In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, die op 22 juni 2023 het beroep van de belanghebbende gegrond verklaarde en de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigde. De belanghebbende, een pakketbezorger, ontving op 9 februari 2022 een naheffingsaanslag van € 69,10, omdat hij op 28 januari 2022 om 21:02 uur met zijn auto geparkeerd stond zonder parkeerbelasting te hebben betaald. De Heffingsambtenaar stelde dat er sprake was van parkeren, terwijl de belanghebbende betoogde dat hij bezig was met 'onmiddellijk laden en lossen'. De Rechtbank oordeelde dat de belanghebbende inderdaad aan het laden en lossen was, omdat hij pakketten afleverde die niet op een andere manier dan per voertuig konden worden bezorgd. De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat de activiteit van de belanghebbende onder het begrip 'onmiddellijk laden en lossen' valt, zoals gedefinieerd in de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende geen parkeerbelasting verschuldigd was en dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd en de Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van het griffierecht.