ECLI:NL:GHDHA:2024:1526

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
200.339.178/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over onrechtmatige plaatsing op de GVM-lijst van gedetineerde met vlucht- en maatschappelijk risico

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding van een gedetineerde, aangeduid als [appellant], die sinds 2021 op de GVM-lijst staat, een lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico. De appellant betwist de rechtmatigheid van zijn plaatsing op deze lijst in de categorie 'hoog' en vordert verwijdering van de lijst of een verlaging naar de categorie 'verhoogd'. De kortgedingrechter heeft de vorderingen van de appellant afgewezen, maar het Gerechtshof Den Haag komt tot een andere conclusie. Het hof oordeelt dat de plaatsing van de appellant op de GVM-lijst onrechtmatig is, omdat de Staat onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de risico-inschatting die aan de plaatsing ten grondslag ligt. De appellant is gedetineerd in verband met ernstige strafbare feiten, waaronder het leidinggeven aan een criminele organisatie, en is veroordeeld tot 17 jaar gevangenisstraf. De beslissing van de selectiefunctionaris om de appellant op de GVM-lijst te plaatsen is gebaseerd op informatie die niet voldoende is onderbouwd. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en beveelt de Staat om de appellant binnen drie dagen van de GVM-lijst te verwijderen. Tevens wordt de Staat veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.339.178/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/660351 24-65
Arrest in kort geding van 27 augustus 2024
in de zaak van
[appellant],
gedetineerd in [instelling 1] ,
appellant,
advocaat: mr. E.A. Blok, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend in Den Haag,
verweerder,
advocaat: mr. C.M. Bitter, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en de Staat.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] is gedetineerd. Hij staat sinds 2021 op de zogeheten GVM-lijst (lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico) in de categorie ‘hoog’. Volgens [appellant] is niet voldaan aan de criteria voor die plaatsing en is deze plaatsing daarom onrechtmatig. [appellant] vordert dat hij van de lijst wordt verwijderd of dat zijn plaatsing in elk geval wordt afgeschaald van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’.
1.2
De kortgedingrechter heeft de vorderingen afgewezen. Het hof komt tot een andere conclusie en wijst de vordering tot verwijdering van de lijst toe.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 maart 2024, met bijlagen, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 22 februari 2024 en waarin de grieven tegen dit vonnis zijn opgenomen;
  • de memorie van antwoord van de Staat;
  • de bijlagen (producties 7 tot en met 9) die de Staat ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 12 juli 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Namens de Staat is dat gebeurd door mr. T.J. Crom, kantoorgenoot van mr Bitter.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] verblijft sinds 16 september 2020 in voorarrest in verband met zijn vervolging door het Openbaar Ministerie (hierna: OM) voor (onder meer) het geven van leiding aan een criminele organisatie, die actief is in internationale handel in harddrugs en grondstoffen daarvoor, de productie van harddrugs, het witwassen van criminele gelden in georganiseerd verband en het gebruik van geweld (in georganiseerd verband) en daarnaast voor wapenbezit en wapenhandel. Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2023 is hij voor deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 jaar. Hij heeft hoger beroep ingesteld en dat hoger beroep loopt nog.
3.2
In de Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021 [1] (hierna: de Circulaire) is onder meer het volgende bepaald. De selectiefunctionaris (SF) besluit, namens de Minister van Justitie en Veiligheid, of een gedetineerde op de GVM-lijst wordt geplaatst, en zo ja, in welke categorie (extreem, hoog of verhoogd). Dit besluit wordt genomen nadat de gedetineerde is besproken in het Operationeel Overleg (hierna: OO), een landelijk samenwerkingsverband van de bij het gevangeniswezen betrokken partijen, onder wie de SF, een directeur van een Penitentiaire Inrichting (PI), een operationeel specialist van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP), en vertegenwoordigers van het OM. Het OO maakt een risico-inschatting van de gedetineerde en adviseert daarover. Voor gedetineerden in de categorie ‘hoog’ én ‘verhoogd’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid in de PI en/of samenleving dat zij in het OO gemonitord moeten worden. Voor gedetineerden in de categorie ‘hoog’ geldt daarnaast dat zij alleen in een zogeheten ‘GVM-hoog PI’ geplaatst kunnen worden (hoger beveiligingsniveau). Dat geldt niet voor gedetineerden in de categorie ‘verhoogd’: zij kunnen worden geplaatst in elke PI, met een normaal beveiligingsniveau. Als de SF heeft besloten tot plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst stelt de directeur van de PI deze gedetineerde daarvan op de hoogte. De directeur besluit daarnaast zelfstandig of aan de gedetineerde toezichtmaatregelen worden opgelegd (zoals bijvoorbeeld bezoek onder toezicht).
