In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1994 in het Verenigd Koninkrijk, was aangeklaagd voor poging tot doodslag op een slachtoffer in 's-Gravenhage op 1 juni 2023. De verdachte had het slachtoffer met een mes verwond, maar de uitvoering van het voorgenomen misdrijf was niet voltooid. In eerste aanleg was de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar de officier van justitie ging in hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict leed aan psychische stoornissen door cannabisgebruik, wat leidde tot een psychose. De psychiater concludeerde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. Het hof oordeelde dat het cannabisgebruik van de verdachte niet zodanig verwijtbaar was dat het haar ontoerekenbaarheid in de weg stond. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar het hof oordeelde anders.
Het hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezenverklaarde feit niet aan haar kon worden toegerekend. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking had, werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof heeft de beslissing genomen dat de benadeelde partij haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen.