ECLI:NL:GHDHA:2024:1363

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
200.343.258/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid verzoeker tot wraking tegen afwijzing rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verzoeker tot wraking tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De verzoeker, wonende te Rotterdam, had eerder een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J. van den Bos, de behandeld rechter in de hoofdzaak, en daarnaast ook tegen mr. M.G.L. de Vette, voorzitter van de wrakingskamer. Beide verzoeken werden door de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam afgewezen. De verzoeker heeft vervolgens in hoger beroep beroep ingesteld tegen deze afwijzing.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verzoeker in het hoger beroep beoordeeld. Volgens artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat er geen rechtsmiddel open tegen de beslissing op een wrakingsverzoek, tenzij er sprake is van schending van essentiële vormen of onpartijdigheid. De Hoge Raad heeft echter in een recent arrest van 21 juni 2024 bepaald dat het niet langer mogelijk is om op doorbrekingsgronden hoger beroep in te stellen tegen een beslissing op een verzoek tot wraking. Dit betekent dat de verzoeker in deze zaak niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep.

De beslissing van het hof houdt in dat de verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, en dat een afschrift van deze beslissing zal worden toegezonden aan de verzoeker, diens advocaat, de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam, de gewraakte rechter en de wederpartij in de hoofdzaak. Deze uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. I. Tol.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

zaaknummer : 200.343.258/01
rekestnummer rechtbank : HA RK 24-590
zaaknummer rechtbank : C/10/681349
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken d.d. 11 juli 2024
inzake het hoger beroep van de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam, als bedoeld in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met hiervoor genoemd zaaknummer van:
[verzoeker] ,
Wonende te Rotterdam,
Hierna te noemen: de verzoeker,

Het verloop van de procedure

1. Bij de rechtbank Rotterdam zijn onder zaaknummers C/10/679499 / KG ZA 24-469 en C/10/679512 / KG ZA 24-471 procedures gevoerd tussen [verzoeker] als verweerder en [gedaagde] als gedaagde (hierna ook: de hoofdzaak).
2. In de hoofdzaak heeft op 25 juni 2024 een mondelinge behandeling bij de rechtbank Rotterdam plaatsgevonden, waarbij onder meer de verzoeker en zijn advocaat aanwezig waren.
3. Op 25 juni 2024 heeft de verzoeker (in persoon) een verzoek tot wraking gedaan van mr. J. van den Bos, de behandeld rechter in de hoofdzaak (hierna: de gewraakte rechter). Voorts heeft de verzoeker tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking, mr. M.G.L. de Vette, voorzitter van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam, gewraakt. Dit verzoek is door de wrakginskamer buiten behandeling gesteld.
4. Bij beslissing van de meervoudige kamer voor wrakingszaken van de rechtbank Rotterdam van 2 juli 2024 is het wrakingsverzoek van de verzoeker afgewezen.
5. Bij e-mails van 2 juli 2024 is de verzoeker van deze beslissing van de wrakingskamer in hoger beroep gekomen bij de wrakingskamer van het hof (hierna: het hof). Op diezelfde dag heeft de gewraakte rechter in de hoofdzaak einduitspraak gedaan.
6. De wrakingskamer van het hof heeft de stukken van het hoger beroep beoordeeld en besloten uitspraak te doen zonder behandeling van het verzoek op zitting, om reden dat de verzoeker kennelijk niet ontvankelijk is in het hoger beroep.

Ontvankelijkheid

6. Het hof dient allereerst de vraag te beantwoorden of de verzoeker ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam.
7. Ingevolge het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv staat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek geen rechtsmiddel open. Dit was op grond van vaste rechtspraak slechts anders indien de wrakingskamer van de rechtbank de regeling met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel zodanig essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken (hierna ook: de doorbrekingsgronden).
8. De Hoge Raad heeft in zijn recente arrest van 21 juni 2024 echter aanleiding gezien om van de onder r.o. 7 genoemde rechtspraak terug te komen. In het geval een partij een wrakingsverzoek heeft gedaan dat is afgewezen of ten onrechte niet in behandeling is genomen, heeft die partij de mogelijkheid in de hoofdprocedure in een hogere instantie aan te voeren dat de aangevochten rechterlijke beslissing niet in stand kan blijven omdat wegens het ontbreken van onpartijdigheid van rechters geen sprake is geweest van een eerlijke procedure (fair trial) als bedoeld in artikel 6 EVRM. De Hoge Raad oordeelt dat niet langer op doorbrekingsgronden hoger beroep of cassatie kan worden ingesteld van een beslissing op een verzoek tot wraking. Het belang van een partij om een beslissing op een verzoek tot wraking afzonderlijk aan een hogere rechter te kunnen voorleggen legt immers onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het belang bij voortgang van de procedure (zie ECLI:NL:HR:2024:918). Deze nieuwe rechtspraak geldt voor alle zaken waarin op of na 21 juni 2024 een rechtsmiddel is ingesteld tegen een beslissing op een verzoek tot wraking (rov. 3.6 van genoemd arrest), dus ook in deze zaak.
9. Gelet op voornoemde rechtspraak kan niet langer op doorbrekingsgronden hoger beroep worden ingesteld van een afzonderlijke beslissing op een verzoek tot wraking. Nu het verzoek een hoger beroep behelst tegen de beslissing van de wrakingskamer gebaseerd op de doorbrekingsgronden, zal het hof de verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de verzoeker en diens advocaat alsmede aan de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam, de gewraakte rechter en de wederpartij in de hoofdzaak.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J. van Boven, J.W. Frieling en E.C. van Veen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2024, in aanwezigheid van mr. I. Tol, griffier.