Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 22 april 2024, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2024 met daarin opgenomen de grieven en een verzoek tot schorsing ex art. 351 Rv;
- het herstelexploot van 7 mei 2024;
- de akte overlegging producties van [appellant], met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] (met daarin incidentele grieven), met bijlagen;
- de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling genomen akte overlegging producties 5 tot en met 7 en memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant].
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de kantonrechter
- hem onmiddellijke toegang tot de woning en het huurgenot van de woning te verschaffen op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag;
- hem onmiddellijk de macht te geven over zijn zaken die [appellant] nog onder zich heeft, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag;
- een voorschot van € 25.000,- te betalen op de geleden en te lijden schade door het wederrechtelijk wegnemen van zaken die aan hem toebehoren.
- om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen, met machtiging van [appellant] om, en wanneer [geïntimeerde] daar niet aan meewerkt dit zelf te bewerkstelligen, met behulp van de sterke arm van politie en justitie op kosten van [geïntimeerde];
- om de verschuldigde huurpenningen over de maanden maart 2023 tot en met maart 2024, een totaalbedrag van € 12.600,- te voldoen;
- om de wettelijke handelsrente over de verschuldigde huurtermijnen te voldoen vanaf de dag van opeisbaarheid;
- om een bedrag van € 14.459,- aan geleden schade te voldoen;
- om een bedrag van € 1.045,59 aan buitengerechtelijke kosten te voldoen;
- in de proceskosten.
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Spoedeisendheid
7.Beslissing
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het incident, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 607,-;
- bekrachtigt het kortgedingvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2024 met dien verstande dat voor de periode vanaf vier dagen na de betekening van dit arrest een dwangsom geldt van € 5.000,- voor elke week of een gedeelte daarvan dat [appellant] niet voldoet aan de veroordeling onder 4.1 van voornoemd vonnis, met een maximum van € 50.000,-;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in principaal en incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 4.618,-;
- bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;