ECLI:NL:GHDHA:2024:1632

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
200.341.447/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over huurachterstand en ontruiming van woonruimte

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin [appellant] en [geïntimeerde] in een huurgeschil verwikkeld zijn. [geïntimeerde] huurt sinds 1 december 2020 een woning van [appellant], maar heeft in 2023 een huurachterstand laten ontstaan. [appellant] heeft, zonder toestemming van de rechter, de sloten van de woning vervangen en de spullen van [geïntimeerde] aan de kant gezet. [geïntimeerde] heeft [appellant] in kort geding gedagvaard om toegang tot de woning te verkrijgen, wat de kantonrechter heeft toegewezen, maar [appellant] heeft dit vonnis genegeerd. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de huurachterstand van [geïntimeerde] niet voldoende is om een eigenmachtige ontruiming door [appellant] te rechtvaardigen. Het hof heeft de dwangsom die aan [appellant] was opgelegd verhoogd en het maximum daarvan vastgesteld op € 50.000,-. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. Het hof heeft de zaak uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.341.447/01
Zaaknummer rechtbank : 10940183 VV EXPL 24-88
Arrest in kort geding en in het incident ex art. 351 Rv van 27 augustus 2024
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J. Meerman, kantoorhoudend in 's-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. S.W. Margetson, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en [geïntimeerde].

1.De zaak in het kort

1.1
Het gaat in dit kort geding om de vraag of [appellant] [geïntimeerde] toegang moet verlenen tot de door hem van [appellant] gehuurde woonruimte. De kantonrechter heeft [appellant] daartoe verplicht (op straffe van een dwangsom). [appellant] vindt dat onterecht omdat er geen rekening is gehouden met het feit dat [geïntimeerde] een grote huurachterstand heeft laten ontstaan. [geïntimeerde] betwist de huurachterstand en vraagt op zijn beurt of het hof de dwangsom wil verhogen omdat [appellant] hem (ondanks het vonnis) nog steeds geen toegang tot de woning heeft gegeven.
1.2
Het hof geeft [appellant] ongelijk en verhoogt de dwangsom.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 22 april 2024, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2024 met daarin opgenomen de grieven en een verzoek tot schorsing ex art. 351 Rv;
  • het herstelexploot van 7 mei 2024;
  • de akte overlegging producties van [appellant], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] (met daarin incidentele grieven), met bijlagen;
  • de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling genomen akte overlegging producties 5 tot en met 7 en memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant].
2.2
Op 9 augustus 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Sinds 1 december 2020 huurt [geïntimeerde] van [appellant] een woning aan de [adres] (hierna: de woning).
3.2
[geïntimeerde] heeft in 2023 een huurachterstand laten ontstaan.
3.3
Medio december 2023 heeft [appellant] bij afwezigheid van [geïntimeerde] de sloten van de woning vervangen en de spullen die zich in de woning bevonden aan de kant van de weg gezet.
3.4
De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft [appellant] bij brief van 1 februari 2024 gesommeerd om [geïntimeerde] uiterlijk op 5 februari 2024 toegang te verschaffen tot de woning.
3.5
[appellant] heeft [geïntimeerde] de toegang tot de woning niet verschaft.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellant] in kort geding gedagvaard en gevorderd, samengevat, hem te veroordelen om
  • hem onmiddellijke toegang tot de woning en het huurgenot van de woning te verschaffen op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag;
  • hem onmiddellijk de macht te geven over zijn zaken die [appellant] nog onder zich heeft, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag;
  • een voorschot van € 25.000,- te betalen op de geleden en te lijden schade door het wederrechtelijk wegnemen van zaken die aan hem toebehoren.
4.2
[appellant] heeft op zijn beurt gevorderd (in reconventie) om [geïntimeerde] te veroordelen
  • om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen, met machtiging van [appellant] om, en wanneer [geïntimeerde] daar niet aan meewerkt dit zelf te bewerkstelligen, met behulp van de sterke arm van politie en justitie op kosten van [geïntimeerde];
  • om de verschuldigde huurpenningen over de maanden maart 2023 tot en met maart 2024, een totaalbedrag van € 12.600,- te voldoen;
  • om de wettelijke handelsrente over de verschuldigde huurtermijnen te voldoen vanaf de dag van opeisbaarheid;
  • om een bedrag van € 14.459,- aan geleden schade te voldoen;
  • om een bedrag van € 1.045,59 aan buitengerechtelijke kosten te voldoen;
  • in de proceskosten.
4.3
De voorzieningenrechter heeft (in conventie) [appellant] bevolen om [geïntimeerde] onmiddellijk toegang te verlenen tot de woning en aan hem het huurgenot van de woning te verschaffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per week of een gedeelte daarvan dat hij nalaat dat te doen met een maximum van € 5.000,-. De overige vorderingen van [geïntimeerde] zijn afgewezen en [appellant] is in de kosten veroordeeld. De reconventionele vorderingen van [appellant] zijn afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende bezwaren/grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] wil dat het hof zijn vorderingen alsnog toewijst en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst. Ook heeft hij (in het incident ex art. 351 Rv) gevorderd de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis te schorsen totdat het hof arrest heeft gewezen.
5.2
Kort gezegd heeft [appellant] gesteld dat [geïntimeerde] een huurachterstand heeft van meer dan een jaar en dat hij deze achterstand nooit meer gaat inlossen vanwege zijn slechte financiële situatie. Er is dan ook een restitutierisico.
5.3
[geïntimeerde] eist in incidenteel hoger beroep dat zijn vorderingen alsnog volledig worden toegewezen met veroordeling van [appellant] in de werkelijk gemaakte proceskosten. Verder heeft hij geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant].
5.4
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [appellant] het vonnis niet nakomt en dat daaruit kan worden afgeleid dat de opgelegde dwangsommen ontoereikend zijn en verhoogd moeten worden, dat hij al meer dan een half jaar dakloos is en dat hij zijn schade nu van een onderbouwing heeft voorzien. [appellant] maakt met zijn hoger beroep volgens [geïntimeerde] misbruik van recht omdat op voorhand is uitgesloten dat het bevel van de kantonrechter wordt vernietigd en [appellant] alleen maar [geïntimeerde] op kosten wil drijven. [appellant] moet daarom de daadwerkelijk gemaakte proceskosten vergoeden, aldus [geïntimeerde].

6.Beoordeling in hoger beroep

Spoedeisendheid

6.1
De spoedeisendheid is gelegen in het woonbelang van [geïntimeerde].
Principaal hoger beroep
Huurachterstand?
6.2
De grieven 1 tot en met 4 zien op de afwijzing van de door [appellant] gevorderde ontruiming. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] (vanaf maart 2023 t/m augustus 2024) een huurachterstand laten ontstaan van € 16.900,- en heeft hij de huur steeds te laat betaald (productie 6 bij akte overlegging producties). Hij meent dat dit voldoende reden is voor toewijzing van zijn vordering tot ontruiming.
6.3
[geïntimeerde] heeft deze huurachterstand betwist. Als productie 5 bij memorie van antwoord heeft hij een overzicht overgelegd met alle door of namens hem gedane betalingen t/m november 2023. Hij heeft erkend dat hij in december 2023 een huurachterstand had van twee maanden. Hij stelt inmiddels geen achterstand meer te hebben in verband met verrekening met de door [appellant] verbeurde dwangsommen.
6.4
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter dat geen enkele huurachterstand de eigenmachtige ontruiming zonder executoriale titel rechtvaardigt. Het hof ziet ook overigens onvoldoende reden om [geïntimeerde] vooruitlopend op een beslissing in de bodemprocedure van de ontbindingszaak te veroordelen tot ontruiming. De door [geïntimeerde] erkende huurachterstand van twee maanden in december 2023 is weliswaar een tekortkoming, maar op zichzelf onvoldoende om het waarschijnlijk te achten dat de bodemrechter een ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd zal vinden. Dat de huurachterstand hoger zou zijn dan twee maanden is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zo is onduidelijk waarom [appellant] huur in rekening heeft gebracht over de maanden na december 2023 nu hij in die maanden geen huurgenot aan [geïntimeerde] heeft verschaft. Partijen twisten verder over de vraag of [geïntimeerde] rond september 2022 twee maanden huur mocht verrekenen met facturen voor werkzaamheden aan de badkamer. [geïntimeerde] heeft daarbij verwezen naar een e-mail van hem aan [appellant] van 29 september 2022. Het bestaan van de daarin door [geïntimeerde] vermelde verrekenafspraak is door [appellant] niet weersproken en van de door [geïntimeerde] vervolgens toegepaste verrekening heeft [appellant] nooit een punt gemaakt. Voor de vraag of die werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd (zoals [appellant] heeft aangevoerd) is nadere bewijslevering nodig waarvoor in dit kort geding geen plaats is. Ook is het de vraag of zelfs de door [geïntimeerde] erkende huurachterstand van twee maanden nog wel bestaat gelet op de door [appellant] inmiddels verbeurde dwangsommen en de verrekening daarvan door [geïntimeerde] met de huur. Voor wat betreft het te laat betalen geldt dat [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [appellant] hier nooit een punt van heeft gemaakt. [appellant] heeft dat weliswaar betwist maar heeft geen stukken in het geding gebracht die zijn standpunt kunnen onderbouwen. Ook op dit punt is de gestelde tekortkoming van [geïntimeerde] dus onvoldoende komen vast te staan. Mede gelet op de terughoudendheid die het hof in kort geding moet betrachten, en de onomkeerbare gevolgen die een ontruiming meebrengt, is het door [appellant] aangevoerde onvoldoende om de gevorderde ontruiming toe te wijzen. Daarbij komt dat het woonbelang van [geïntimeerde] zwaarder moet wegen dan de financiële belangen van [appellant]. Nu onduidelijk is gebleven of er nog een huurachterstand bestaat en zo ja, tot welk bedrag, is de vordering tot betaling daarvan evenmin toewijsbaar. De grieven 1 tot en met 4 falen dus.
Schadevergoeding badkamer
6.5
Grief 5 van [appellant] ziet op afwijzing van zijn vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding ter hoogte van € 14.459,- wegens niet- of slechte uitvoering van de verbouwing door [geïntimeerde] van de badkamer in de woning. Volgens [appellant] heeft hij [geïntimeerde] alleen willen helpen (door hem korting te geven op de huurprijs), maar in plaats daarvan zit hij nu met de kosten. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de werkzaamheden aan de badkamer niet konden worden voltooid omdat hem de toegang tot het gehuurde was ontzegd. Hij is ook nooit in gebreke gesteld. [appellant] heeft dat niet weersproken zodat de vordering alleen al om die reden al niet toewijsbaar is. Grief 5 slaagt dus ook niet.
Conclusie
6.6
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn. Dat betekent dat grief 6 die ziet op de afwijzing van buitengerechtelijke kosten en rente en grief 7 die ziet op de veroordeling in de proceskosten, evenmin slagen.
Incidenteel hoger beroep
Hogere dwangsom
6.7
Volgens de incidentele grief 1 van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter de dwangsommen ten onrechte gematigd. [appellant] voldoet niet aan het vonnis zodat moet worden geconcludeerd dat de dwangsommen te laag zijn. [geïntimeerde] wil daarom een dwangsom van € 1.000,- per dag. Ook wil hij dat het hof het maximum verhoogt.
