ECLI:NL:GHDHA:2024:1311

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
200.317.905/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatiegeschil met betrekking tot de behoefte van de kinderen en niet-ontvankelijkheid van verzoeken

In deze zaak betreft het een hoger beroep in een alimentatiegeschil tussen een man en een vrouw, die samen drie minderjarige kinderen hebben. De man heeft in hoger beroep grieven ingediend met betrekking tot de vaststelling van de behoefte van de kinderen, maar zonder wijziging van het dictum te beogen. De rechtbank Rotterdam had eerder een voorlopige regeling vastgesteld voor de kinderalimentatie, waarbij de man € 109,- per kind per maand moest betalen. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van zijn inkomen in 2019 voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen en verzoekt het hof om uit te gaan van het jaar 2020. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend en een (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij ook de behoefte van de kinderen aan de orde stelt.

De mondelinge behandeling vond plaats op 28 mei 2024, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen rechtens te respecteren belang heeft bij zijn hoger beroep, omdat hij geen wijziging van het dictum nastreeft. Het hof verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en ook de vrouw in haar (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 24 juli 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.317.905/01
zaaknummer rechtbank : C/10/614732 / FA RK 21-1941
beschikking van de meervoudige kamer van 24 juli 2024
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. V.K.S. Deetman te Dordrecht
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Nentjes te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de tussenbeschikking van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam van 1 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 30 september 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 17 januari 2023 een verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 21 maart 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 17 november 2022 met bijlagen, ingekomen op 18 november 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 22 november 2022 met bijlagen, ingekomen op 24 november 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 29 november 2022 met bijlagen, ingekomen op 30 november 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 4 januari 2023 met bijlagen, ingekomen op 6 januari 2023.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 28 mei 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. V.K. Deetman;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Nentjes.
In de schorsing van de zitting heeft de advocaat van de vrouw haar pleitaantekeningen digitaal toegestuurd en deze ter zitting voorgedragen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de navolgende feiten.
3.2
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
3.3
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ) en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 3] ), (hierna ook: de kinderen).
3.4
De man heeft de kinderen erkend.
3.5
De vrouw oefent alleen het gezag uit over de kinderen en de kinderen verblijven bij de vrouw.
3.6
De rechtbank Rotterdam heeft in een beschikking van 4 februari 2022, gegeven in het kader van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, de onderlinge regeling die partijen over de voorlopige kinderbijdrage hebben getroffen opgenomen, te weten dat de man aan de vrouw met ingang van 10 november 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen, voor wat de toekomstige termijnen betreft steeds bij vooruitbetaling, € 150,- per maand per kind zal voldoen.
3.7
Bij eindbeschikking van 30 maart 2023 heeft de rechtbank Rotterdam een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen vastgesteld op € 102,-.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, een voorlopige regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht bepaald en is bepaald dat de man aan de vrouw als voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 30 juni 2022 € 109,- per kind per maand moet voldoen.
Iedere verdere beslissing ter zake het gezag, de definitieve zorg- dan wel omgangsregeling, de inschrijving van één van de kinderen op het woonadres van de man, de definitieve kinderalimentatie en de proceskosten is aangehouden.
4.2
De eerste grief van de man ziet op de vaststelling van de behoefte van de kinderen door de rechtbank, meer specifiek op het jaar waarvan dient te worden uitgegaan voor de vaststelling van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man. Zijn tweede, voorwaardelijke, grief, ziet, voor zover het hof uit zal gaan van het jaar 2019, op de hoogte van het inkomen van de man in dat jaar. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, althans de daarin opgenomen eindbeslissing met betrekking tot het NBI van de man en het jaar van uiteengaan van partijen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
- primair: bij berekening van de behoefte van de kinderen voor het vaststellen van een onderhoudsbijdrage te voldoen door de man aan de vrouw, dient te worden uitgegaan van het jaar 2020;
- subsidiair: indien uitgegaan wordt van het jaar 2019 voor de berekening van de behoefte van de kinderen, voor het vaststellen van de kinderalimentatie te voldoen door de man aan de vrouw, dient te worden uitgegaan van het daadwerkelijk netto besteedbaar inkomen van de man: € 1.996,-.
4.3
Het verweer van de vrouw strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn verzoeken, althans deze volledig af te wijzen en tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.4
De grief van de vrouw in haar (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ziet eveneens op de behoefte van de kinderen. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking aan te vullen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval in redelijkheid niet kan worden volstaan met het simpelweg berekenen van het NBI in 2019 bij het bepalen van de behoefte van de kinderen.

5.De motivering van de beslissing

Het hoger beroep van de man
5.1
Het hoger beroep van de man heeft betrekking op de door de rechtbank becijferde huwelijksgerelateerde behoefte van de kinderen. Meer specifiek stelt de man de vraag aan de orde of bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen dient te worden uitgegaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen in het jaar 2019 of 2020. De man is van mening dat de rechtbank bij die vaststelling ten onrechte is uitgegaan van zijn inkomen over het jaar 2019. Volgens de man had de rechtbank moeten uitgaan van zijn inkomen in het jaar 2020 omdat in dat jaar voor hem duidelijk werd dat zijn relatie met de vrouw daadwerkelijk voorbij was. De vrouw voert gemotiveerd verweer.
5.2
Het hof stelt voorop dat de man met zijn ingestelde hoger beroep geen wijziging van het dictum van de bestreden beschikking nastreeft. Ter zitting bij het hof heeft de man zijn hoger beroep nog nader toegelicht en expliciet aangegeven dat het niet de bedoeling is dat het hof opnieuw gaat rekenen en een ander bedrag aan kinderalimentatie zal vaststellen. Desgevraagd heeft de man het hof laten weten dat het hem slechts gaat om een vaststelling door het hof van het peiljaar alsook het inkomen dat tot uitgangspunt dient te worden genomen voor het geval in de toekomst een (nieuwe) behoefteberekening dient te worden gemaakt.
5.3
Anders dan de man betoogt, komt in zaken als de onderhavige aan de door de rechtbank – niet in het dictum – gegeven oordelen over de feiten en omstandigheden die aan een alimentatiebeslissing ten grondslag liggen geen gezag van gewijsde toe (vergelijk HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2109). Bij zijn verzoek in hoger beroep, waarmee de man geen wijziging van het dictum van de bestreden beschikking beoogt, heeft de man dan ook geen rechtens te respecteren belang in de zin van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 3:326 BW. Het hof zal de man daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van de vrouw
5.4
De vrouw heeft (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Hoewel tussen haakjes ‘voorwaardelijk’ vermeld staat, is de grief van de vrouw kennelijk niet afhankelijk van het toewijzen van het principaal hoger beroep van de man. Het hof zal hierna daarom ingaan op deze grief.
5.5
Het hof leest de incidentele grief van de vrouw aldus dat ook zij geen wijziging van het dictum beoogt, maar slechts een aanvulling wenst op de overweging van de rechtbank in de bestreden beschikking. De vrouw stelt dat het netto besteedbaar inkomen dient te worden vastgesteld op een wijze die recht doet aan de mate van welstand die de kinderen doorgaans gewend waren, maar zij verbindt hier geen consequenties aan voor de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie. Onder verwijzing naar hetgeen het hof heeft overwogen in rechtsoverweging 5.3 zal het hof de vrouw op dezelfde gronden als de man niet-ontvankelijk verklaren in haar (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep.
Proceskosten
5.6
Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure compenseert het hof de kosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep;
compenseert de proceskosten van dit geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. Wieman-Bart, C.M. Warnaar en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. A.M. Sipkes-Kerkman als griffier, en is op 24 juli 2024 door mr. A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier