Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
7. Artikel 6.17 van de Wet IB 2001 bevat een limitatieve opsomming van de aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 komen - voor zover hier van belang - de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp, vervoer, farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts, andere hulpmiddelen (niet zijnde brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen), en extra kleding en beddengoed voor aftrek in aanmerking. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de door hem gestelde specifieke zorgkosten in direct verband staan met ziekte of invaliditeit, dat hij daadwerkelijk de door hem gestelde uitgaven heeft gedaan en dat hij voor deze uitgaven geen vergoeding heeft ontvangen van een zorgverzekeraar.
8. Eiser stelt dat hij, wegens chronische pijnklachten en ziektes van hemzelf en zijn zoon, extra kosten maakt voor bijvoorbeeld dextrose, speciale contactlenzen, lenzenvloeistof en vervoer naar het ziekenhuis in [woonplaats 2] . Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling betalingsbewijzen van een opticien, ritten met het openbaar vervoer, een supermarkt, een zwembad en een groente- en fruithandel overgelegd.
9. Eiser heeft hiermee de door hem gestelde specifieke zorgkosten niet aannemelijk gemaakt. Voor wat betreft de kosten van andere hulpmiddelen stelt de rechtbank voorop dat de kosten voor speciale contactlenzen en lenzenvloeistof reeds op grond van artikel 6.17, tweede lid, ten eerste, van de Wet IB 2001, niet aftrekbaar zijn. Verder zijn uitgaven voor andere hulpmiddelen niet aftrekbaar als dergelijke middelen ook voor andere doeleinden dan de behandeling of voorkoming van ziekte of aandoeningen worden gebruikt. Dit is bijvoorbeeld bij dextrose het geval, zodat ook die kosten niet aftrekbaar zijn. Dat eisers zoon dextrose gebruikt voor zijn ziekte, maakt dit niet anders. Daarnaast heeft eiser geen facturen of andere schriftelijke bewijsstukken overgelegd, waaruit kan worden afgeleid op welke andere (farmaceutische) hulpmiddelen de door hem gestelde kosten zien.
10. Ook met betrekking tot de vervoerskosten heeft eiser onvoldoende bewijsstukken overgelegd. Uit de door eiser overgelegde betalingsbewijzen van de ritten met het openbaar vervoer kan, zonder nader aanvullende bewijsstukken zoals bijvoorbeeld een afsprakenkaart van het ziekenhuis, niet worden opgemaakt dat deze zijn gemaakt in verband met ziekte. Verder heeft eiser met betrekking tot de kosten voor extra kleding en beddengoed geen nadere bewijsstukken overgelegd. Dat eisers zoon wegens zijn suikerziekte kleding en beddengoed stuk maakt en eiser hiervoor extra uitgaven heeft gedaan, is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft immers al het forfaitaire bedrag van € 300 in aftrek toegestaan, en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitgaven € 600 te boven gaan waardoor recht bestaat op het hogere forfaitaire bedrag van € 750.
11. De overige door eiser overgelegde betalingsbewijzen van de supermarkt, het zwembad en de groente- en fruithandel kunnen, anders dan eiser kennelijk veronderstelt, niet als uitgaven voor ziekte worden aangemerkt.
12. Eiser heeft verder geen andere bewijsstukken van de door hem gestelde kosten ingebracht. Eiser kan daarbij niet volstaan met een schatting van zijn jaarlijkse minimale specifieke zorgkosten, omdat voor het in aanmerking nemen van specifieke zorgkosten vereist is dat bewijs moet worden geleverd dat deze kosten zijn gemaakt. Dat eiser geen andere bewijsstukken meer heeft, komt voor rekening en risico van eiser.
13. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht de aftrek specifieke zorgkosten gecorrigeerd.
14. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat sprake is geweest van discriminatie, faalt dit. In de gedingstukken zijn geen aanwijzingen te vinden dat eiser vanwege zijn buitenlandse afkomst is gediscrimineerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat volgens verweerder de reden voor de controle van eisers aangifte is geweest dat eiser jarenlang ten onrechte ziektekosten heeft opgevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat tijdens het onderzoek van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 door verweerder niet is gehandeld overeenkomstig hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, laat staan dat hier sprake zou zijn van een door de Hoge Raad genoemde situatie waarin is gehandeld op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van de resultaten van het onderzoek van de aangifte onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.1
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.