3.3
In november 2021 is [appellant] , na een bespreking in het OO, op de GVM-lijst geplaatst vanwege het risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf (criterium A in de Circulaire), en wel in de categorie ‘hoog’. Aanleiding was:
- informatie ontvangen bij de politie (Eenheid Den Haag) in het tweede kwartaal van 2021, inhoudend dat [appellant] mede op basis van medische gronden zou willen proberen om vrij te komen en daarna naar Zuid-Amerika zou willen vluchten om zo zijn gevangenisstraf te ontlopen, en
- informatie ontvangen bij de politie (Eenheid Den Haag) in september 2021, inhoudend dat handlangers van [appellant] zouden willen proberen om hem tijdens het volgende transport van of naar de rechtbank te bevrijden en te laten ontsnappen.
3.4
De directeur van [instelling 2] , waar [appellant] toen gedetineerd was, heeft vervolgens een aantal toezichtmaatregelen aan [appellant] opgelegd (onder meer: individueel bezoek met toezicht; opnemen, afluisteren en vertalen van gesprekken met bezoek en van telefoongesprekken; beperking van belduur; inhoudelijke controle poststukken, celinspecties en (extra) begeleiding bij vervoer).
3.5
Ten behoeve van de voorgeschreven halfjaarlijkse evaluaties in het OO heeft het GRIP gerapporteerd in mei 2022, november 2022, mei 2023, oktober 2023 en april 2024. De besprekingen in het OO hebben er toe geleid dat de SF de GVM-status van [appellant] vanaf mei 2022 elke zes maanden heeft verlengd. De directeur van de PI heeft de toezichtmaatregelen ook gehandhaafd.
3.6
In het GRIP-rapport van 11 mei 2022 staat onder meer vermeld dat er in de zaak tegen [appellant] inmiddels getuigenverhoren waren geweest waarbij getuigen uit angst voor represailles geen verklaring wensten af te leggen. Ook staat in dit rapport dat het OM van mening was dat de situatie ten opzichte van november 2021 nog niet was veranderd, dat er nog steeds sprake was van vluchtgevaar en dat de rechtbank dit ook als grond voor de voorlopige hechtenis heeft aangehouden. Deze informatie is in de latere GRIP-rapporten steeds herhaald.
3.7
In november 2022 is bij de verlenging van de GVM-status als grond voor de plaatsing toegevoegd het risico op liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde (criterium C in de Circulaire). In het GRIP-rapport van 9 november 2022 wordt onder meer melding gemaakt van:
- informatie van het OM, inhoudend dat twee mannen op 6 juli 2022 hadden geprobeerd om de schoonzoon van [appellant] te ontvoeren, dat een van de daders zou hebben gezegd dat hij nog een grote som van [appellant] kreeg en dat de schoonzoon daarvoor moest zorgen en dat de schoonzoon hierna op verzoek van [appellant] de ontvoerder in een fotoboek zou hebben moeten identificeren;
- informatie van het OM dat er op 28 augustus 2022 was ingebroken in het mausoleum van de familie [appellant] , dat niet uitgesloten was dat [appellant] de door de schoonzoon aangewezen persoon zowel voor de ontvoering als voor deze inbraak verantwoordelijk hield en dat hij het recht in eigen hand zou willen nemen en dat evenmin uitgesloten was dat iemand het op [appellant] en zijn familie gemunt had en dat [appellant] daarom zou willen vluchten.
Ook staat in dit rapport dat er nog ongeveer 55 getuigen verhoord moesten worden, dat [appellant] er volgens het OM nog steeds belang bij had om deze getuigen te beïnvloeden en dat hij bij meer bewegingsvrijheid meer kans zou hebben om dat te doen.
