Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 16 juli 2024
[appellant],
[appellante],
De procedure
Beoordeling van het hoger beroep
dientengevolgemaximaal boven het Vltb heeft gespaard. Andere grieven zijn niet aangevoerd.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2024, waarin hun verzoek tot opheffing van hun faillissement en de toepassing van de schuldsaneringsregeling werd toegewezen, maar hun verzoek tot verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De appellanten, die beiden in financiële problemen verkeerden na het faillissement van hun vennootschap, stelden dat zij voldaan hadden aan de inspanningsverplichting en vroegen het hof om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten naar een eerdere datum, namelijk 6 april 2023.
Het hof heeft de processtukken en de argumenten van de appellanten, alsook de verklaringen van de curator en de bewindvoerder, in overweging genomen. De rechtbank had overwogen dat de appellanten niet voldaan hadden aan de inspanningsverplichting, die inhoudt dat een schuldenaar 36 uur per week moet werken of vier keer per maand moet solliciteren. De appellanten voerden aan dat de fysieke en psychische klachten van de appellante haar belemmerden om meer dan acht uur per week te werken. De bewindvoerder steunde hun verzoek, maar de curator was van mening dat de appellante in staat was om een fulltime dienstbetrekking te vervullen.
Het hof concludeerde dat de appellante niet voldoende had aangetoond dat zij aan haar inspanningsverplichtingen had voldaan en dat er onvoldoende bewijs was dat zij het maximale aan de boedel had afgedragen. Het hof bekrachtigde daarom de vonnissen van de rechtbank Rotterdam, waarmee de afwijzing van de verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling werd bevestigd.