ECLI:NL:HR:2007:AY9659
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
HIV-besmetting en voorwaardelijk opzet op zware mishandeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van zware mishandeling door opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon te besmetten met het HIV-virus. De feiten van de zaak dateren van 1 april 1997 tot en met 8 maart 1999, waarin de verdachte, wetende dat hij HIV-positief was, onbeschermd seksueel contact had met het slachtoffer. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en had de vordering van de benadeelde partij toegewezen.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had aangenomen dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De Hoge Raad herhaalde dat de kans op besmetting met HIV bij anale seks groter is dan bij vaginale seks, maar dat dit niet automatisch betekent dat er ook sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad concludeerde dat de gebezigde bewijsmiddelen niet voldoende steun boden voor de vaststelling dat de verdachte een aanmerkelijke kans op besmetting had gecreëerd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, verklaarde niet bewezen hetgeen aan de verdachte was tenlastegelegd en sprak hem daarvan vrij.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering in zaken van gevaarzettend gedrag, vooral in het licht van volksgezondheidsbelangen en de bijzondere omstandigheden rondom HIV-besmetting. De Hoge Raad stelde dat de kans op besmetting niet alleen afhankelijk is van de gedragingen van de verdachte, maar ook van de context en de specifieke omstandigheden van de zaak.