3.8
De SF heeft op 10 januari 2024 beslist dat [appellant] moest worden overgeplaatst van [instelling 2] naar de gevangenis van [instelling 1] . De overplaatsing heeft plaatsgevonden op 29 januari 2024. De directeur van [instelling 1] heeft, onder verwijzing naar onder meer de GVM-status van [appellant] , verschillende (deels nieuwe en aanvullende) toezichtmaatregelen aan [appellant] opgelegd.
3.9
In de door de Staat overgelegde “Verslaglegging Operationeel Overleg” van 8 mei 2024 (door de Staat bij de weergave van de producties aangeduid als ‘Samenvatting verslaglegging OO’) staat het volgende vermeld:
Verslaglegging Operationeel Overleg
(…)
GRIP-rapport 2024/69975 d.d. 8 april 2024
Informatie politie/OM April 2024
Het hoger beroep loopt. De regiezitting staat gepland op 16 september 2024. De 1e Pro Forma zitting is geweest. Betrokkene en zijn advocaat zijn niet verschenen. Vluchtgevaar is nog steeds aanwezig, betrokkene is veroordeeld tot 17 jaar gevangenisstraf. Tijdens het hoger beroep zullen naar alle waarschijnlijkheid ook nog getuigen gehoord worden. Het risico op beïnvloeding van deze getuigen is dus ook nog steeds aanwezig en ook het eventueel daarmee samenhangende gevaar op bedreiging.
Informatie PI
Betrokkene gedraagt zich netjes in de PI. Hij staat in goed contact met het afdelingspersoneel. Hij heeft zijn voorkeuren maar spreekt netjes tegen iedereen. Als betrokkene het ergens niet mee eens is laat hij dit ook zeker wel merken, maar hij blijft altijd correct. Er zijn een paar discussies geweest over de bezoekregeling met zijn zoon (die ook gedetineerd zit). Verder dient opgemerkt te worden dat er vanuit de registratie overboekingen een aantal bedragen heer en weer gingen met medegedetineerden. De familie van betrokkene was hier ook bij beterokken. Het personeel heeft betrokkene hiermee geconfronteerd en betrokkene claimt dat dit enkel te maken had met boodschappen. Uit onderzoek is gebleken dat de medegedetineerden die hierbij waren betrokken ook allemaal met betrokkene koken dus zijn verhaal is niet onaannemelijk.
Mede gelet op het nog lopende hoger beroep wordt de status hoog van betrokkene verlengd met de indicaties A en C.
Beoordeling: Verlengen Hoog (A/C)”

4.Procedure bij de kortgedingrechter van de rechtbank

4.1
[appellant] heeft de Staat gedagvaard en – na wijziging van eis – gevorderd dat, samengevat en zakelijk weergegeven, de kortgedingrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de Staat veroordeelt om
  • primair: de plaatsing van [appellant] op de GVM-lijst met onmiddellijke ingang te verwijderen;
  • subsidiair: de plaatsing van [appellant] op de GVM-lijst te wijzigen van categorie ‘hoog’ naar ‘verhoogd’
met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure.
4.2
Daartoe voert [appellant] - samengevat - het volgende aan. Het besluit om [appellant] op de GVM-lijst te plaatsen is onrechtmatig. Er is geen sprake van een risico op ontvluchting en ook niet van liquidatie of bedreiging in of vanuit detentie. Er zijn nooit concrete aanwijzingen geweest die de vermeende risico’s onderbouwen. Er is alleen sprake van niet onderbouwde veronderstellingen en aannames. Er is ook nooit iets voorgevallen sinds [appellant] gedetineerd is. [appellant] is in detentie van onbesproken gedrag. Hij is ook jarenlang op transport geweest zonder dat zich enig incident heeft voorgedaan. Vanwege de plaatsing van [appellant] op de GVM-lijst is echter een heel pakket aan ingrijpende maatregelen aan hem opgelegd die hem enorm beperken. Hij heeft als familiemens met name last van de beperkingen betreffende het ontvangen van bezoek en de mogelijkheid om te bellen. Subsidiair valt niet in te zien waarom in het geval van [appellant] niet kan worden volstaan met een plaatsing op de GVM-lijst in de categorie ‘verhoogd’. Dat kan de directeur van de PI de ruimte geven om maatregelen af te schalen.
