ECLI:NL:GHDHA:2024:1544

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
22-003901-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in cannabispsychose met ontoerekenbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1994 in het Verenigd Koninkrijk, was aangeklaagd voor poging tot doodslag op een slachtoffer in 's-Gravenhage op 1 juni 2023. De verdachte had het slachtoffer met een mes verwond, maar de uitvoering van het voorgenomen misdrijf was niet voltooid. In eerste aanleg was de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar de officier van justitie ging in hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict leed aan psychische stoornissen door cannabisgebruik, wat leidde tot een psychose. De psychiater concludeerde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. Het hof oordeelde dat het cannabisgebruik van de verdachte niet zodanig verwijtbaar was dat het haar ontoerekenbaarheid in de weg stond. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar het hof oordeelde anders.

Het hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezenverklaarde feit niet aan haar kon worden toegerekend. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking had, werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof heeft de beslissing genomen dat de benadeelde partij haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003901-23
Parketnummer: 09-135485-23
Datum uitspraak: 16 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 december 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te {geboorteplaats](Verenigd Koninkrijk) op [geboortedatum] 1994,
BRP-adres: [woonadres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 1 juni 2023 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp in het been en/of de hand en/of de rug en/of de (boven)arm, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen waarvan 209 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis met een proeftijd van 2 jaar. Tevens vordert de advocaat-generaal dat de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd en dat de vordering benadeelde partij wordt toegewezen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks1 juni 2023 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer]
een of meermalenmet een mes,
althans een scherp voorwerpin het been en
/ofde hand en
/ofde rug en
/ofde
(boven
)arm
, althans in het lichaamheeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van psychiater dr. B.A. Blansjaar van 14 september 2023. De psychiater concludeert dat de verdachte ten tijde van
het plegen van het ten laste gelegde feit leed aan psychische stoornissen in de vorm van een psychose door cannabis in volledige remissie en een stoornis in het gebruik van cannabis, in remissie in een gereguleerde omgeving. Deze psychische stoornissen, hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door cannabis, hebben haar ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit beïnvloed. Zij leed aan achtervolgingswaan en auditieve en visuele hallucinaties, waardoor zij zich bedreigd en aangevallen waande door aangeefster. Zij heeft vervolgens getracht om zich tegen deze dreiging te verdedigen door het plegen van het ten laste gelegde feit. De verdachte heeft nooit eerder psychotische ziekteverschijnselen gehad en had naar haar zeggen ook geen weet van het beperkte, maar reële risico van een psychotische decompensatie door cannabisgebruik.
De psychiater adviseert om de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren, ook omdat ze al langere tijd niet in staat was zich te onthouden van het gebruik van cannabis, waarvan ze afhankelijk was.
Nu de conclusie en het advies van de psychiater gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt het hof die conclusie over. Het denken en handelen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde werden geheel bepaald door de psychose.
Het hof stelt daarom vast dat de verdachte tijdens het plegen van het bewezenverklaarde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was. De advocaat-generaal en de verdediging hebben zich ook op dat standpunt gesteld.
Gelet op de vervolgens ingenomen standpunten van partijen moet het hof nu de vraag beantwoorden of het feit de verdachte desondanks tóch moet worden toegerekend.
De advocaat-generaal heeft namelijk betoogd dat de verdachte ten tijde van het feit weliswaar volledig ontoerekeningsvatbaar was, maar dat het feit haar (in sterk verminderde mate) moet worden toegerekend.
Zij beroept zich daarbij op het arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2008, waar een toetsingskader wordt gegeven voor de toerekening in het geval van een cannabispsychose. [1] De Hoge Raad heeft in dit arrest onder meer geoordeeld dat het oordeel van het hof, inhoudende dat de feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend nu de opgetreden psychose aan hem zelf te wijten is geweest, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof overwoog in die zaak ook dat het feit dat het optreden van een psychotische toestand geen algemeen bekend of vaak gezien gevolg is van cannabisgebruik, niet afdoet aan de toerekenbaarheid.
De advocaat-generaal acht in de onderhavige zaak de volgende feiten en omstandigheden van belang.
De verdachte heeft verklaard meerdere joints per dag te roken. Zij gebruikte dagelijks cannabis om rustig te worden. Zo kon zij door het gebruik van cannabis beter studeren en slapen en hielp het haar met de druk van haar studie en haar creativiteit. Daaruit kan, aldus de advocaat-generaal, worden afgeleid dat de verdachte wist dat gebruik van cannabis effect had op haar psychische toestand. Dat was immers ook het beoogde effect. Cannabis kalmeerde haar en gaf haar naar eigen zeggen altijd enkel een goed gevoel. Uit het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep kan volgens de advocaat-generaal worden opgemaakt dat de verdachte wel degelijk eerder last had van psychotische ziekteverschijnselen. Tijdens het politieverhoor heeft de verdachte verklaard dat zij denkt dat zij ADHD heeft en daarom wel eens ADHD-medicatie van een vriend heeft gekregen, zonder zich te verdiepen in de risico’s die aan dat medicijngebruik verbonden zijn. Zij heeft het gebruik van deze (oneigenlijk verkregen) medicatie gecombineerd met het gebruik van cannabis.
