationale-Nederlanden. Er van uitgaande dat komt vast te staan dat naast [appellante] ook een ander of anderen kan of kunnen worden aangesproken voor de aan [appellante] uitgekeerde bedragen en de onderzoekskosten, dan geldt dat [appellante] en deze ander(en) hoofdelijk verbonden zijn. Er is geen regel die meebrengt dat Nationale-Nederlanden hoofdelijk verbonden partijen niet bij verschillende rechtbanken mag dagvaarden. Wel geldt, dat betaling aan Nationale-Nederlanden door één van de hoofdelijk verbonden partijen de ander bevrijdt. Nationale-Nederlanden moet er dus op letten dat zij hetzelfde bedrag niet twee keer verhaalt. Van Nationale-Nederlanden mag daarom worden verwacht dat zij [appellante] ervan op de hoogte brengt als zij er in is geslaagd om (een deel van) de bij [appellante] gevorderde bedragen te verhalen op een ander.
4.17
Uit het voorgaande volgt dat [appellante] geen feiten heeft gesteld die, als zij worden bewezen, tot een andere oordeel kunnen leiden. Het hof passeert om deze reden het bewijsaanbod van [appellante].
Vordering ex art. 843 a Rv
4.18
Gezien het voorgaande kan de vordering van Nationale-Nederlanden worden toegewezen. Daarmee resteert de vordering tot inzage of afgifte van bescheiden op grond van art. 843 a Rv.
4.19
[appellante] heeft toegelicht dat zij nadere stukken wil ontvangen om een op maat gesneden verweer te kunnen voeren tegen de vordering van Nationale-Nederlanden. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van Nationale-Nederlanden kan worden toegewezen, omdat vaststaat dat namens [appellante] valse stukken zijn ingediend ter onderbouwing van haar claims en dit aan [appellante] kan worden toegerekend, ook als zij niet van het insturen van die valse stukken op de hoogte was. Het is niet duidelijk wat nadere informatie over de zaak tegen [A] e.a. aan deze conclusie zou kunnen afdoen. [appellante] heeft daarmee haar belang bij nadere stukken onvoldoende toegelicht.
4.2
Het hof voegt daar – ten overvloede – nog aan toe dat tussen partijen vaststaat dat [appellante] al veel stukken over de zaak tegen [A] e.a. heeft gekregen, zowel van Nationale-Nederlanden als van mr. Phea. Het is het hof niet duidelijk welke nadere stukken [appellante] nog zou willen ontvangen. Dit is door [appellante] onvoldoende gespecificeerd.
Conclusie en proceskosten
4.21
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis, met wijziging van gronden, bekrachtigen. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
4.22
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 783,-
salaris advocaat € 2.574,- (3 punten × tarief I)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.535,-

5.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2023;
  • veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Nationale-Nederlanden begroot op € 3.535,-;
  • bepaalt dat als [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellante] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, P.M. Verbeek en P.M. Leerink en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024 in aanwezigheid van de griffier.