4.3
De kortgedingrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen en heeft twee grieven (bezwaren) tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] vordert in hoger beroep hetzelfde als bij de kortgedingrechter.
5.2
Grief 1 houdt in dat de SF niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot verlenging van de GVM-status ‘hoog’. [appellant] herhaalt dat geen sprake is van een risico op ontvluchting en/of bevrijding of van een risico op liquidatie of bedreiging in detentie (criteria A en C). Volgens hem is de informatie waarop zijn plaatsing is gebaseerd onbetrouwbaar, gedateerd en onvoldoende concreet. Sinds de aanvang van zijn voorarrest in 2021 heeft zich nooit iets voorgedaan wat de informatie ook maar enigszins bevestigt. De GVM-plaatsing heeft de weg geopend voor de opgelegde toezichtmaatregelen die hem ernstig beperken. Grief 2 bouwt hierop voort en gaat met name in op het besluit om [appellant] op de GVM-lijst te plaatsen in de categorie ‘hoog’. [appellant] voert aan dat uit de GRIP-rapporten en de beslissing van de SF niet valt op te maken waarom niet kan worden volstaan met plaatsing in de categorie ‘verhoogd’. Dat zou de directeur van de PI ruimte geven om de toezichtmaatregelen af te schalen en [appellant] zou dan in elke PI met een regulier beveiligingsniveau kunnen worden geplaatst. Niet is gebleken dat de SF een individuele belangenafweging heeft gemaakt, aldus [appellant] .

6.Beoordeling in hoger beroep

Kader

6.1
In dit geding gaat het niet om de rechtmatigheid van de door de directeur van de PI opgelegde toezichtmaatregelen. Tegen deze maatregelen staat immers beklag en beroep open bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Dat is ook niet in geschil. De vorderingen zijn erop gericht dat het hof zich uitspreekt over de rechtmatigheid van de beslissing om [appellant] op de GVM-lijst te plaatsen, en wel in de categorie ‘hoog’, en om deze plaatsing te handhaven. Zoals hierboven al vermeld is het de SF die deze beslissing neemt, namens de Minister. Het is van belang dit te benadrukken omdat in de stukken met enige regelmaat de suggestie wordt gewekt dat het een beslissing van het OO betreft. Wel is het zo dat de SF deel uitmaakt van het OO en dat het OO de SF adviseert.
6.2
Bij de beoordeling van de beslissing van de SF moet het hof zich terughoudend opstellen, omdat de SF een grote beoordelingsruimte heeft. Kernvraag is of de SF in redelijkheid heeft kunnen komen tot de hierboven bedoelde beslissing.
Primaire vordering: verwijdering? Voldaan aan criteria A en C?- grief 1
6.3
In het dossier bevinden zich geen afzonderlijke besluiten van de SF. Op zich zouden die besluiten kunnen worden afgeleid uit de verslagen van het OO, waar de SF deel van uitmaakt en op basis waarvan hij de besluiten neemt, maar in deze zaak beschikt het hof naast alle GRIP-rapporten slechts over een kort citaat van (een deel van?) het verslag van het OO-verslag van 8 november 2023 [2] in de conclusie van antwoord en over een stuk getiteld “Verslaglegging Operationeel Overleg” van 8 mei 2024. Dit laatste stuk is in de akte van de Staat aangeduid als een samenvatting. Het hof moet op basis van deze summiere verslaglegging, althans de summiere informatieverstrekking daarover, nagaan hoe de GVM-beslissingen van de SF ten aanzien van [appellant] tot stand zijn gekomen, waarop deze zijn gebaseerd om voorts te kunnen beoordelen of de SF in redelijkheid tot de genomen beslissingen heeft kunnen komen.
