ECLI:NL:GHDHA:2024:1490

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
BK-23/710
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag bpm en CO2-uitstoot bij auto-import uit Litouwen

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die is opgelegd aan belanghebbende, een B.V. die een Audi SQ5 3.0 heeft geïmporteerd vanuit Litouwen. De naheffingsaanslag bedraagt € 16.071, maar is door de Inspecteur verminderd tot € 15.052 na bezwaar. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.

De kern van het geschil betreft de CO2-uitstoot van de auto, die door de Inspecteur is vastgesteld op 289 gr/km, zoals vermeld op het Litouwse kentekenbewijs. Belanghebbende betwist deze waarde en stelt dat de CO2-uitstoot op basis van een NEDC1-test lager zou moeten zijn, verwijzend naar referentieauto’s met een CO2-uitstoot van 189 gr/km. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto in een andere EU-lidstaat op de weg heeft gereden, en dat de CO2-uitstoot zoals vastgesteld door de RDW en het Litouwse kentekenbewijs een vaststaand feit is.

Daarnaast stelt belanghebbende dat de auto door een schadeverleden in waarde is gedaald. Het Hof oordeelt dat de bewijslast voor deze waardevermindering bij belanghebbende ligt, en dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de schade blijvende invloed heeft gehad op de waarde van de auto. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/710

Uitspraak van 7 augustus 2024

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 juni 2023, nummer SGR 22/3102.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 16.071 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 15.052 en een kostenvergoeding van € 538 toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 365 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is € 548 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 juni 2024. De Inspecteur is verschenen en de gemachtigde van belanghebbende heeft deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 5.699 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Audi SQ5 3.0 (de auto). De datum van eerste toelating is 28 februari 2018.
2.2.
In de aangifte bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). In het taxatierapport van 27 juli 2020 is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 162.290 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 53.891 (XRAY). Hierop heeft de taxateur € 32.288 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto en € 8.084 voor overige waardeverminderende factoren. De handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat is bepaald op € 13.519.
2.3.
Naar aanleiding van de aangifte bpm heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 11 augustus 2020 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport (rapport van DRZ), verzonden op 26 augustus 2020. DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 116.855 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 52.750 (XRAY). DRZ heeft geen aftrek wegens schade toegepast. In het rapport staat onder meer:
“Tijdens de controle BPM aangifte hebben wij de volgende bevindingen opgesteld:
De CO2 opgave Autotelex Pro wijkt af van de CO2 opgave van het aangegeven voertuig.
Verkoop in tellerstanden
Datum
Tellerstand
Inkoopverklaring
Taxatie
27-07-2020
8.336 km
RDW
27-07-2020
8.435 km
DRZ
11-08-2020
8.559 km
Het voertuig heeft in totaal een positieve kilometerteller toename van 223 km.
In de aangifte wordt een complete motor opgegeven als waardevermindering. Als een motor dusdanig defect is dat hij compleet vervangen dient te worden kun je er geen 223 kilometer mee rijden. Verder wordt er niet aangegeven wat er defefect is aan het draaiende gedeelte waardoor deze vervangen dient te worden. Op basis van deze feiten hebben wij voor het gesloten draaiend gedeelte geen waardevermindering toegekend.
De overige opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen, het voertuig is hersteld. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.”
2.4.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag de bpm berekend op basis van het rapport van DRZ en heeft rekening gehouden met een extra leeftijdskorting van € 390.
2.5.
Bij de uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot € 15.052. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 50.154 gebaseerd op de koerslijst van EurotaxGlass’s met toepassing van de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

