4.4.In zijn hiervoor onder 3.3 weergegeven overweging heeft het Hof vooreerst ten onrechte betrokken dat de verdachte zijn partner willens en wetens heeft voorgelogen, welk aspect van belang kan zijn voor de beantwoording van de vraag of de verdachte willens en wetens de kans heeft aanvaard dat hij zijn partner zou besmetten met het HIV-virus, maar niet voor de vaststelling van de grootte van die kans. Het Hof heeft voorts gebruikt gemaakt van statistische gegevens omtrent de kans op verwezenlijking van bedoeld gevaar die duiden op een in de medische wereld groot geachte kans. Gelet op de terughoudendheid die - ook volgens de opvatting van de betrokken ministers (vgl. Kamerstukken II 2004-2005, 29 800 VI, nr. 157, blz. 5-9) - mede in verband met volksgezondheidsbelangen ten aanzien van de bijzondere situatie van het gevaar van HIV-besmetting dient te worden betracht bij het aanvaarden van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor gevaarzettende gedragingen als de onderhavige, komt aan die gegevens echter onvoldoende gewicht toe om op grond daarvan de aanmerkelijke kans aanwezig te achten die in gevallen als de onderhavige voor voorwaardelijk opzet is vereist. Dat de verdachte en zijn partner veelvuldig seksuele contacten hebben gehad, zoals het Hof heeft vastgesteld, kan weliswaar als een zekere verhoging van vorenbedoeld risico worden beschouwd, maar niet worden aangemerkt als een bijzondere, risicoverhogende omstandigheid als hiervoor (…) bedoeld.”
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is in twee arresteningegaan op de vraag wanneer er sprake is van bijzondere, risicoverhogende omstandigheden die mogelijk leiden tot een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door besmetting met het Hiv-virus. Bij de beoordeling van die vraag komt volgens het gerechtshof ’s-Hertogenbosch – onder meer – betekenis toe aan:
1. de hoeveelheid virus in het bloed van verdachte, de zogeheten virusbelasting of virusload, uitgedrukt in aantallen copieën per milliliter bloed, waarbij het hof opmerkt dat de virusload op andere plaatsen in het lichaam kan verschillen, doch naar medisch gebruik pleegt te worden gemeten in het bloed;
2. de aard van het seksueel contact;
3. de rol die de Hiv-positieve heeft in dat seksueel contact;
4. de aanwezigheid van andere seksueel overdraagbare aandoeningen (soa);
5. de aanwezigheid van verwondingen bij één van de partners;
6. het aantal seksuele contacten van de Hiv-positieve met dezelfde partner.
Tussenconclusie van het hof
Uit bovengenoemde jurisprudentie trekt het hof de conclusie dat de kans op overdracht van het Hiv-virus eerst als aanmerkelijk kan worden beschouwd, wanneer er naast het enkele onbeschermde seksuele contact sprake is van bijzondere, risicoverhogende omstandigheden. Bij de beoordeling van de vraag of zich in casu zodanige bijzondere, risicoverhogende omstandigheden hebben voorgedaan komt (onder meer) betekenis toe aan het aantal seksuele contacten van de Hiv-positieve met dezelfde partner, de aanwezigheid van verwondingen bij één van de partners, de aard van het seksuele contact en de aanwezigheid van andere seksueel overdraagbare aandoeningen.
Met het oog op de beoordeling van die vraag stelt het hof het volgende vast.
Feiten en omstandigheden
Relatie tussen beklaagde en [klaagster 2]
In de periode van
augustus 2014 tot 7 augustus 2016heeft beklaagde een relatie gehad met [klaagster 2], de moeder van zijn dochter. Tijdens hun relatie hadden zij dagelijks onbeschermd seksueel contact. De aard van het contact was oraal, vaginaal en anaal. Op 1 december 2014 testte [klaagster 2] positief op twee soa’s, te weten Chlamydia en Gonorroe. In verband met vage klachten had zij zich in februari 2015 laten testen op (onder andere) het Hiv-virus. De testuitslag was negatief. Enkele maanden later werd [klaagster 2] opgenomen in het ziekenhuis. Ze had een nierbekkenontsteking, last van blaren in haar mond en een keelontsteking. Op 27 september 2015 is de dochter van [klaagster 2] en beklaagde geboren. In november/december 2015 had [klaagster 2] last van opgezette lymfeklieren in haar hals. Uit onderzoek bleek dat alle lymfeklieren in haar lichaam waren opgezet. De oorzaak daarvan was niet duidelijk. In juni 2016 werd trombose bij [klaagster 2] geconstateerd. Ook daarvan was de oorzaak niet duidelijk. Op 1 december 2016 kreeg zij te horen dat ze Hiv-positief was.
Relatie tussen beklaagde en [klaagster 1]
In de periode van
25 november 2018 tot juni 2020heeft beklaagde een relatie gehad met [klaagster 1]. Kort voor de relatie had [klaagster 1] zich laten testen op soa’s. De test was negatief. Tijdens hun relatie hadden [klaagster 1] en beklaagde drie keer per week onbeschermd seksueel contact. De aard van het contact was oraal, vaginaal en anaal. Na de eerste keer anaal seksueel contact had [klaagster 1] last van een wondje. Op
27 december 2018 werd [klaagster 1] in het ziekenhuis opgenomen. Zij was misselijk, had steken in haar benen en pijn in haar onderbuik. Haar bloedwaarden bleken heel hoog te zijn. De oorzaak daarvan was niet bekend. Haar ziekenhuisopname duurde twee weken. Op advies van [klaagster 2] had [klaagster 1] zich op 21 december 2020 laten testen op soa’s en het Hiv-virus. Op 28 december 2020 ontving zij haar testuitslag. [klaagster 1] bleek te zijn besmet met het Hiv-virus.
Relatie tussen beklaagde en [klaagster 3]
In de periode van
1 april 2020 tot november 2021heeft beklaagde een relatie gehad met [klaagster 3]. Zij hadden wekelijks onbeschermd seksueel contact. De aard van het contact was vaginaal en oraal. Tijdens haar relatie met beklaagde had [klaagster 3] blaasjes bij haar lies. Daarnaast had zij twee soa’s, te weten Chlamydia en Gonorroe. Op 8 december 2021 kreeg [klaagster 3] te horen dat zij was besmet met het Hiv-virus.
Het dossier bevat aanwijzingen dat beklaagde met meer vrouwen onbeschermde seksuele contacten heeft gehad. Bij in ieder geval twee van hen is komen vast te staan dat ook zij besmet zijn geraakt met het Hiv-virus. Voorts blijkt uit het dossier dat beklaagde ook tijdens zijn relaties met klaagsters seksuele contacten had met andere vrouwen.
Tussenoordeel van het hof
Uit hetgeen hierboven is vastgesteld leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af:
Gedurende zijn relaties met [klaagster 2], [klaagster 1] en [klaagster 3] had beklaagde meerdere keren per week onbeschermd seksueel contact met hen.
Bij [klaagster 2] en [klaagster 1] was de aard van het seksueel contact oraal, vaginaal en anaal en bij [klaagster 3] oraal en vaginaal.
[klaagster 2] en [klaagster 3] testten tijdens hun relatie met beklaagde positief op Chlamydia en Gonorroe.
[klaagster 2] had tijdens haar relatie met beklaagde nierbekkenontsteking, blaren in haar mond en een keelontsteking. In november/december 2015 bleken alle lymfeklieren in haar lichaam te zijn opgezet. De oorzaak daarvan was niet duidelijk. In juni 2016 werd trombose bij [klaagster 2] geconstateerd. Ook daarvan was de oorzaak niet duidelijk. Op 1 december 2016 bleek zij besmet te zijn met het Hiv-virus.
[klaagster 1] had na de eerste keer anaal seksueel contact met beklaagde last van een wondje. Ruim een maand na het begin van haar relatie met beklaagde werd zij opgenomen in het ziekenhuis. Zij was misselijk, had steken in haar benen en pijn in haar onderbuik. Haar bloedwaarden bleken heel hoog te zijn. De oorzaak van die klachten was niet bekend. Haar ziekenhuisopname duurde twee weken. Op 28 december 2020 hoorde zij dat zij was besmet met het Hiv-virus.
[klaagster 3] had tijdens haar relatie met beklaagde blaasjes bij haar lies. Op 8 december 2021 ontving zij haar testuitslag. Zij bleek te zijn besmet met het Hiv-virus.
Zowel tijdens als buiten zijn relaties met klaagsters had beklaagde (onbeschermde) seksuele contacten met andere vrouwen. In ieder geval twee van hen bleken besmet te zijn geraakt met het Hiv-virus.
Naar het oordeel van het hof leveren bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende aanknopingspunten op dat in de onderhavige zaak sprake is geweest van bijzondere, risicoverhogende, omstandigheden die mogelijk leiden tot een aanmerkelijke kans op besmetting met het Hiv-virus. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan de omstandigheid dat kan worden vastgesteld dat in ieder geval vijf vrouwen met het Hiv-virus besmet zijn geraakt en dat zij allemaal een seksuele relatie met beklaagde hebben gehad.
Zoals reeds is overwogen, is voor een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet vereist dat beklaagde zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg, in casu een besmetting met het Hiv-virus, zal intreden.
Gelet hierop dient te worden bezien of in het dossier aanknopingspunten voorhanden zijn voor de wetenschap van beklaagde.
In dit verband stelt het hof het volgende vast.
Nadat [klaagster 2] op 1 december 2016 te horen had gekregen dat zij was besmet met het Hiv-virus, heeft zij contact opgenomen met beklaagde en zijn toenmalige vriendin om hen te zeggen dat zij zich moesten laten testen. [klaagster 2] vermoedde echter dat beklaagde toen al wist dat hij Hiv-positief was. Dat vermoeden was gegrond op de omstandigheid dat zij in de periode van januari 2016 tot en met augustus 2016 regelmatig medicatie in de jaszakken van beklaagde had aangetroffen die lijken op Hiv-medicijnen. In november 2016 had zij in de in-box van beklaagde een e-mailbericht van het Maasstad Ziekenhuis gevonden, waarin stond dat zijn medicatie klaar lag en dat hij zijn bloed moest laten prikken. Nadat [klaagster 2] beklaagde met de inhoud van het e-mailbericht had geconfronteerd, had hij echter ontkend iets onder de leden te hebben.
De verklaring van [klaagster 2] vormt een belangrijk aanknopingspunt dat beklaagde begin 2016 of mogelijk al eerder wist dat hij was besmet met het Hiv-virus. In ieder geval had beklaagde dat vanaf 1 december 2016 kunnen weten door zich, na een daartoe strekkend advies van [klaagster 2], te laten testen.
Het dossier biedt overigens ook andere aanwijzingen dat beklaagde al langere tijd wist dat hij Hiv-positief was.
Op verzoek van het hof is beklaagde op 10 juni 2024 door de politie als verdachte gehoord. Tijdens dat verhoor heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Beklaagde heeft geen gehoor gegeven aan de oproeping om ter zitting in raadkamer te verschijnen. Het hof heeft beklaagde dan ook niet kunnen horen.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het dossier van feiten en omstandigheden die om een verklaring vragen. Door zich op zijn zwijgrecht te beroepen heeft beklaagde ervoor gekozen die verklaring niet te geven.
Voorts stelt het hof aan de hand van het dossier vast dat beklaagde tegenover derden wisselend heeft verklaard over het moment waarop hij wist dat hij Hiv-positief was. Zo heeft hij [klaagster 1] op 6 januari 2021 gebeld met de mededeling dat de uitslag van zijn Hiv-test positief was, terwijl hij tegen [klaagster 3] heeft gezegd dat hij pas in december 2021 wist dat hij besmet was. In zijn reactie op een over de onderhavige zaak gepubliceerd krantenartikel is echter te lezen dat beklaagde vanaf 2020 wist dat hij het Hiv-virus onder de leden had. Hij wist ook dat hij het virus aan “drie andere vrouwen” had gegeven.
Het hof komt alles afwegende tot het volgende eindoordeel.
In afwijking van het standpunt van het openbaar ministerie overweegt het hof dat niet op voorhand kan worden geoordeeld dat de kans op besmetting met het Hiv-virus in de onderhavige zaak als niet aanmerkelijk kan worden beschouwd. Naar het oordeel van het hof bevat het dossier immers voldoende aanknopingspunten dat in de onderhavige zaak sprake is geweest van bijzondere, risicoverhogende, omstandigheden die mogelijk leiden tot een aanmerkelijke kans op besmetting met het Hiv-virus. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan de omstandigheid dat kan worden vastgesteld dat in ieder geval vijf vrouwen met het Hiv-virus besmet zijn geraakt en dat zij allemaal een seksuele relatie met beklaagde hebben gehad.
Voorts biedt het dossier voldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat beklaagde begin 2016 of mogelijk al eerder wist dat hij Hiv-positief was dan wel dat hij dat in elk geval in december 2016 had kunnen weten. Desondanks is hij doorgegaan met het aangaan van onbeschermde seksuele contacten én zijn er nadien meerdere van zijn relaties besmet geraakt met het Hiv-virus.
Hoewel uit het dossier blijkt van feiten en omstandigheden die om een verklaring vragen, heeft beklaagde ervoor gekozen die verklaring niet te geven. Bij de politie heeft hij zich immers op zijn zwijgrecht beroepen en heeft hij geen gehoor gegeven aan de oproeping om ter zitting in raadkamer te verschijnen. Bovendien heeft beklaagde tegenover derden wisselend verklaard over het moment waarop hij van zijn Hiv-besmetting op de hoogte is geraakt.
Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat in het dossier voldoende aanknopingspunten voorhanden zijn voor een succesvolle strafvervolging van beklaagde ter zake van zware mishandeling als omschreven in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. Ook acht het hof een strafvervolging opportuun gezien de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor klaagster.
Nu het hof van oordeel is dat het beklag terecht is gedaan, kan de beslissing van de officier van justitie niet in stand blijven en zal moeten worden beslist als volgt.