6.4
Wat in elk geval vaststaat is het volgende. De Staat heeft onweersproken aangevoerd dat de inschatting van de SF dat sprake is van een vlucht-/ontsnappingsrisico (criterium A), is gebaseerd op:
a. de in 2021 bij de politie (volgens de Staat meer specifiek het Team Criminele Inlichtingen van de Politie Eenheid Den Haag [3] ) binnengekomen informatie, zoals hierboven onder 3.3. weergegeven;
het feit dat [appellant] werd verdacht van, en in oktober 2023 is veroordeeld voor, het leiding geven aan een internationaal opererende drugsorganisatie met de macht en de financiële middelen om zo’n ontsnappingspoging te organiseren;
het feit dat de strafrechter de voorlopige hechtenis van [appellant] heeft toegewezen op de grond ‘vluchtgevaar’.
De Staat heeft daarnaast onweersproken aangevoerd dat de conclusie dat sprake is van een liquidatie-/bedreigingsrisico (criterium C) is gebaseerd op:
de informatie van het OM zoals hierboven onder 3.7. weergegeven (ten aanzien van de poging tot ontvoering van de schoonzoon van [appellant] , de inbraak in het mausoleum van de familie [appellant] en de volgens het OM niet uit te sluiten gevolgen van een en ander);
de inschatting dat [appellant] er belang bij heeft om getuigen te beïnvloeden ten behoeve van het hoger beroep van zijn strafzaak, waarbij is opgemerkt dat al was gebleken dat een deel van de getuigen in eerste aanleg niet bereid was geweest een verklaring af te leggen uit angst voor represailles.
6.5
Wat onder b) staat vermeld vormt op zichzelf inderdaad een factor die de SF in redelijkheid heeft kunnen meewegen bij de vraag of voldaan is aan criterium A. Datzelfde geldt voor wat onder c) is vermeld. Namens [appellant] is ter zitting op zich terecht aangevoerd dat de grond ‘vluchtgevaar’ in het kader van de toetsing van de voorlopige hechtenis, niet hetzelfde omvat als het vlucht/bevrijdingsrisico (criterium A) in het kader van de plaatsing op de GVM-lijst. Dat neemt echter niet weg dat in beide gevallen ervan wordt uitgegaan dat de verdachte/gedetineerde aan een eventueel op te leggen straf wil ontkomen en dat daar ook enig risico op bestaat. Namens [appellant] is ter zitting ook erkend dat bij de grond ‘vluchtgevaar’ kan meespelen dat de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en/of dat hij (wel) over een onderkomen in het buitenland beschikt. Dit is bij [appellant] ook het geval: de Staat heeft onweersproken aangevoerd dat [appellant] over veel internationale contacten beschikt, o.a. in Colombia en Ecuador, dat hij een Ecuadoraanse vriendin met familie in Ecuador heeft, dat er sterke aanwijzingen zijn dat hij een huis in Ecuador heeft en dat [appellant] in het verleden over valse paspoorten beschikte. Dit is iets wat de SF in redelijkheid heeft kunnen meewegen.
6.6
Naar het voorlopig oordeel van het hof vormen argumenten b) en c) zonder nadere toelichting, die ontbreekt, echter nog niet voldoende basis voor de SF om in redelijkheid te kunnen concluderen dat sprake is van een vlucht/ontsnappingsrisico, ook niet als deze factoren in onderlinge samenhang worden bezien. In dat geval zouden immers alle vermeende leiders van een criminele organisatie die in voorlopige hechtenis zitten op de grond ‘vluchtgevaar’, al zonder bijkomende factoren op de GVM-lijst kunnen worden geplaatst. Dat gaat naar voorlopig oordeel van het hof te ver. Veel hangt daarom af van argument a), de in 2021 bij de politie binnengekomen informatie, zoals weergegeven in de GRIP-rapporten.