6.8
Vast staat dat [appellant] ook na het vonnis (en in elk geval tot de mondelinge behandeling op 9 augustus 2024) weigert om [geïntimeerde] toegang te verlenen tot de woonruimte. De voorwaarde die [appellant] aan het verlenen van toegang stelt (eerst inlossen van de huurachterstand) is niet gerechtvaardigd reeds omdat deze voorwaarde door de kantonrechter in het vonnis niet aan het verlenen van toegang is verbonden. Gelet op het feit dat [appellant] zonder tussenkomst van de rechter de sloten van de woning heeft vervangen, zelfs na het (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) vonnis van de kantonrechter weigert om aan [geïntimeerde] de toegang tot de woning te verlenen en de dwangsommen die de kantonrechter heeft opgelegd inmiddels zijn “volgelopen” tot het maximum, ziet het hof aanleiding om de dwangsom en het daaraan verbonden maximum te verhogen. Het hof zal bepalen dat met ingang van vier dagen na betekening van dit arrest een (nieuwe, los van de door de kantonrechter opgelegde en inmiddels tot het maximum van € 5.000,- verbeurde) dwangsom geldt van € 5.000,- voor elke week of gedeelte daarvan dat [appellant] vanaf vier dagen na betekening van dit arrest niet voldoet aan de veroordeling onder 4.1 van het bestreden vonnis zodat er ook na dit arrest een prikkel bestaat voor [appellant] tot nakoming van het vonnis. Het maximum bedrag van dwangsommen die op basis van dit arrest kunnen worden verbeurd zal worden verhoogd tot € 50.000,-. Voor de duidelijkheid: deze verhogingen gelden uitsluitend voor de toekomst.
Schadevergoeding huisraad
6.9
[geïntimeerde] vordert een voorschot op de vergoeding van de door hem geleden schade tot een bedrag van € 25.000,- . Ter onderbouwing van deze vordering heeft hij als productie 7 foto’s van sieraden overgelegd en als productie 8 een beschrijving van zijn inboedel en de waarde daarvan. Ook is er volgens [geïntimeerde] gereedschap verdwenen met een vervangingswaarde van € 2.275,-. [appellant] heeft de schade gemotiveerd betwist en heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat het gereedschap en een televisie van [geïntimeerde] zich nog in de woning bevindt. Nu de omvang van de schade onvoldoende aannemelijk is geworden is voor toewijzing van een voorschot geen plaats.
Misbruik van recht, daadwerkelijke proceskosten?
6.1
[geïntimeerde] heeft vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten gevorderd. Een vordering tot vergoeding van volledige proceskosten is alleen toewijsbaar in buitengewone omstandigheden. Bij het aannemen daarvan past terughoudendheid gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM [1] . Van misbruik van procesrecht is sprake als de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid achterwege had moeten blijven, namelijk als eiser op voorhand had moeten begrijpen dat de vordering geen kans van slagen had [2] . Daarvan is naar het oordeel van het hof hier geen sprake zodat de vordering van [geïntimeerde] op dit punt wordt afgewezen.
Conclusie en proceskosten
6.11
De conclusie is dat het principaal hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] slaagt voor wat betreft de hoogte van de dwangsom en het maximum daarvan. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen en aanvullend een hogere dwangsom en een hoger maximum bepalen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep.
6.12
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 798,-
salaris advocaat € 3.642,- ( 2 punten × tarief II (principaal hoger beroep) + 1 punt tarief II (incidenteel hoger beroep))
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.618,-
Incident
6.13
Bij dagvaarding in hoger beroep heeft [appellant] een incidentele vordering ingesteld (ex art. 351 Rv) om hangende de procedure in hoger beroep de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen. Omdat nu eindarrest wordt gewezen ligt die vordering voor afwijzing gereed. Bij afzonderlijke bespreking van de vordering heeft [appellant] geen belang meer. [appellant] zal de kosten van het incident moeten dragen (0,5 punt x tarief II).

7.Beslissing

Het hof:
In het incident
  • wijst de vordering af;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het incident, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 607,-;
In het principaal en incidenteel hoger beroep
  • bekrachtigt het kortgedingvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2024 met dien verstande dat voor de periode vanaf vier dagen na de betekening van dit arrest een dwangsom geldt van € 5.000,- voor elke week of een gedeelte daarvan dat [appellant] niet voldoet aan de veroordeling onder 4.1 van voornoemd vonnis, met een maximum van € 50.000,-;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in principaal en incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 4.618,-;
  • bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J. Ruijpers, mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. R.M. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233.
2.HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, NJ 2018/165.