ECLI:NL:GHDHA:2024:1493

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
BK-23/711
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag bpm en waardevermindering door schadeverleden

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan belanghebbende, een B.V., is opgelegd. De naheffingsaanslag bedroeg aanvankelijk € 13.850, maar werd door de Inspecteur na bezwaar verlaagd tot € 3.120, met een kostenvergoeding van € 538. Belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna stelde belanghebbende hoger beroep in bij het Gerechtshof Den Haag.

De kern van het geschil betreft de waardevermindering van de auto, een Ford Focus ST, als gevolg van een schadeverleden. Belanghebbende stelde dat de auto door schade blijvend in waarde was gedaald, en voerde aan dat de Inspecteur onvoldoende rekening had gehouden met deze ex-schade. De Inspecteur had de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 73.186 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 18.101, waarbij een waardevermindering van € 1.022,89 was meegenomen. Bij de uitspraak op bezwaar werd dit schadebedrag verhoogd tot € 4.694.

De Rechtbank oordeelde dat het aan belanghebbende was om feiten te stellen en aan te tonen dat de schade een waardevermindering had veroorzaakt. De rechtbank vond dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de auto door het schadeverleden in waarde was gedaald. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de naheffingsaanslag niet verminderd kon worden op basis van het schadeverleden, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat er een blijvende waardevermindering was opgetreden. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/711

Uitspraak van 7 augustus 2024

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 juni 2023, nummer SGR 22/3158.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 13.850 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.120 en een kostenvergoeding van € 538 toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 365 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is € 548 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 juni 2024. De Inspecteur is verschenen en de gemachtigde van belanghebbende heeft deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 4.097 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een Ford Focus ST (de auto). De datum van eerste toelating is 27 juli 2017.
2.2.
In de aangifte bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). In het taxatierapport van 21 augustus 2019 is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 73.187 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 19.870. Hierop heeft de taxateur € 11.114 (72% van € 15.436) in mindering gebracht in verband met schade aan de auto en € 1.987 voor overige waardeverminderende factoren. De handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat is bepaald op € 6.769.
2.3.
Naar aanleiding van de aangifte bpm heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto niet getoond. DRZ heeft een rapport opgemaakt (rapport van DRZ), verzonden op 13 september 2019. DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 40.170 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 18.101 (XRAY). DRZ heeft geen aftrek wegens schade toegepast. In het rapport staat onder meer:
“Let op: de CO₂ opgave in Autotelex Pro wijkt extreem af van de CO₂ opgave van het aangegeven voertuig.
Het voertuig is niet getoond op de aangegeven locatie van DRZ. Hierdoor heb ik geen bevindingen kunnen opmaken over de opgegeven schade.”
2.4.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag de historische nieuwprijs vastgesteld op € 73.186 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 18.101. Op basis van de foto’s in het taxatierapport heeft de Inspecteur een waardevermindering in verband met schade in aanmerking genomen van € 1.022,89 en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 17.078,11. De Inspecteur heeft bij de berekening van de verschuldigde bpm rekening gehouden met een extra leeftijdskorting van € 901.
2.5.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur een hoger bedrag aan schade in aanmerking genomen (€ 4.694, zijnde € 6.520 x 72%) en op grond daarvan de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.120.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