6.7
Voorop staat dat het bij de door de SF uit te voeren risico-inschatting niet gaat om strafrechtelijk bewijs. Door het OO en de SF mag ook gebruik worden gemaakt van ‘zachte’ informatie, zoals de hier bedoelde, in 2021 binnengekomen informatie. Het enkele feit dat [appellant] stelt dat de informatie niet klopt, is ook niet voldoende om aan te nemen dat die informatie niet mag worden gebruikt, terwijl het feit dat de risico’s zich tot nu toe nog niet hebben verwezenlijkt, nog niet hoeft te betekenen dat de risico’s niet reëel zijn. Dat neemt echter niet weg dat wel mag worden verwacht dat er op enigerlei wijze een toetsing van de betrouwbaarheid van de informatie plaatsvindt én dat hiervan op enigerlei wijze verslag wordt gedaan. Dit is ook nodig om te kunnen toetsen of de SF in redelijkheid heeft kunnen komen tot de genomen GVM-beslissing.
6.8
[appellant] heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat het bij de in 2021 binnengekomen informatie gaat om zogeheten MMA-meldingen, anonieme meldingen dus. De advocaat van [appellant] heeft verklaard dit te hebben vernomen van de advocaten in de strafzaak, waarin de informatie ook was ingebracht. De Staat heeft in reactie hierop verklaard op dat moment niet te kunnen verifiëren of het inderdaad om anonieme meldingen gaat. Wat daar ook van zij, noch in de GRIP-rapporten, noch in het uiterst summiere OO-verslag wordt ook maar enige uitleg gegeven van wat er is bedoeld met
“informatie ontvangen bij de Eenheid Den Haag”. De Staat heeft gewezen op de Circulaire Gedetineerde Recherche Informatie Punt van 13 april 2016 (Circulaire GRIP [4] ), waarin op p. 3 staat dat bij het opstellen van een GRIP-rapportage
“zoveel mogelijk de herkomst van de informatie wordt aangegeven doch waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming van de bron afgezet tegen de veiligheid van de inrichting en het personeel”. Het hof begrijpt dat het niet altijd mogelijk is om gevoelige informatie te delen, maar ook de circulaire schrijft voor om
“zoveel mogelijk”uitleg te geven over de herkomst van de informatie. Een dergelijke uitleg ontbreekt in dit geval volledig. Voor zover die uitleg in dit geval niet gegeven kon worden, bijvoorbeeld vanwege de noodzaak de veiligheid van de informatieverstrekker of anderen te beschermen of omdat de melding anoniem was gedaan, had tenminste mogen worden verwacht dat dit zou zijn vermeld. Ook had mogen worden verwacht dat zoveel mogelijk zou zijn uitgelegd hoe de (al dan niet anonieme) informatie op betrouwbaarheid is getoetst. Ook zo’n uitleg ontbreekt.
6.9
Het hof komt tot de conclusie dat weliswaar niet is uit te sluiten dat de SF in redelijkheid heeft kunnen komen tot de beslissing dat voldaan is aan criterium A, maar dat het hof onvoldoende informatie heeft om dit te kunnen toetsen. Dat klemt temeer nu niet in geschil is dat er na 2021 geen informatie is binnengekomen die de informatie uit 2021 heeft bevestigd en dat evenmin is gebleken van concrete andere signalen die het vlucht/bevrijdingsrisico ondersteunen.
