Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellante],
[appellant],
1.[kind 1],
[kind 2],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de memorie namens [de kinderen];
- de akte houdende overlegging producties 37 tot en met 53 van [appellante] en [appellant].
3.Feitelijke achtergrond
- Artikel 2 van de overeenkomst, met als opschrift “De bestemming van het gehuurde”, bepaalt, voor zover van belang:
Artikel 6 van de overeenkomst, met als opschrift “De woonplaatskeuze van huurder”, bepaalt, voor zover van belang:
- De “Algemene Huurvoorwaarden zelfstandige woonruimte versie mei 2015” (hierna: de algemene huurvoorwaarden) bepalen, voor zover van belang en kort gezegd, dat:
(i) bij meer dan één huurder elk van de huurders hoofdelijk aansprakelijk is voor alle verplichtingen die voor hem en de andere huurder(s) uit de huurovereenkomst voortvloeien (artikel 2.2); en
4.Procedure bij de rechtbank
- De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat uit artikel 6 van de algemene huurvoorwaarden volgt dat zowel [appellante] als [appellant] hun hoofdverblijf in de woning moeten hebben, maar dat zij daar feitelijk nooit tegelijk hebben gewoond: een van de twee heeft altijd, met een wisseling van de wacht, in de Rotterdamse woning gewoond.
- De kantonrechter heeft een beroep van [appellante] en [appellant] op vernietigbaarheid van de algemene huurvoorwaarden wegens niet-verstrekking afgewezen, omdat in de huurovereenkomst staat dat [appellante] en [appellant] die algemene huurvoorwaarden hebben ontvangen en zij niet de echtheid hebben betwist van hun paraaf onder die huurovereenkomst. Een aanbod van [appellante] en [appellant] om te bewijzen dat zij die algemene voorwaarden niet hebben gekregen heeft de kantonrechter afgewezen, omdat door hen zelf af te leggen getuigenverklaringen op grond van artikel 164 lid 2 Rv op zichzelf geen bewijs in hun voordeel kunnen opleveren, tenzij zij strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs, dat hier ontbreekt.
- Naar het oordeel van de kantonrechter kan de hiervoor bedoelde tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen, omdat [appellante] en [appellant] daarmee in feite twee sociale huurwoningen bezet hebben gehouden, terwijl die schaars zijn en 3B Wonen de woning moet kunnen inzetten voor de doelgroep waarvoor zij bestemd is.
5.Vorderingen in hoger beroep
- de onjuiste toepassing van artikel 164 lid 2 Rv;
- het oordeel dat [appellante] en [appellant] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de bewoningsplicht van artikel 6 van de algemene huurvoorwaarden, nu (i) deze vernietigbaar zijn, (ii) [appellant] dan wel [appellante] steeds hun hoofdverblijf in de woning hebben gehad; en (iii) het onderzoek van Quality Controls ondeugdelijk is geweest, de mededeling van Stedin over het energieverbruik niet klopt en de burenverklaringen onbetrouwbaar zijn;
- het oordeel dat deze tekortkoming ontbinding en ontruiming rechtvaardigt.
- partijen hebben op 14 februari 2022 de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd en afgesproken dat [appellante] en [appellant] de woning uiterlijk op 28 februari 2022 zullen ontruimen; en
- [appellante] en [appellant] hebben zich onbehoorlijk gedragen tegenover 3B Wonen en haar relaties.
Daarnaast voert 3B Wonen aan dat de bewoningsplicht niet alleen volgt uit artikel 6 van de algemene huurvoorwaarden, maar ook uit de huurovereenkomst zelf. 3B Wonen stelt daarbij primair dat [appellante] en [appellant] beiden niet in de woning gewoond hebben, en subsidiair dat zij, zoals zij zelf aanvoeren, hoogstens om en om in de woning gewoond hebben.
6.Beoordeling in hoger beroep
Kern van de zaak
de factozijn gescheiden, en hebben besloten om bij wijze van
birdnestingten behoeve van hun kinderen om en om in de woning te gaan wonen, maakt evenmin dat geen sprake is van een tekortkoming.
Behalve als het gaat om de conclusie van antwoord in het incident tot voeging is niet gebleken dat 3B Wonen in het principaal hoger beroep hogere kosten heeft gemaakt als gevolg van de voeging van de kinderen.
7.Beslissing
- veroordeelt [appellante] en [appellant] hoofdelijk in de kosten van de procedure in het principaal hoger beroep, aan de zijde van 3B Wonen vastgesteld en begroot op € 4.603,-;
- bepaalt dat als [appellante] en [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan deze proceskostenveroordeling hebben voldaan en 3B Wonen hen vervolgens dit arrest heeft laten betekenen, zij de kosten van die betekening moeten betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
- veroordeelt [de kinderen] hoofdelijk in de kosten van de procedure in het principaal hoger beroep, aan de zijde van 3B Wonen vastgesteld en begroot op € 1.392,-;
- bepaalt dat als [de kinderen] niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan deze proceskostenveroordeling hebben voldaan en 3B Wonen hen vervolgens dit arrest heeft laten betekenen, zij de kosten van die betekening moeten betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
- wijst af het meer of anders gevorderde.