ECLI:NL:GHDHA:2024:1616

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
BK-23/719
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffingsaanslag parkeerbelasting voor pakketbezorger en de toepassing van het criterium voor onmiddellijk laden en lossen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, die op 22 juni 2023 het beroep van de belanghebbende gegrond verklaarde en de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigde. De belanghebbende, een pakketbezorger, ontving op 9 februari 2022 een naheffingsaanslag van € 69,10, omdat hij op 28 januari 2022 om 21:02 uur met zijn auto geparkeerd stond zonder parkeerbelasting te hebben betaald. De Heffingsambtenaar stelde dat er sprake was van parkeren, terwijl de belanghebbende betoogde dat hij bezig was met 'onmiddellijk laden en lossen'. De Rechtbank oordeelde dat de belanghebbende inderdaad aan het laden en lossen was, omdat hij pakketten afleverde die niet op een andere manier dan per voertuig konden worden bezorgd. De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat de activiteit van de belanghebbende onder het begrip 'onmiddellijk laden en lossen' valt, zoals gedefinieerd in de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende geen parkeerbelasting verschuldigd was en dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd en de Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/719

Uitspraak van 11 september 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 22 juni 2023, nummer ROT 22/4949.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 9 februari 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van gemeente Rotterdam opgelegd met een bedrag van € 69,10 bestaande uit € 2,60 parkeerbelasting en € 66,50 kosten voor het opleggen van een naheffingsaanslag.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag heeft de Heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is € 50 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft als volgt beslist:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • vernietigt de naheffingsaanslag met vorderingsnummer […] ;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoedt.”
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspaak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting op 31 juli 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op maandag 28 januari 2022 om 21:02 uur stond de auto van belanghebbende met het kenteken [kenteken] (de auto) aan de [straat] tegenover nummer […] te [woonplaats 1] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aangewezen als een plaats waar parkeerbelasting is verschuldigd of met een geldige parkeervergunning geparkeerd dient te worden.
2.2.
Tijdens een controle met behulp van een scanauto is geconstateerd dat op de genoemde datum en het genoemde tijdstip geen parkeerbelasting was voldaan en dat geen sprake was van parkeren met een geldige parkeervergunning. Om deze reden heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag opgelegd.
2.3.
Belanghebbende was op 28 januari 2022 werkzaam als pakketbezorger en heeft de die dag te bezorgen pakketten opgehaald bij een distributiecentrum van “ [naam] ” te [woonplaats 2] . De auto was voorzien van een magneetbord waarop is vermeld dat de auto werd gebruikt voor bezorgwerkzaamheden.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
1. Op 28 januari 2022 om 21:02 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kenteken] ) stond geparkeerd op locatie [straat] te [woonplaats 1] zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
2. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of sprake was van ‘parkeren’ zoals verweerder betoogt, dan wel van ‘onmiddellijk laden en lossen’ zoals eiser bepleit.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn voertuig aan de [straat] heeft stilgezet op een parkeerplaats. Evenmin is tussen partijen in geschil dat ter zake van parkeren op die parkeerplaats parkeerbelasting is verschuldigd.
4. Bepalend is hier de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Rotterdam (hierna: de verordening).
4.1.
Op grond van artikel 1 van de verordening wordt (net als in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet ) onder “parkeren” verstaan: gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
4.2.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder b, van de verordening wordt onder de naam “parkeerbelasting” geheven: een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
4.3.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999 (ECLI:NL:HR:1999:AA2760) volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht (Zie Hoge Raad 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481 en Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445).
5. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende (als niet voldoende weersproken) vast komen te staan:
Eiser had door middel van een (magneet)bord op zijn voertuig aangegeven dat hij bezorger is. Dat is daarmee kenbaar voor een handhaver. Dat de bestuurder van de scan-auto het magneetbord mogelijk niet heeft gezien acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen stellen dat de hoedanigheid van eiser (bezorger) niet kenbaar was;
Eiser heeft per adres niet meer dan twee minuten stilgestaan, bij een cluster van adressen mogelijk vier minuten;
De door eiser afgeleverde pakketjes zijn per stuk makkelijk te dragen maar tezamen genomen kunnen ze niet door een persoon worden gedragen en bezorgd.
