ECLI:NL:GHDHA:2024:1415

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
22-002748-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal, medeplegen van witwassen en leiding geven aan een criminele organisatie met het oogmerk van phishing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank was vrijgesproken van enkele delicten, maar nu is veroordeeld voor diefstal, medeplegen van witwassen en leiding geven aan een criminele organisatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 180 uren. De zaak betreft een criminele organisatie die zich bezighield met phishing, waarbij slachtoffers werden misleid om hun bankgegevens prijs te geven. De verdachte heeft een actieve rol gespeeld in het ophalen van gestolen goederen en het witwassen van de opbrengsten. Het hof heeft de vrijspraak van de verdachte voor oplichting en computervredebreuk bevestigd, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij deze delicten. De beslissing op de vorderingen van benadeelde partijen is ook behandeld, waarbij enkele vorderingen zijn afgewezen en andere zijn toegewezen. Het hof heeft benadrukt dat de verdachte een cruciale rol speelde in de organisatie, ondanks dat hij niet de enige uitvoerende was.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002748-22
Parketnummer: 09-857062-20
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 september 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1995,
adres: [woonadres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest. Tevens is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en de inbeslaggenomen goederen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na aanpassing van de omschrijving ter zitting in eerste aanleg van 9 november 2019 - tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 23 juni 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en (een) ander(en) wederechtelijk te bevoordelen (telkens) hetzij door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) een of meer personen heeft bewogen tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten gegevens waarmee kon worden ingelogd in de account van de/een/hun bank, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, op marktplaats zich voorgedaan als (een) bonafide koper(s) en/of (vervolgens) een betaalverzoek van EUR 0,01 verzonden (via een whatsappbericht) naar (een) verkoper(s) waarbij die persoon/personen (verkoper/verkopers) vervolgens naar een phishing website werden geleid, waar hij/zij werd(en) bewogen tot de afgifte van bovenomschreven gegevens.
Zaaksdossiers 1 tot en met 29, zaak 31 en zaak 33 en 34
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 23 juni 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan, te weten server(s) van de (beveiligde) internetbankieren omgeving van een bank, althans een deel daarvan, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) de toegang tot de geautomatiseerde werken heeft/hebben verworven:
-met behulp van (een) valse sleutel(s), te weten de (inlog)gegevens voor het internetbankieren (te weten de gebruikersnaam en/of het wachtwoord) van/bij die bank en/of
-door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten als zijnde een of meer geautoriseerde klant(en) van die bank.
Zaaksdossiers 1 tot en met 29, zaak 31 en zaak 33 en 34
3.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 23 juni 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen één of meerdere geldbedragen (ter waarde van in totaal EUR 45.744,85) toebehorende aan een of meer personen waarbij de verdachte en zijn mededader(s) het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met behulp van de inloggegevens van de bankaccount van voornoemde personen, waartoe hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren, in te loggen op de bankrekening van die personen en (vervolgens) geldbedragen over te maken naar onder andere de bankrekening van de mediamarkt.
Zaaksdossiers 1 tot en met 29, zaak 31 en zaak 33 en 34
4.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 23 juni 2020 in Nederland, (telkens)tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (uit hoofde van die gewoonte) (telkens)in voornoemde periode één of meer geldbedragen (in elk geval van een bedrag van totaal EUR 45.744,85) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl hij (telkens) wist dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
-eigen- misdrijf.
Zaaksdossier 1 tot en met 31 en zaak 33 en 34
5.
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2019 tot en met 23 juni 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
- [ medeverdachte 1] en/of
- [ medeverdachte 2] en/of
- [ medeverdachte 3] en/of
- [ medeverdachte 4] en/of
- een of meerdere andere onbekend gebleven persoon/personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
- computervredebreuk (artikel 138ab Wetboek van Strafrecht) en/of
- diefstal met valse sleutel (artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en/of
- ( gewoonte) witwassen (artikel 420bis en/of 420ter Wetboek van Strafrecht).
