ECLI:NL:GHDHA:2024:130
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de Gemeentebelastingen en Basisinformatie Drechtsteden. De Heffingsambtenaar had de waarde op 1 januari 2020 vastgesteld op € 800.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerende zaakbelastingen voor het jaar 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd afgewezen. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 oktober 2023.
De Heffingsambtenaar onderbouwde de vastgestelde waarde met een taxatierapport en een matrix waarin vergelijkingsobjecten zijn opgenomen. Belanghebbende betwistte de waarde en voerde aan dat de Heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de afnemende meeropbrengst bij de waardering van de grond. Het Gerechtshof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van € 800.000 niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Heffingsambtenaar de waarde op een deugdelijke wijze had onderbouwd en dat de uitspraak op bezwaar niet gebrekkig was gemotiveerd. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.