Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
rekestnummer rechtbank : HA RK 24-590
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verzoeker tot wraking tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De verzoeker, wonende te Rotterdam, had eerder een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J. van den Bos, de behandeld rechter in de hoofdzaak, en daarnaast ook tegen mr. M.G.L. de Vette, voorzitter van de wrakingskamer. Beide verzoeken werden door de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam afgewezen. De verzoeker heeft vervolgens in hoger beroep beroep ingesteld tegen deze afwijzing.
Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verzoeker in het hoger beroep beoordeeld. Volgens artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat er geen rechtsmiddel open tegen de beslissing op een wrakingsverzoek, tenzij er sprake is van schending van essentiële vormen of onpartijdigheid. De Hoge Raad heeft echter in een recent arrest van 21 juni 2024 bepaald dat het niet langer mogelijk is om op doorbrekingsgronden hoger beroep in te stellen tegen een beslissing op een verzoek tot wraking. Dit betekent dat de verzoeker in deze zaak niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep.
De beslissing van het hof houdt in dat de verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, en dat een afschrift van deze beslissing zal worden toegezonden aan de verzoeker, diens advocaat, de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam, de gewraakte rechter en de wederpartij in de hoofdzaak. Deze uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. I. Tol.