Zaaksdossier 32
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bespreking grieven van het Openbaar Ministerie

Omvang appel

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de grieven tegen het vonnis opgegeven. Blijkens het requisitoir richt het hoger beroep zich tegen de deelvrijspraak voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde ten aanzien van de zaaksdossiers 16 tot en met 22, de deelvrijspraak voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde ten aanzien van de zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29 en de deelvrijspraak voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde ten aanzien van zaaksdossier 27. Tevens richt het hoger beroep zich voor wat betreft het onder 5 tenlastegelegde tegen de vrijspraak van de verdachte van het als leider deelnemen aan de criminele organisatie en de omvang van het oogmerk van die criminele organisatie.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Zaaksdossier 27: vrijspraak ten aanzien van feiten 1 tot en met 4

Aangeefster [aangeefster] had contact met een persoon die gebruikmaakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. De simkaart met dit nummer heeft op 23 februari 2020 in een telefoontoestel voorzien van het IMEI-nummer [IMEI-nummer] gezeten. Uit een onderzoek van historische verkeersgegevens bleken in dit mobiele telefoontoestel twee simkaarten met de nummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] te hebben gezeten. Het eerste telefoonnummer was tussen 10 en 29 december 2019 in gebruik bij de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: medeverdachte). Het tweede nummer was op 12 en 15 december 2019 in gebruik bij de verdachte.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het tijdinterval van ongeveer twee maanden tussen het gebruik van het telefoontoestel door de verdachte en de medeverdachte en het telefonisch contact door aangeefster met dit toestel te lang is om daarop de conclusie te baseren dat aangeefster op 23 februari 2020 daadwerkelijk contact heeft gehad met de verdachte of de medeverdachte. Het is onduidelijk wie het telefoontoestel in de tussenliggende periode en ook op die specifieke dag in bezit heeft gehad. Om die reden ontbreekt wettig en overtuigend bewijs omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij de/het tenlastegelegde oplichting, computervredebreuk, diefstal en witwassen.
Gelet op het voorgaande moet de verdachte ten aanzien van zaaksdossier 27 worden vrijgesproken van de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten.

Vrijspraak feiten 1 en 2

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – ten aanzien van zaaksdossiers 16 tot en met 22 en zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29 op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden veroordeeld voor het medeplegen ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte ieder hun eigen rol vervulden bij de phishinghandelingen. Phishing vergt een goed gestructureerde organisatie en een nauwe samenwerking. Daarvan was in deze zaak sprake, aldus de advocaat-generaal. Uit deze samenwerking kan worden afgeleid dat de verdachte een intellectuele bijdrage heeft geleverd aan de oplichting en de computervredebreuk. Dat de verdachte niet feitelijk uitvoerende handelingen heeft verricht bij de afzonderlijke feiten doet daar niet aan af.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is om medepleger te worden van een delict dat al voltooid is. Het fenomeen phishing bestaat uit verschillende op zichzelf staande, strafbare feiten. Per strafbaar feit dient beoordeeld te worden of er sprake is van medeplegen en nu uit het dossier niet blijkt dat de verdachte enigerlei betrokken is geweest bij de computervredebreuk en de oplichting, met de verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Onder de feiten 1 en 2 is tenlastegelegd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting en computervredebreuk. Het hof stelt voorop dat dat veronderstelt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte bij het plegen van deze feiten en dat de verdachte een intellectuele of materiële bijdrage hieraan heeft geleverd die van voldoende gewicht is.
Het hof gaat hierbij, net als de rechtbank, uit van de volgende omstandigheden.