Waardevermindering vanwege schade
9. Met betrekking tot gebruikte personenauto's, wordt de verschuldigde Bpm berekend met inachtneming van een vermindering.[1] De vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de Bpm op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen.[2] Bij een personenauto met meer dan normale gebruiksschade[3] wordt de afschrijving op een bij aangifte gedaan verzoek vastgesteld op de som van de catalogusprijs en de historische Bpm, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.[4] Het ligt op de weg van eiseres om feiten te stellen en bij betwisting deze aannemelijk te maken dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de handelsinkoopwaarde tot gevolg hebben.[5]
10. Eiseres is opgeroepen om de auto bij DRZ te tonen op 27 augustus 2019 om 10 uur. Eiseres is daarnaast telefonisch opgeroepen om de auto te tonen. In dossier zijn verder twee e-mailberichten opgenomen, gedateerd 26 augustus 2019, waaruit volgt dat de oproepbrief naar twee verschillende e-mailadressen van eiseres is gestuurd. Verweerder heeft een auto-reply op één van deze e-mails ontvangen. De stelling van eiseres dat zij niet is opgeroepen om de auto te tonen c.q. geen oproep heeft ontvangen acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.
11. Eiseres heeft de auto niet getoond. Vervolgens heeft DRZ op 13 september 2019 een rapport waardebepaling uitgebracht waarbij geen rekening is gehouden met schade aan de auto. Verweerder heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag alsnog een schadebedrag van €1.022,89 op basis van foto’s aannemelijk geacht. Bij uitspraak op bezwaar is door verweerder een hoger schadebedrag, te weten € 4.694 in aanmerking genomen. Het ligt op de weg van eiseres om feiten te stellen ter onderbouwing van het door haar opgenomen schadebedrag aan de auto. Met de enkele stelling dat moet worden uitgegaan van het in haar taxatierapport opgenomen schadebedrag voldoet eiseres niet aan haar bewijslast. Ook heeft eiseres het door verweerder in aanmerking genomen schadebedrag onvoldoende onderbouwd weersproken. Verweerder heeft dan ook terecht geen hoger bedrag aan schade in aanmerking genomen. De rechtbank voegt hieraan toe dat verweerder eiseres tegemoet is gekomen door haar in de gelegenheid te stellen door middel van het overleggen van foto’s alsnog schade aan te tonen en vervolgens ook rekening te houden met deze schade. Verweerder was hiertoe niet verplicht.
Ex-schade
12. De bewijslast met betrekking tot de door eiseres gestelde waardevermindering vanwege het schadeverleden van de auto rust op eiseres. Eiseres heeft naar voren gebracht dat op grond van de NIVRE-richtlijn een bedrag van € 600 aan ex-schade in aanmerking genomen moet worden. Onduidelijk is op welke onderliggende gegevens de zeer ruwe forfaits zijn gebaseerd en hoe deze zich verhouden tot het reeds toegepaste schadepercentage. De taxateur van eiseres heeft in het taxatierapport een bedrag van € 1.987 aan waardevermindering vanwege onder andere het schadeverleden van de auto in aanmerking genomen. Indien sprake is van een waardedaling van de auto ten gevolge van een voormalige schade aan de auto is het aan eiseres om te onderbouwen en aan te tonen dat ook na herstel van de schade een blijvende waardevermindering van de auto heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft niet aan deze bewijslast voldaan. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de waardedaling door verweerder heeft eiseres door de enkele verwijzing naar een bedrag in haar taxatierapport een waardevermindering van de auto niet aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond.
Conclusie
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
[1] Artikel 10, eerste lid, van de Wet Bpm.
[2] Artikel 10, tweede lid, van de Wet Bpm.
[3] Niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de Wegenverkeerswet 1994.
[4] Artikel 10, achtste lid, van de Wet Bpm.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Inspecteur voldoende rekening heeft gehouden met ex-schade.
4.2.
Belanghebbende concludeert:
- tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank;
  • tot partiële vernietiging van de uitspraak op bezwaar;
  • tot vermindering van de verschuldigde bpm en de naheffingsaanslag.
Voorts verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Waardevermindering wegens schadeverleden
5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de auto door schade blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade aan de auto geheel is hersteld. Belanghebbende stelt in hoger beroep de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden primair op € 1.987 en subsidiair op € 600. Wat betreft het primaire standpunt verwijst zij daarbij naar het taxatierapport en wat betreft het subsidiaire standpunt naar de “Richtlijn ter bepaling van waardevermindering aan personenauto’s veroorzaakt door beschadiging” van het NIVRE (de NIVRE-richtlijn).
5.2.
Dat de auto schade heeft gehad is niet in geschil, maar daaruit volgt niet dat deze schade van dien aard was dat hieraan – ook na schadeherstel – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden. Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, volgt dat een belastingplichtige die stelt dat een schadeverleden een waardeverminderende invloed heeft op het voertuig, dit aan dient te tonen door middel van een deskundigenonderzoek. Uit het taxatierapport is niet af te leiden dat de waardevermindering van € 1.987 verband houdt met het schadeverleden van de auto. Ook overigens bevat het taxatierapport geen concrete onderbouwing van de gestelde negatieve invloed van het schadeverleden van de auto op de handelsinkoopwaarde. De verwijzing van belanghebbende naar de NIVRE-richtlijn, en het uitvoeren van een berekening op basis van die NIVRE-richtlijn, is op grond van het vermelde arrest niet toereikend als bewijs voor een waardevermindering in verband met een schadeverleden. Het betoog van belanghebbende faalt.
5.3.
Nu de naheffingsaanslag niet wordt verminderd in verband met het schadeverleden van de auto, kan de stelling van de Inspecteur dat de auto als nieuw moet worden aangemerkt niet tot een andere uitkomst leiden. Het Hof zal deze stelling daarom niet behandelen.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, A. van Dongen en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 7 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.