De advocaat-generaal concludeert dat - gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad - moet worden geoordeeld dat ook als het effect van drugs verder strekt dan gewoonlijk (en leidt tot een psychose) niet kan worden gesteld dat verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt voor wat betreft de toestand waarin zij is komen te verkeren. De verdachte heeft zichzelf in dit geval verwijtbaar in een psychotische toestand gebracht. Het standpunt dat de verdachte niet heeft geweten of heeft kunnen voorzien dat het gebruik van cannabis tot een psychose kon leiden, doet daar niet aan af.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte wederom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het arrest van de Hoge Raad waar de advocaat-generaal zich op beroept biedt daar immers ook de ruimte voor. In diezelfde uitspraak wordt immers overwogen dat het psychisch functioneren na het gebruik van verdovende middelen van persoon tot persoon verschilt. De verdachte is op geen enkele manier te vergelijken met de verdachte in het Cannabispsychose-arrest. Zij is een zeer gecontroleerd persoon, bijna in dwangmatige zin. Zij zocht geen genot door middel van haar drugsgebruik, maar streefde juist naar stabiliteit. Zij functioneerde academisch gezien bovengemiddeld. Zij gebruikte de cannabis gedoseerd, steeds in kleine hoeveelheden. Zij heeft geen enkel risico genomen, laat staan dat ze zich daar bewust van was. Zij was een ervaringsdeskundige en zij trachtte risico’s juist de baas te blijven middels haar drugsgebruik. Er was ook geen sprake van combinatiegebruik. Dit alles staat haaks op de geweldsexplosie van een gemiddelde verdachte als gevolg van drugspsychoses. Ontslag van alle rechtsvervolging is dan ook het juiste gevolg.
De beoordeling
De verdachte heeft jarenlang dagelijks cannabis gebruikt zonder enig incident en zonder dat zij enig riskant gedrag heeft getoond als gevolg van haar drugsgebruik. Op enig moment is dit dagelijks gebruik een verslaving geworden, waarbij zij cannabis gebruikte als een vorm van zelfmedicatie tegen de door haar ervaren klachten van de (inmiddels gediagnosticeerde) ADHD. Hoewel de verdachte dagelijks cannabis rookte, is er nooit sprake geweest van excessief gebruik. Haar gebruik was continu, zonder pieken of dalen en gedoseerd. Cannabis is geen middel vermeld op Lijst I van de Opiumwet. Anders dan de middelen die vermeld zijn op lijst I van de Opiumwet, is cannabis geen bewustzijnsbeïnvloedend middel waarvan het gebruik naar het oordeel van de wetgever een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid meebrengt. Het is in tegenstelling tot de middelen op lijst I geen algeheel verboden middel, maar vrij en legaal verkrijgbaar. Cannabis is in die zin vergelijkbaar met alcohol.
Het gebruik van cannabis zoals de verdachte dat pleegde te doen en in de onderhavige situatie heeft gedaan, levert dan ook niet een zodanige verwijtbaarheid op dat daarmee sprake is van culpa in causa, waarmee de verdachte geen beroep meer toekomt op ontoerekenbaarheid.
Tot slot heeft de verdachte nog verklaard dat zij (een paar dagen) voorafgaand het incident één tablet inhoudende “ADHD-medicatie” heeft ingenomen. Zij had dat van een kennis gekregen. Het was niet door een arts aan haar voorgeschreven. Het hof is echter van oordeel dat dit eenmalig medicijngebruik niet van belang is bij de beoordeling of het feit de verdachte al dan niet kan worden toegerekend. Dit omdat niet kan worden vastgesteld dat dit eenmalige gebruik heeft bijgedragen aan het ontstaan van de psychose.
Dit oordeel is vooral gegrond op eerdergenoemde psychiatrische rapportage. Uit dat rapport blijkt dat de psychiater de beschikking had over het gehele (politie)dossier, dus ook over hetgeen de verdachte op 23 juni 2023 tegenover de politie heeft verklaard over het bewuste medicatiegebruik. De deskundige heeft het echter, op grond van zijn expertise, kennelijk niet nodig geacht om dit in zijn rapportage te bespreken en te betrekken bij zijn conclusies.
Tenslotte heeft het hof nog acht geslagen op het navolgende. Het blijft ongewis welk type medicijn het was en er zijn verschillende soorten ADHD-medicatie (stimulantia maar ook antidepressiva). De verdachte heeft verklaard dat zij helemaal geen effect heeft ondervonden van die medicatie, reden waarom het bij een enkel tablet is gebleven. Ook haar huisgenoten hebben niets verklaard over mogelijk afwijkend gedrag van de verdachte in de dagen voorafgaande aan het incident.
Het hof heeft reeds vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was. In aansluiting op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat het cannabisgebruik van de verdachte in de geschetste omstandigheden niet in de weg staat aan het aannemen van de gehele ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Het feit kan haar wegens straffeloosheid niet worden toegerekend. De verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 17.469,39.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 17.469,39.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en aan haar geen maatregel zal worden opgelegd. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en
ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mr. F.W. van Lottum, mr. G. Knobbout en mr. R. Brand, in bijzijn van de griffier mr. I.M.A. Schipper.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 augustus 2024.
Mr. I.M.A. Schipper is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.