CO2-uitstoot
8. Vaststaat dat de auto vanuit de Verenigde Staten naar Litouwen is geëxporteerd. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) is gekeurd en dat daarbij de CO2-uitstoot, berekend op basis van de Scandinavische rekenmethode, is overgenomen van het Litouwse kentekenbewijs. De op het Litouwse kentekenbewijs vermelde CO2-uitstoot bedraagt 289 gr/km.
9. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de CO2-uitstoot dient te bepalen aan de hand van een NEDC1-test. Eiseres verwijst hierbij naar 65 referentieauto’s die in Nederland geregistreerd staan met een CO2-uitstoot van 189 gr/km. Van deze referentievoertuigen beschikken 6 evenmin over een Europese typegoedkeuring. Door de CO2-uitstoot niet te bepalen aan de hand van een NEDC1-test handelt verweerder volgens eiseres in strijd met het recht. Ook stelt eiseres dat sprake is van schending van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aangezien de auto van eiseres zwaarder wordt belast dan gelijksoortige auto’s.
10. De rechtbank volgt bovengenoemde standpunten van eiseres niet. Verweerder is terecht uitgegaan van een CO2-uitstoot van 289 gr/km. Deze uitstoot staat immers vermeld in het kentekenregister van de RDW en op het Litouwse kentekenbewijs. Door de keuring en registratie van de auto is de hoogte van de CO2-uitstoot een vaststaand feit geworden.[1]
Het standpunt van eiseres dat de CO2-uitstoot op basis van de door haar aangedragen referentieauto’s dient te worden verlaagd naar 189 gr/km omdat anders sprake zou zijn van schending van artikel 110 VWEU volgt de rechtbank evenmin. Uit het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020 volgt dat verweerder terecht is uitgegaan van een CO2-uitstoot van 289 gr/km. Dat een andere rekenmethode een lagere CO2-uitstoot zou geven, is geen reden om niet van de CO2-uitstoot vermeld op het Litouwse kentekenbewijs uit te gaan. Het hanteren van de Scandinavische rekenmethode is immers in overeenstemming met de betreffende regelgeving (Richtlijn 2007/46/EG).
11. Uit genoemd arrest volgt tevens dat door verschillen in CO2-uitstoot bij overigens vergelijkbare personenauto’s niet wordt aangetoond dat als uitgangspunt te veel Bpm in aanmerking is genomen. Eiseres stelt dat de auto en de door haar aangedragen referentievoertuigen exact dezelfde auto’s zijn die in natuurkundig opzicht dezelfde CO2-uitstoot hebben. Volgens eiseres is daarom de CO2-uitstoot op het kentekenbewijs van de auto te hoog vastgesteld. Dit betoog faalt reeds omdat eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet heeft aangetoond dat sprake is van exact dezelfde auto’s.
Ex-schade
12. De bewijslast met betrekking tot de door eiseres gestelde waardevermindering vanwege het schadeverleden van de auto rust op eiseres. Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het in haar beroepschrift vermelde bedrag van € 24.500 aan ex-schade te hoog is en dat zij het standpunt volgt van haar taxateur. De taxateur van eiseres heeft in het taxatierapport een bedrag van € 8.084 in aanmerking genomen onder de noemer “waardeverminderende/-vermeerderende factoren” zonder te specificeren welke waarde vermindering of waarde vermeerdering aan welke factor moet worden toegekend. Ook van een onderbouwing (bijvoorbeeld op basis van marktgegevens) is geen sprake. Indien sprake is van een waardedaling van de auto ten gevolge van een voormalige schade aan de auto is het aan eiseres om te onderbouwen en aan te tonen dat ook na herstel van de schade een blijvende waardevermindering van de auto heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft niet aan deze bewijslast voldaan. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de waardedaling door verweerder heeft eiseres door de enkele verwijzing naar een bedrag in haar taxatierapport een waardevermindering van de auto niet aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond.
Conclusie
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
[1] Hoge Raad van 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Inspecteur van de juiste CO₂-uitstoot is uitgegaan en of hij te weinig rekening heeft gehouden met ex-schade.
4.2.
Belanghebbende concludeert:
- tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank;
  • tot partiële vernietiging van de uitspraak op bezwaar;
  • primair tot vaststelling van de bruto bpm op € 23.440, tot vaststelling van de inkoopwaarde op € 42.070, tot vaststelling van de verschuldigde bpm op € 8.401 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 2.702;
  • subsidiair tot vaststelling van de bruto bpm op € 23.440, tot vaststelling van de inkoopwaarde op € 50.154, tot vaststelling van de verschuldigde bpm op € 10.016 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 4.317; en
  • meer subsidiair tot vaststelling van de bruto bpm op € 68.418, tot vaststelling van de inkoopwaarde op € 42.070, tot vaststelling van de verschuldigde bpm op € 17.428 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 11.729.
Voorts verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

CO₂-uitstoot
5.1.
De auto is in de heffing van de bpm betrokken op basis van een CO₂-uitstootwaarde van 289 gr/km, gebaseerd op het bij de auto behorende Litouwse kentekenbewijs. Vaststaat dat de auto vanuit Amerika naar Litouwen is geëxporteerd, aldaar is geregistreerd, en vervolgens vanuit Litouwen naar Nederland is gebracht. Ook staat vast dat de auto door de RDW is gekeurd en dat daarbij de CO₂-uitstoot, berekend op basis van de Scandinavische rekenmethode, is overgenomen van het Litouwse kentekenbewijs.
5.2.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur de CO₂-uitstoot dient te bepalen aan de hand van de NEDC1-test en verwijst daarbij naar vijfenzestig referentieauto’s die in Nederland geregistreerd staan met een CO₂-uitstoot van 189 gr/km. Van deze referentieauto’s beschikken er zes, net zoals de auto, niet over een Europese typegoedkeuring. De Inspecteur handelt in strijd met het recht door de CO₂-uitstoot niet te bepalen aan de hand van de NEDC1-test, aldus belanghebbende. Daarnaast is sprake van schending van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aangezien de auto zwaarder wordt belast dan gelijksoortige auto’s.
5.3.
Belanghebbende heeft, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de auto in een andere EU-lidstaat op de weg heeft gereden. Dat de auto in Litouwen is gekeurd, is onvoldoende. Dit betekent dat belanghebbende voor de auto geen beroep kan doen op artikel 110 VWEU. Ook een eventueel beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op. Aan de hand van de door de gemachtigde overgelegde informatie over de referentievoertuigen kan niet worden vastgesteld dat deze soortgelijk zijn aan de auto. Zo is onduidelijk welke sporen van gebruik, schade of slijtage ze hebben. Ook is de lijst met kenmerken van de zes referentievoertuigen zonder Europese typegoedkeuring niet compleet, zodat een goede vergelijking – niet alleen technisch maar ook commercieel – onmogelijk is. Zo ontbreken de gegevens over milieuklasse, variant en uitvoering. Daarnaast wijken de catalogusprijzen af. Dit betekent dat belanghebbende bpm is verschuldigd naar het tarief dat hoort bij een CO₂-uitstootwaarde van 289 gr/km.
Waardevermindering in verband met schadeverleden
5.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de auto door schade blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade aan de auto geheel is hersteld. Belanghebbende stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op € 8.084 en verwijst daarbij naar het taxatierapport.
5.5.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, volgt dat een belastingplichtige die stelt dat een schadeverleden een waardeverminderende invloed heeft op het voertuig, dit dient aan te tonen door middel van een deskundigenonderzoek. Uit het taxatierapport is niet af te leiden dat de door de taxateur toegepaste waardevermindering van € 8.084 verband houdt met een schadeverleden van de auto. Ook overigens bevat het taxatierapport geen concrete onderbouwing van de gestelde negatieve invloed van het schadeverleden van de auto op de handelsinkoopwaarde. Het betoog van belanghebbende faalt.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, A. van Dongen en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 7 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.