In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het de financiële afwikkeling van de overname van een supermarkt door [appellant] van [verweerder]. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan na een tussenarrest op 3 oktober 2023, waarin [appellant] was toegelaten tot bewijslevering over de betaling van een restantbedrag van de overnamesom. Na getuigenverhoren op 28 november 2023 en 1 februari 2024, oordeelt het hof dat [appellant] geslaagd is in het bewijs. Het hof wijst het verzoek van [appellant] om terug te komen van een eindbeslissing in het tussenarrest af. De getuigenverklaringen van [appellant] en zijn getuigen zijn overtuigend en ondersteunen zijn stelling dat hij een bedrag van € 50.000,- contant heeft betaald aan [verweerder]. Het hof concludeert dat de vordering van [verweerder] wegens restant overnamesom toewijsbaar is tot een bedrag van € 1.154,96, en dat [verweerder] ook recht heeft op een bedrag van € 4.000,- voor kosten van een koelmotor, en € 463,86 voor andere gemaakte kosten. Beide partijen worden veroordeeld tot het dragen van hun eigen kosten in beide instanties. Het hof vernietigt het bestreden vonnis en doet opnieuw recht.