ECLI:NL:GHDHA:2024:1692

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
200.333.397/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ontslag als bestuurder en wijzigingen in het handelsregister tussen aandeelhouders van T-Holding B.V.

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en de andere aandeelhouders van T-Holding B.V. over het ontslag van [appellant] als bestuurder en de wijzigingen in het handelsregister. [appellant] was bestuurder en een van de drie (indirecte) aandeelhouders van T-Holding, en heeft op 30 juni 2023 ontslag op staande voet gekregen. Hij vordert in kort geding het ongedaan maken van de uitschrijving in het handelsregister en betaling van achterstallig loon, vakantiedagen en vakantiegeld. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen, en ook het hof wijst deze vorderingen af, omdat ze niet spoedeisend zijn en inhoudelijk geen grond hebben. Het hof oordeelt dat [appellant] op 1 september 2023 geen bestuurder meer was en dat zijn ontslag stand houdt. De vorderingen tot betaling van loon en vakantiedagen zijn niet onderbouwd met spoedeisend belang, en de vorderingen worden afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Zaaknummer : 200.333.397/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/663961 / KG ZA 23- 743
arrest van 1 oktober 2024
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. F.Th.P. van Voorst te Zoetermeer,
tegen

advocaat: mr. G. Poot te Rotterdam.
De zaak in het kort
[appellant] was bestuurder, een van de drie (indirecte) aandeelhouders en werknemer van een holdingvennootschap. De andere twee aandeelhouders zijn zwagers van [appellant]. Tevens was [appellant] bestuurder van de bij de holding behorende STAK. [appellant] heeft zijn medeaandeelhouders schriftelijk bericht dat hij per 1 september 2023 zou vertrekken. Op
30 juni 2023 is [appellant] ontslag op staande voet verleend. De inschrijving in het handelsregister van [appellant] als bestuurder van de vennootschap en STAK is per die datum beëindigd. Tevens is toen een van de medeaandeelhouders als bestuurder van deze rechtspersonen ingeschreven. [appellant] vordert in kort geding het ongedaan maken van deze wijzigingen in het handelsregister, betaling van achterstallig loon en betaling van vakantiedagen en vakantiegeld. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Ook het hof wijst deze vorderingen af. De vorderingen zijn namelijk niet spoedeisend en hebben inhoudelijk geen grond.
Het geding in hoger beroep
1. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 6 oktober 2023 waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 23 december 2023 (hierna: het bestreden vonnis);
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep van [geïntimeerden], tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep (met producties);
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van [appellant];
  • de akte van [appellant] van 2 september 2024 met producties.
2. Op 3 september 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn bijgestaan door hun advocaten. De advocaten hebben het standpunt van hun cliënt toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd.
Feiten
3. Het hof gaat hieronder uit van de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld en in hoger beroep niet zijn bestreden.
4. Het gaat om de volgende feiten.
4.1.
T-Holding is opgericht op 12 mei 2005. De aandelen in T-Holding worden gehouden door STAK, eveneens opgericht op 12 mei 2005. De certificaathouders van STAK zijn [appellant], [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. Zij houden ieder 1/3 deel van de certificaten. [appellant], [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn zwagers van elkaar.
4.2.
[geïntimeerde 1] was bestuurder van T-Holding vanaf de oprichting tot 13 april 2016. Op 23 juni 2023 is [geïntimeerde 1] weer als zodanig ingeschreven in het handelsregister. [geïntimeerde 2] was bestuurder van T-Holding vanaf de oprichting tot 3 augustus 2009 en daarna weer vanaf 13 april 2016. [appellant] was bestuurder vanaf 13 april 2016 en is als zodanig uitgeschreven op 23 juni 2023. De bestuurders zijn gezamenlijk bevoegd.
4.3.
[geïntimeerde 1] was bestuurder van STAK vanaf de oprichting tot 3 augustus 2009 en is weer als zodanig ingeschreven in het handelsregister op 30 juni 2023. [geïntimeerde 2] is bestuurder van STAK vanaf de oprichting. [appellant] was bestuurder van STAK sinds 13 april 2016 en is op 30 juni 2023 als zodanig uitgeschreven.
4.4.
T-Holding is enig aandeelhouder en enig bestuurder van M3 Bouwadvies B.V. (hierna: M3 Bouwadvies) en van Kroon Rotterdam B.V. (hierna: Kroon Rotterdam).
4.5.
[appellant] was op basis van een arbeidsovereenkomst fulltime in dienst bij
T-Holding. Hij verrichtte in die hoedanigheid werkzaamheden binnen de dochtervennootschappen van T-Holding. De voornaamste activiteiten vonden plaats in Kroon Rotterdam, een franchisenemer van Kroon Kozijn
Nederland B.V. [appellant] was vanaf 1 januari 2007 werkzaam als senior projectmanager en vanaf 13 april 2016 statutair bestuurder van T- Holding.
4.6.
[appellant] heeft op 17 april 2023 aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] meegedeeld dat hij heeft besloten om zijn werkzaamheden in T-Holding, STAK, M3 Bouwadvies en Kroon Rotterdam per 1 september 2023 te beëindigen. Hij heeft dit op 18 april 2023 aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] schriftelijk bevestigd:

Naar aanleiding van ons overleg gistermiddag, bevestig ik hierbij dat ik na 18 jaar mijn eigen pad ga bewandelen.
Ik blijf aan tot en met augustus 2023 en zal mijn dagelijkse werkzaamheden wat ik al die jaren met veel plezier heb vervuld uiteraard uitvoeren.
Na augustus zal ik mezelf uitschrijven als bestuurder en de daarbij behorende (fiscale/gerechtelijke/ juridische) verantwoordelijkheden wat hiermee gedragen wordt naast mij neer te leggen.
Mochten jullie ervoor kiezen om het bedrijf op welk wijze dan ook verder voort te zetten dan wens ik jullie succes hiermee. anderzijds hoor ik graag op welke wijze de verbintenissen met mekaar maar ook onze leveranciens. verhuurders. ouderhuurders en overige betrokken
partijen kunnen beëindigen.
4.7.
Op vrijdag 30 juni 2023 hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan [appellant] schriftelijk bericht dat hij per direct op staande voet was ontslagen. Hierna heeft [geïntimeerde 2] [appellant] als bestuurder van STAK en T-Holding uitgeschreven uit het handelsregister en [geïntimeerde 1] ingeschreven als bestuurder, dit alles per 30 juni 2023.
Procedure in eerste aanleg
5. In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat de voorzieningenrechter:
a. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt om binnen acht dagen na betekening van het vonnis zorg te dragen voor het ongedaan maken van de inschrijving in het handelsregister van [geïntimeerde 1] en de uitschrijving van [appellant] in T- Holding en STAK, waarbij bovendien wordt bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van door [geïntimeerden] te verrichten handelingen, dit als bedoeld in art. 3:300 BW (al dan niet nadat genoemde termijn van acht dagen is verlopen);
T-Holding veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het vonnis aan [appellant] te betalen het loon over juli en augustus 2023, de openstaande vakantiedagen en vakantiegeld, te weten € 15.090,52, te vermeerderen met de wettelijke verhoging daarover ter hoogte van € 7.545,26 is € 22.635,78;
[geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de door [appellant] gemaakte advocatenkosten, te begroten op € 4.561,70;
[geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
6. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
Vorderingen in hoger beroep
7. In hoger beroep vordert [appellant] dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en alsnog zijn vorderingen uit de eerste aanleg toewijst, met de toelichting dat de gevorderde advocaatkosten buitengerechtelijke incassokosten zijn, met veroordeling van
[geïntimeerden] in de proceskosten van beide instanties.
Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep
Woord vooraf: context
8. Dit geding vindt plaats in de context van een meeromvattend geschil tussen [appellant], [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. Dat geschil betreft in de kern het vertrek van [appellant] bij
T- Holding en het feit dat hij een nieuwe onderneming is gestart, Kroon Kozijnen Haaglanden B.V. (Kroon Haaglanden). Kroon Haaglanden concurreert met
Kroon Rotterdam, een dochtervennootschap van T- Holding. Beide ondernemingen zijn franchisenemers van Kroon Kozijnen Nederland B.V. (Kroon Nederland). Het geschil spitst zich toe op de vraag of [appellant] materialen, personeel en klanten van Kroon Rotterdam heeft meegenomen naar Kroon Haaglanden en door de concurrentie een concurrentiebeding heeft overtreden. Ook is er geschil over de financiële afwikkeling tussen partijen binnen T- Holding.
9. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is door het hof de vraag aan de orde gesteld of mediation over alle geschilpunten niet aangewezen is. Toen is gebleken dat partijen daarvoor wel openstaan maar het (op dit moment) niet eens kunnen worden over de voorwaarden waaronder de mediation zou moeten plaatsvinden.
10. Het hof zal bij deze stand van zaken oordelen over de vorderingen van [appellant].
De vorderingen
11. Het gaat in deze zaak samengevat om vier onderwerpen: (1) het ongedaan maken/corrigeren van de vermeend verkeerde inschrijvingen in het handelsregister, alsmede het betalen van (2) achterstallig loon, (3) vakantiedagen en vakantiegeld en (4) advocaatkosten.
De inschrijvingen in het handelsregister
12. In geschil is de uitschrijving in het handelsregister van [appellant] als bestuurder van
T- Holding en STAK en de inschrijving van [geïntimeerde 1] als bestuurder van deze rechtspersonen, beide met ingang van 30 juni 2023.
12. [appellant] betoogt met de
principale grieven 1, 2 en 4dat hij op die datum bestuurder was van T- Holding en STAK en de uitschrijving dus niet terecht was. Volgens [appellant] heeft hij belang bij de correctie hiervan. Daartoe stelt hij dat er een drieledig belang bij correctie is, te weten van (a) [appellant], (b) de rechtspersonen en (c) het algemeen belang. Voor hem is van belang dat zijn naam in het handelsregister staat en dat die vermelding juist is. Voor de rechtspersonen is de juistheid van de inschrijving van belang in verband met de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid, aldus nog steeds [appellant].
14. Deze grieven falen. Dit oordeel licht het hof als volgt toe.
15. [appellant] heeft in zijn e-mail van 18 april 2023 aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bevestigd dat hij per 1 september 2023 zijn werkzaamheden zou neerleggen en verder dat hij zich per die datum zou uitschrijven als bestuurder (zie hiervoor onder 4.6). Dit sluit aan op
art. 8 van de statuten van STAK, waarin is bepaald dat het bestuurslidmaatschap onder meer eindigt “
door schriftelijke ontslagneming (bedanken)”. Een vergelijkbare regeling kennen de statuten van T- Holding niet, maar er mag in dit kort geding van worden uitgegaan dat de hierboven aangehaalde mededeling van [appellant] een ontslagneming is – het ‘bedanken’ – als bestuurder van beide rechtspersonen. Het door [appellant] geschreven bericht kan moeilijk anders worden uitgelegd. Het is (uit de tekst) zonder meer duidelijk dat [appellant] een afscheid voorstond in de meest ruime zin, ook ten aanzien van zijn bestuurderschap. Voor de stelling van [appellant] dat hij alleen wenste aan te geven dat hij zich zou
uitschrijvenin het handelsregister, nadat hij volgens de statuten rechtsgeldig als bestuurder(s) zou zijn ontslagen, is geen aanknoping gesteld of te vinden. [appellant] onderbouwt ook niet welk belang hij heeft dat het zo zou lopen. Door [appellant] wordt verder niets aangevoerd wat een ander licht werpt op de strekking en bedoeling van zijn mededeling.
16. Het hof neemt daarom aan dat [appellant] op 1 september 2023 geen bestuurder meer was van T- Holding en STAK.
16. [appellant] heeft niet voldoende onderbouwd welk spoedeisend belang hij er bij heeft om de inschrijving van het bestuurderschap voor hemzelf, maar ook voor [geïntimeerde 1], te corrigeren voor de periode van 30 juni 2023 tot 1 september 2023. Het beroep op het belang van de rechtspersonen en het algemeen belang is te vaag om daaraan gevolgen te verbinden, nog los van de vraag of [appellant] zich daarop kan beroepen.