Gedurende het onderzoek [onderzoek] is het vermoeden ontstaan dat een groep personen zich telkens op dezelfde wijze schuldig maakte aan verschillende strafbare feiten. In het dossier is de werkwijze beschreven, die zich als volgt laat samenvatten. Het slachtoffer, dat een advertentie heeft geplaatst om iets te verkopen op Marktplaats, wordt benaderd door een beweerdelijk geïnteresseerde koper, (vrijwel) telkens met de naam van een vrouw. De conversatie wordt vervolgens - op verzoek van de koper - voortgezet via WhatsApp. Nadat overeenstemming is bereikt over de koop, geeft de koper aan dat zij slechte ervaringen heeft met het betalen en verzenden van producten via Marktplaats. Zij vraagt de verkoper om mee te werken aan een betaalverificatie. Via WhatsApp wordt een link voor
een betaalverificatie naar de verkoper gestuurd met het verzoek aan de verkoper om een bedrag van € 0,01 ter verificatie aan de koper over te maken. Via deze link komt de verkoper terecht op een vervalste website van de bank. De verkoper vult te goeder trouw zijn of haar bank- en betaalgegevens in, in de veronderstelling dat hij of zij dit doet in de digitale betaalomgeving van de eigen bank. In werkelijkheid worden deze gegevens ingevuld in een zogeheten phishingpanel dat door de de ‘koper’ wordt beheerd. Op deze manier krijgt de koper kennis van de inlog- en bankgegevens van de verkoper en gebruikt deze om daarmee aankopen te doen bij verschillende internetwinkels, waarbij veelal gebruik wordt gemaakt van gefingeerde adressen.
In het onderzoek [onderzoek] heeft de politie sterke aanwijzingen gevonden dat op die manier op - onder andere - de website van MediaMarkt een groot aantal bestellingen is gedaan. Daarbij werd in de meeste gevallen een iPhone 11 ter waarde van € 979,00 besteld. Deze iPhones werden kort na het plaatsen van de bestelling in winkels van MediaMarkt door verschillende personen opgehaald op diverse plaatsen in Nederland.
In hoger beroep is niet betwist dat de verdachte betrokken is geweest bij het ophalen van de gekochte telefoons bij de MediaMarkt en zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan het witwassen (feit 4) van het met de oplichting en computervredebreuk verkregen en bijgevolg gestolen geld. Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat het zeer waarschijnlijk is dat de verdachte wist van de aan het witwassen voorafgaande oplichting en computervredebreuk. Het hof stelt eveneens vast dat er een gezamenlijk doel was van de verdachte en zijn medeverdachte om middels phishing geld te verdienen. Of dit gebeurd is op basis van een voorafgaand aan de feiten door de verdachte en medeverdachte gemaakt gezamenlijk plan, kan het hof op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat alleen wetenschap niet voldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Hoewel de handelingen die de verdachte heeft verricht zoals bewezenverklaard onder de feiten 3 en 4 bijdragen aan de strafwaardigheid van de criminele organisatie zoals tenlastegelegd onder feit 5, leidt dit niet tot het medeplegen van de feiten 1 en 2 die hieraan voorafgaand zijn gegaan.
Op basis van het dossier kan namelijk niet worden vastgesteld dat de verdachte bij de zaaksdossiers 16 tot en met 22 en zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29 enige betrokkenheid heeft gehad bij de uitvoering van de oplichting en de computervredebreuk. Concreet en direct bewijs dat de verdachte enige uitvoeringshandeling heeft gepleegd, ontbreekt. De betrokkenheid kan niet voortvloeien uit de veroordeling voor het witwassen van het geld en het deelnemen aan een criminele organisatie. Per tenlastegelegd feit dient beoordeeld te worden of de verdachte betrokkenheid bij dat feit heeft gehad. Nu deze betrokkenheid niet uit het dossier blijkt, kan het hof niet vaststellen dat de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de oplichting en de computervredebreuk. Ook ten aanzien van de zaaksdossiers 1 tot en met 15, 23, 24, 31, 33 en 34 kan het hof op basis van het dossier niet vaststellen dat de verdachte betrokken is geweest bij de tenlastegelegde oplichting en computervredebreuk.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Feit 3

Standpunt van de advocaat-generaal
De verdachte is door de rechtbank veroordeeld voor het medeplegen van diefstal door middel van valse sleutels ten aanzien van de zaaksdossiers 25 tot en met 29. De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat, overeenkomstig het standpunt bij de feiten 1 en 2, de verdachte moet worden veroordeeld voor het medeplegen van feit 3 ten aanzien van de zaaksdossiers 16 tot en met 22.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van feit 3 ten aanzien van de zaaksdossiers 16 tot en met 22, nu uit het dossier niet blijkt dat de verdachte hierbij betrokken is.
Oordeel van het hof
Het hof stelt bij de beoordeling van feit 3 voorop dat hetgeen hierboven overwogen is omtrent het medeplegen eveneens van toepassing is op het al dan niet medeplegen van feit 3 door de verdachte.
Hierboven is reeds overwogen dat de verdachte geen medepleger is van de feiten 1 en 2, omdat niet vastgesteld kan worden dat hij aan de uitvoering hiervan een bijdrage heeft geleverd. Hetzelfde geldt ten aanzien van de diefstal van het geld van de bankrekeningen van de slachtoffers. Voor de zaaksdossiers 16 tot en met 22 kan uit het dossier niet worden vastgesteld dat de verdachte hieraan een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd ten aanzien van zaaksdossiers 16 tot en met 22, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Veroordeling voor de zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29
Het hierboven overwogene is niet van toepassing op de zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29. Wat betreft deze zaaksdossiers gaat het hof uit van de volgende omstandigheden.
Op een bij de verdachte aangetroffen mobiele telefoon werd een chatgesprek van 23 februari 2020 tussen de verdachte (telefoonnummer [telefoonnummer 4]) en de medeverdachte (telefoonnummer [telefoonnummer 5]) aangetroffen, waarbij de verdachte aan de medeverdachte een afbeelding van een ING bankpas stuurde die op naam stond van [bedrijf]. Hij vroeg daarbij aan de medeverdachte of hij hiermee iets kon doen. Uit deze chat leidt het hof ook af dat de medeverdachte vervolgens op 23 februari 2020 diverse geldbedragen op voornoemde bankrekening heeft gestort, waarna de verdachte deze geldbedragen bij een pinautomaat heeft opgenomen. Deze geldbedragen waren afkomstig van de bankrekeningen van [naam 1] (hierna: [naam 1], zaaksdossier 28) en [naam 2] (hierna: [naam 2], zaaksdossier 29) en waren door middel van frauduleuze handelingen weggenomen van hun bankrekeningen. Van de bankrekening van [naam 1] is een geldbedrag van € 430,00 weggenomen en van de bankrekening van [naam 2] een bedrag van € 260,00. Op 24 februari 2020 heeft de medeverdachte wederom diverse geldbedragen op voornoemde bankrekening gestort, waarna de verdachte deze geldbedragen bij een pinautomaat heeft opgenomen. Deze geldbedragen waren
afkomstig van de bankrekeningen van [naam 3] (hierna: [naam 3], zaaksdossier 25) en [benadeelde partij 12] (hierna: [benadeelde partij 12], zaaksdossier 26) en waren ook door middel van frauduleuze handelingen weggenomen van hun bankrekeningen. Van de bankrekening van [naam 3] is een geldbedrag van € 785,06 weggenomen en van de bankrekening van [benadeelde partij 12] een bedrag van € 292,00.
Gelet op het aan de medeverdachte aanbieden van een rekening om het geld van de slachtoffers op te storten en het vervolgens pinnen van deze bedragen van die betreffende rekening, komt het hof, in navolging van de rechtbank, tot de conclusie dat er bij die zaaksdossiers tussen de verdachte en zijn medeverdachte een nauwe en bewuste samenwerking heeft plaatsgevonden en dat de verdachte in die zaaksdossiers een materiële bijdragen heeft geleverd die het stelen van het geld van de rekeningen van de slachtoffers mogelijk heeft gemaakt.
Daarom acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de diefstal door middel van valse sleutels ten aanzien van de zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29.

Feit 5 – als leider deelnemen aan criminele organisatie

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden aangemerkt als leider van de criminele organisatie.
Oordeel van het hof
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte als leider van criminele organisatie kan worden aangemerkt, sluit het hof aan bij de uitspraak van de Hoge Raad van 23 april 2024. Hierin overweegt de Hoge Raad dat het er bij deze vraag, gelet op de wetsgeschiedenis, om gaat of de deelnemer binnen de organisatie een bepaalde macht of een bepaald gezag bezit. Omstandigheden die daarvoor van belang kunnen zijn, zijn dat de deelnemer dwingende aanwijzingen aan andere deelnemers kan geven of dat de deelnemer binnen de organisatie belangrijke initiatieven ontplooit, waarnaar andere deelnemers zich richten. Verder staat aan het aanmerken van een deelnemer als leider niet in de weg dat die deelnemer binnen de organisatie zelf ondergeschikt is aan een of meer andere deelnemers van de organisatie en is het tevens mogelijk dat er binnen één organisatie meerdere deelnemers als leider aan te merken zijn.
De verdachte vormde samen met zijn broer een criminele organisatie die zich richtte op phishing met het uiteindelijke doel hiermee geld te verdienen. Binnen deze organisatie was er een duidelijke taakverdeling waarbij de medeverdachte zich bezig hield met de oplichting, computervredebreuk en de diefstal en de verdachte verantwoordelijk was voor het witwassen van het gestolen geld en in een aantal gevallen ook een bijdrage leverde aan de diefstal zelf. In de keten van gedragingen waaruit phishing bestaat zat de medeverdachte aan het begin. Dit heeft tot gevolg gehad dat hij ogenschijnlijk meer kennis heeft gehad dan de verdachte omtrent de gang van zaken bij die phishings, maar niet dat zijn rol daarmee de enige leidende en essentiële was.
De rol van de verdachte laat zich namelijk als volgt omschrijven. De verdachte was verantwoordelijk voor het ophalen van de telefoons bij de MediaMarkt. De verdachte regelde hiervoor mensen en stuurde deze mensen aan, waarbij de verdachte de ophalers intimideerde als zij volgens hem niet goed meewerkten. Deze rol van de verdachte, het gestolen geld witwassen, was cruciaal voor het behalen van het gezamenlijke doel. Zonder de verdachte zouden de oplichting, computervredebreuk en diefstal volstrekt nutteloos zijn. De rol van de verdachte was niet alleen cruciaal, maar ook coördinerend in de richting van de ophalers. Dat de verdachte op zijn beurt door de medeverdachte, gezien de voorsprong in kennis die deze had, werd aangestuurd doet niets af aan de rol van de verdachte. Dit duidt zelfs eens te meer op een sterke en nauwe samenwerking tussen de broers, waarbij ieder zijn eigen kernrol in de criminele organisatie heeft vervuld.
Alles concluderend merkt het hof de verdachte, samen met de medeverdachte, aan als leider van de criminele organisatie.

Feit 5 – 288 aangiften

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat voor het oogmerk van de criminele organisatie niet alleen met de concrete zaaksdossiers rekening moet worden gehouden, maar met het totale aantal van 288 aangiftes en dat deze omvang ook bij de straftoemeting dient te worden betrokken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof benadrukt dat de tenlastelegging de grondslag van het strafproces is. De tenlastelegging bepaalt waartegen de verdachte zich moet verdedigen en waarover de rechter een oordeel moet vellen. Anders gezegd, de tenlastelegging strekt ertoe voor de procesdeelnemers de omvang van het strafgeding met de vereiste duidelijkheid vast te leggen. Uitgangspunt is dat alleen een straf wordt opgelegd voor de feiten die door de rechter zijn bewezenverklaard.