6. In die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van laden en lossen. De rechtbank weegt daarbij mee, dat partijen het beide onwenselijk vinden als eiser gebruik zou maken van de ontheffing die hij heeft om op de rijbaan/trottoir/fietspad stil te staan. Verweerder geeft niet aan en de rechtbank kan niet inzien hoe bij talloze verplaatsingen en stops van twee tot vier minuten eiser uitvoering zou kunnen geven aan het betalen van parkeergeld bij iedere stop. Zoals voortvloeit uit het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de activiteit van eiser gedurende de parkeertijd zoals die is komen vast te staan door haar onweersproken stellingen onder het in de rechtspraak gehanteerde begrip “onmiddellijk laden en lossen” valt. Gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd, oordeelt de rechtbank dat verweerder onterecht een naheffingsaanslag aan hem heeft opgelegd.
7. Het beroep is gegrond.
8. Omdat het beroep van eiser gegrond wordt verklaard, dient verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden. Van proceskosten die in aanmerking komen voor vergoeding is de rechtbank niet gebleken.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of sprake is van “onmiddellijk laden en lossen” zoals belanghebbende stelt, of van “parkeren” zoals de Heffingsambtenaar stelt.
4.1.2.
Niet in geschil is dat belanghebbende de auto heeft stilgezet op een parkeerplaats aan de [straat] te [woonplaats 1] . Evenmin is in geschil dat ter zake van parkeren op die parkeerplaats parkeerbelasting is verschuldigd.
4.2.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar en tot bevestiging van de naheffingsaanslag.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1.
Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag was de heffing van parkeerbelasting in de gemeente Rotterdam gereguleerd in de gemeentelijke Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2022 (de Verordening). Volgens artikel 1 van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: “gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden”. Artikel 1 van de Verordening is nagenoeg gelijkluidend aan artikel 225, lid 2, van de Gemeentewet.
5.2.
Onder het begrip “onmiddellijk laden en lossen” wordt verstaan: het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. Zie HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445, BNB 2014/115, en HR 12 mei 1999 ECLI:NL:HR:1999:AA2760, BNB 1999/257.
5.3.
Niet in geschil is dat belanghebbende met de auto uitsluitend heeft stilgestaan voor het uit de auto halen van pakketten, het lopen naar de adressen waar de pakketten moesten worden afgegeven, het afleveren van de pakketten en het teruglopen naar de auto.
5.4.
De Heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van “onmiddellijk laden en lossen” omdat het - per adres bezien - gaat om pakketten die niet van een zodanige omvang of gewicht zijn dat zij niet of bezwaarlijk anders dan per auto ter plaatse kunnen worden gebracht.
5.5.
Belanghebbende heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat hij die dag bij het distributiecentrum in [woonplaats 2] (zie 2.3) 89 pakketten heeft opgehaald om deze in verschillende straten in [woonplaats 1] , waaronder de [straat] , te bezorgen. De pakketten die hij die dag heeft bezorgd (waaronder die in de [straat] ) bevatten kleding en verschilden van zakken tot dozen van verschillende omvang en gewicht; verschillende pakketten hadden een omvang van ongeveer 80x60x50 cm. Uit het rittenoverzicht dat belanghebbende heeft ingediend volgt dat hij omstreeks het tijdstip van het parkeerincident op tien adressen in de [straat] pakketten heeft afgeleverd.
5.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is vermeld heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat sprake is van “laden en lossen”. Anders dan de Heffingsambtenaar betoogt stelt de Hoge Raad in de in 5.2 genoemde arresten niet de eis dat het begrip “onmiddellijk laden en lossen” per parkeerincident of bezorgadres moet worden beoordeeld. Hoewel zou kunnen worden betoogd dat de pakketten per stuk wellicht van enigszins beperkte omvang en gewicht zijn, is het totaal van de pakketten die belanghebbende die dag moest bezorgen van zodanige omvang of gewicht dat deze niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per auto ter plaatse had kunnen worden gebracht. Anders dan de Heffingsambtenaar stelt kan van een pakketbezorger redelijkerwijs niet worden verlangd dat hij per bezorgadres de aldaar te bezorgen pakketten ophaalt van het distributiecentrum om ze vervolgens te bezorgen. Gelet op het grote aantal pakketten dat belanghebbende die dag moest bezorgen (89 stuks) en de omvang daarvan heeft de Heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat een andere wijze van vervoer dan per auto mogelijk was.
5.7
De conclusie is dat belanghebbende tijdens het parkeerincident bezig was met “onmiddellijk laden en lossen” in de zin van de in 5.2 vermelde jurisprudentie van de Hoge Raad. Dit betekent dat hij ingevolge artikel 1 van de Verordening geen parkeerbelasting was verschuldigd.
5.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

6.1.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten aangezien niet is gebleken dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
6.2.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Heffingsambtenaar een griffierecht geheven van € 548.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank; en
- gelast dat van de Heffingsambtenaar een griffierecht geheven wordt van € 548.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk, en T.A. de Hek in tegenwoordigheid van de griffier T. van Hout. De beslissing is op 11 september 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.