Achterstallig loon
18. [appellant] is op 30 juni 2023 op staande voet ontslagen. Hij vordert betaling van het loon over de maanden juli en augustus 2023. De
principale grieven 3 en 5, die gaan over deze vordering, falen om de volgende redenen.
18. Naar het oordeel van het hof is niet voldoende onderbouwd dat deze vordering spoedeisend is. Het is weliswaar zo dat een loonvordering na een ontslag op staande voet in de regel als spoedeisend wordt beschouwd. Maar in dit concrete geval gaat dit niet op. Het gaat om (slechts) twee maanden loon, terwijl onweersproken is dat [appellant] een ‘vermogend man’ is. Dat dit niet
automatischbetekent dat hij over liquide middelen beschikt klopt, maar is in dit geval niet relevant. [appellant] heeft niet onderbouwd dat hij door het uitblijven van loonbetalingen in de problemen is of dreigde te komen. Alleen al om deze reden is de loonvordering niet toewijsbaar.
18. Verder is het aannemelijk dat het ontslag – en daarmee het einde van de arbeidsovereenkomst – in een eventuele bodemprocedure stand houdt, om de volgende redenen.
20.1.
Voor de aanspraken op loon is nodig dat de arbeidsovereenkomst bestaat.
20.2.
[appellant] kon de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet op de voet van
art. 7:681 lid 1 BW door de rechter laten vernietigen. Art. 2:244 lid 3 BW staat daaraan in de weg.
20.3.
Art. 2:15 BW voorziet in de mogelijkheid om besluiten van een orgaan van een rechtspersoon te doen vernietigen. De vraag is dan of [appellant] langs deze weg de arbeidsovereenkomst had kunnen doen herleven. Deze vraag hoeft niet te worden beantwoord. Voor een vordering op deze grondslag geldt namelijk een vervaltermijn van – kort gezegd – een jaar (lid 5 van deze bepaling). Door [appellant] is niet betwist dat een vordering als hiervoor bedoeld niet binnen deze termijn is ingesteld. Die eventuele mogelijkheid is dus vervallen.
20.4.
Andere mogelijkheden om het ontslag ongedaan te maken waren geen onderwerp van debat.
20.5.
Het hof neemt daarom aan dat het ontslag stand zal houden en als gevolg daarvan de arbeidsovereenkomst niet meer bestaat.
Vakantiedagen en vakantiegeld
21. Voor de vordering tot betaling van vakantiegeld en niet genoten vakantiedagen geldt eveneens dat niet is onderbouwd welk spoedeisend belang daarbij is. Wat in r.o. 19 is overwogen geldt hier ook. De
principale grief 6, die gaat over deze vordering, faalt daarom ook.
21. Verder is van belang dat het hof de gestelde omvang van het vakantiegeld en de vakantiedagen niet aannemelijk acht. [geïntimeerden] wijzen er terecht op dat [appellant] het als bestuurder van T- Holding in de hand had deze overzichten zelf te (doen) vervaardigen. Er is in dit kort geding geen grond om van de juistheid van de overzichten uit te gaan.
Advocaatkosten
23. Het principaal hoger beroep faalt voor de hiervoor behandelde vorderingen. Er is daarom geen grond om aan [appellant] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten – in dit geval de advocaatkosten – toe te kennen. De
principale grief 7faalt daarom.
Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
24. Bij deze uitkomst is er geen belang meer bij de verdere behandeling van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.
Slotsom
25. Uit het voorgaande volgt dat het principaal hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en de vorderingen van [appellant], voor zover voor in hoger beroep aangepast, zullen worden afgewezen. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd. Er is geen aanleiding om een oordeel te geven over de proceskosten van het incidenteel hoger beroep. Het debat over de daar aan de orde zijnde punten heeft plaatsgevonden in het principaal hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
  • bekrachtigt het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 25 september 2023;
  • wijst de vorderingen van [appellant] af;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s tot op heden begroot op € 2.135,-- aan griffierecht en € 2.428,-- aan salaris advocaat (tarief II, 2 punten);
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, J.S. Honée en A.J.P. van Beurden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2024 in aanwezigheid van de griffier.