Het hof stelt vast dat bij het onder 5 tenlastegelegde de 288 zaken niet concreet worden genoemd. Het hof stelt tevens vast dat in de onderhavige zaak enkel een (beperkt) aantal aangiftes van die 288 zaken, te weten 34 aangiftes, zijn uitgewerkt in het procesdossier. De niet-uitgewerkte aangiftes zijn slechts vermeld in enkele processen-verbaal. Er zijn daarin alleen aangiftenummers genoemd en toegelicht is hoe (de handelingen die aanleiding vormden voor) deze aangiftes kunnen worden gekoppeld aan de wél uitgewerkte aangiftes. De aangiftes zelf zijn niet in het dossier opgenomen. De verdachte is ook niet gehoord over de niet-uitgewerkte aangiftes. De verdachte heeft zich hiertegen dus ook niet kunnen verdedigen. Naar het oordeel van het hof is het betrekken van deze aangiftes bij de omvang van de criminele organisatie niet te verenigen met de onschuldpresumptie. Het standpunt van de advocaat-generaal wordt dan ook niet gevolgd. Gelet op het voorgaande zal het hof de niet-uitgewerkte aangiftes dan ook niet meewegen in de strafoplegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij op
een of meertijdstippen gelegen in
of omstreeksde periode van 1 november 2019 tot en met
7 juli23 juni2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens
)met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen
één ofmeerdere geldbedragen
(ter waarde van in totaal EUR
1.767,06)toebehorende aan
een ofmeer
derepersonen waarbij de verdachte en zijn mededader
(s)het weg te nemen geld onder
zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met behulp van de inloggegevens van de bankaccount van voornoemde personen, waartoe hij, verdachte en
/ofzijn mededader
(s)niet gerechtigd
was/waren, in te loggen op de bankrekening van die personen en
(vervolgens
)geldbedragen over te maken naar onder andere de bankrekening van de
MediaMarkt.
Zaaksdossiers
25, 26, 28 en 29
4.
hij
op een of meer tijdstippen gelegenin
of omstreeksde periode van 1 november 2019 tot en met
7 juli23 juni2020 in Nederland,
(telkens)tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft
/hebbengemaakt,
althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen,immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader
(s
) (uit hoofde van die gewoonte
) (telkens)in voornoemde periode
één ofmeerderegeldbedragen
(in elk geval van een bedrag van totaal EUR 45.901,85) verworven en/of voorhanden gehad en/ofovergedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl hij
(telkens
)wist dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
-eigen-misdrijf.
Zaaksdossier
16 tot en met 22, 25, 26, 28 en 29
5.
hij in
of omstreeksde periode van
1 november 2019 tot en met
7 juli23 juni2020
te 's-Gravenhage, althansin Nederland, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
- [ medeverdachte 1] en
/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [ medeverdachte 3] en
/of
- [ medeverdachte 4]
en/of
- een of meerdere andere onbekend gebleven persoon/personen,welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en
/of
- computervredebreuk (artikel 138ab Wetboek van Strafrecht) en
/of
- diefstal met valse sleutel (artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en
/of
- ( gewoonte) witwassen (artikel 420bis en/of 420ter Wetboek van Strafrecht).
Zaaksdossier 32
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van gewoontewitwassen.

Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van bijna zeven maanden meermalen schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal door middel van een valse sleutel en het medeplegen van gewoontewitwassen. Dit alles gebeurde in het kader van een crimineel samenwerkingsverband, waarvan de verdachte als leider deel uitmaakte. De verdachte is daarbij zeer geraffineerd te werk gegaan. Door zo te handelen heeft de verdachte gezorgd voor grote financiële schade, in eerste instantie bij de slachtoffers, maar uiteindelijk ook bij de banken die de slachtoffers deels hebben gecompenseerd. De verdachte heeft zich kennelijk alleen laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Het hof rekent de verdachte al deze feiten zwaar aan, zeker omdat hieraan slechts door ingrijpen van politie en justitie een einde is gekomen. Blijkens het recent gepubliceerde Cybercrimebeeld Nederland 2024 is met betrekking tot deze feiten sprake van een groot maatschappelijk probleem. Mede daarom dient daartegen strafrechtelijk daadkrachtig te worden opgetreden.