6.1
Iets soortgelijks geldt wat betreft criterium C. Dat de onder d) vermelde poging tot ontvoering en de inbraak hebben plaatsgevonden staat vast, maar het OM heeft slechts verklaard, zo blijkt uit de GRIP-rapporten, dat
“niet is uit te sluiten”dat [appellant] het recht in eigen hand zou willen nemen en mogelijk represaillemaatregelen wil nemen, respectievelijk dat hij, vanuit het oogpunt van zijn eigen veiligheid (omdat iemand het op hem en zijn familie heeft gemunt) zou willen vluchten. Ook een dergelijke, niet door concrete signalen ondersteunde risico-inschatting van een deskundige instantie als het OM kan op zichzelf wel van waarde zijn bij de beoordeling door de SF, maar duidelijk is dat bijkomende informatie nodig is om te kunnen concluderen dat de SF in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat voldaan is aan criterium C. Die benodigde extra steun zou gevonden kunnen worden in de gestelde omstandigheid dat was gebleken dat getuigen uit angst voor represailles geen verklaring hebben durven afleggen. Uit niets blijkt echter waarop deze aanname is gebaseerd. Ter zitting heeft de Staat verklaard dat de van het OO deel uitmakende officier van justitie in contact staat met de officier van justitie in de strafzaak. Dat is op zich aannemelijk, maar het staat nergens vermeld, en belangrijker is nog dat ook niet is vermeld waarop de conclusie is gebaseerd dat de getuigen niet hebben willen verklaren uit angst voor represailles. Onweersproken is aangevoerd door [appellant] dat een deel van de getuigen medeverdachten waren, zodat in zoverre ook andere belangen een rol hebben kunnen spelen bij de weigering te verklaren. Het is mogelijk dat er meer informatie voorhanden was die de stelling over angst voor represailles wel degelijk ondersteunde, maar dat is uit de stukken niet op te maken. Het gaat in elk geval te ver om aan te nemen dat ten aanzien van elke gedetineerde die mogelijk een lange gevangenisstraf tegemoet kan zien en in wiens zaak sprake is van getuigen die niet willen verklaren, op deze enkele grond wordt aangenomen dat aan criterium C is voldaan. Overigens heeft [appellant] ter zitting in hoger beroep onweersproken verklaard dat hij in detentie zit tussen gedetineerden die niet op de GVM-lijst staan, onder een gewoon regime vallen en met verlof gaan, en dat hij zich vrijelijk tussen hen kan bewegen en met hen kan omgaan. Ook heeft hij onweersproken verklaard dat hij bezoek ontvangt in een gewone bezoekruimte, met andere gedetineerden en bezoekers om hem heen. Dit is bepaald geen bevestiging van de aanname dat er een risico op beïnvloeding/bedreiging van [appellant] uitgaat.
6.11
Kortom, hoewel niet is uit te sluiten dat de SF over meer informatie beschikte op basis waarvan hij zijn besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen, maakt de summiere verslaglegging dat het hof ook ten aanzien van criterium C onvoldoende aanknopingspunten heeft om te kunnen vaststellen dat de SF in redelijkheid heeft kunnen komen tot de beslissing dat (ook) aan dat criterium is voldaan.
6.12
Dit betekent dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat de beslissing om [appellant] op de GVM-lijst te plaatsen en hem daarop te handhaven onrechtmatig is. De Staat heeft aangevoerd dat het vast beleid is om een gedetineerde in de categorie ‘hoog’ eerst af te schalen naar ‘verhoogd’ en niet direct van de lijst te verwijderen. Dit lijkt in algemene zin een redelijk beleid, maar dat neemt niet weg dat als niet aan de criteria is voldaan, de conclusie niet anders kan zijn dan dat de gedetineerde van de lijst moet worden verwijderd. De primaire vordering is dus toewijsbaar. Daarmee komt het hof niet toe aan een bespreking van de subsidiaire vordering.
Conclusie en proceskosten
6.13
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] slaagt. Daarom zal het hof het vonnis vernietigen en de Staat veroordelen om [appellant] van de GVM-lijst te verwijderen. Omdat het hof aanneemt dat hiermee enige administratie gemoeid zal zijn, zal het hof bepalen dat dit binnen 3 dagen na heden gemoeid zal zijn (in plaats van met onmiddellijke ingang, zoals gevorderd). Het hof zal de Staat als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep.
6.14
Die proceskosten voor het hoger beroep worden begroot op:
dagvaarding € 135,97
griffierecht € 349,-
salaris advocaat € 3.642,- (3 punten × tarief II)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.304,97
De proceskosten van de eerste aanleg worden begroot op:
dagvaarding € 135,97
griffierecht € 320,-
salaris advocaat € 1.107,-
Totaal € 1.562,97

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 22 februari 2024;
en, opnieuw rechtdoende,
- veroordeelt de Staat tot verwijdering van [appellant] van de GVM-lijst binnen 3 dagen na heden;
- veroordeelt de Staat in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.562,97;
- veroordeelt de Staat in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] begroot op € 4.304,97;
- bepaalt dat als de Staat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, de Staat de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. E.M. Dousma-Valk, mr. D. Stoutjesdijk en mr. A. Dupain en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Kenmerk 3399954.
2.Conclusie van antwoord onder 2.5.
3.Pleitnota eerste aanleg 3.3.
4.Kenmerk 752442.