Justitiële documentatie
Het hof heeft tevens acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht het hof in beginsel een gevangenisstraf in de orde van grootte van twee jaren passend. Echter alles afwegende - ook gelet op de ouderdom van de feiten - is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur – gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest – in combinatie met een taakstraf een passende en geboden reactie vormen.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De verdachte is op 7 juli 2020 in verzekering gesteld en op 22 september 2022 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in de fase van de eerste aanleg in beperkte mate, te weten met ruim twee maanden, overschreden. Vanwege de geringe overschrijding is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met deze constatering.
Vorderingen benadeelde partijen
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat hoewel enkele benadeelde partijen geen voegingsformulier hebben opgestuurd voor deze zaak, de intentie tot voeging er wel is geweest, zodat deze benadeelde partijen geacht moeten worden zich te hebben gevoegd zoals bedoeld in artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Het hof is van oordeel dat per benadeelde partij moet worden gekeken of deze benadeelde partij zich heeft gevoegd zoals bedoeld in artikel 421, derde lid, Sv. Het standpunt van de advocaat-generaal wordt niet gevolgd, omdat het hof dan moet gaan gissen naar de intenties van de benadeelde partijen. Dat past niet bij dergelijke vorderingen.
Nu de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] zich niet hebben gevoegd, zoals bedoeld in artikel 421, derde lid, Sv en zij door de rechtbank niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vordering, zijn de vorderingen van deze benadeelde partijen niet meer aan de orde in hoger beroep.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 7]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 7] zich als benadeelde partij gevoegd. In de vordering staat echter dat het schadebedrag, te weten € 1.031,49, reeds is vergoed.
In het dossier bevindt zich een wensenformulier waarin de benadeelde partij aangeeft dat hij zijn eerder ingediende verzoek wil aanpassen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 125,00.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu het schadebedrag reeds is vergoed, zal het hof de vordering van de benadeelde partij afwijzen.
Gelet op het voorgaande moet de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 8]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 8] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 500,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde ten aanzien van zaaksdossier 8 wordt vrijgesproken, zal het hof bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
Gelet op het voorgaande moet de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 9]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 9] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 1.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde ten aanzien van zaaksdossier 19 wordt vrijgesproken, zal het hof bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
Gelet op het voorgaande moet de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 10]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 10] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 500,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is de vordering onvoldoende onderbouwd. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande moet de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 11]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 11] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 37.751,81.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de schadeloosstelling niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu dit geen rechtstreekse schade betreft.
Het hof is, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:320), van oordeel dat de schadeloosstelling rechtstreekse schade betreft. Nu de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld ten aanzien van zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29, wordt dit onderdeel van de vordering toegewezen tot een bedrag van € 1.355,77. Voor wat betreft de gevorderde onderzoekskosten wordt de vordering toegewezen tot een bedrag van (3 dossiers * € 120,00 =) € 360,00. Derhalve wordt de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.715,77 toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal het hof bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 11]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.715,77 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 11].
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn onder 1, 2 en 3 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu zij geheel of grotendeels door middel van de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten zijn verkregen, dan wel met behulp van deze voorwerpen de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp zoals deze vermeld onder 6 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 36f, 47, 57, 63, 140, 311 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Tas Kl:Grijs LOUIS VUITTON;
- 1 STK Telefoontoestel SAMSUNG;
- 1 STK Telefoontoestel APPLE.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Telefoontoestel Kl:zilverkleurig APPLE A1586.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 80] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 12]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 12] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 9] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 11]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 11] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.715,77 (duizend zevenhonderdvijftien euro en zevenenzeventig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 11], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.715,77 (duizend zevenhonderdvijftien euro en zevenenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 juli 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk, mr. Chr.A. Baardman en mr. V.M. de Winkel, in bijzijn van de griffiers mr. J.H.M. Peusken en mr. H.E.M. Lucas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 augustus 2024.
Mr. Chr.A. Baardman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.