ECLI:NL:GHDHA:2024:118

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
200.333.750/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tussen buren over erfafscheiding en erfdienstbaarheid

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, heeft de rechtbank eerder voor recht verklaard dat de geïntimeerden een erfafscheiding op hun erf mogen plaatsen, mits de erfdienstbaarheid wordt gerespecteerd. De appellant, [appellant 1], heeft in een incident de verwijdering van deze erfafscheiding gevorderd. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in dit incident. Het hof heeft de vordering van [appellant 1] afgewezen en de Vereniging van Eigenaars (VvE) niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen procespartij was in de eerdere procedure. De zaak betreft een erfdienstbaarheid die [appellant 1] het recht geeft om over het erf van de geïntimeerden te rijden. De rechtbank had eerder bepaald dat de erfafscheiding zo geplaatst moest worden dat er voldoende ruimte overblijft voor het gebruik van deze erfdienstbaarheid. Het hof oordeelde dat de erfafscheiding correct was geplaatst en dat [appellant 1] niet kon aantonen dat hij belemmerd werd in het gebruik van de erfdienstbaarheid. De beslissing over de proceskosten in het incident werd aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.333.750/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/648179 / HA ZA 22-929
Arrest in incident van 6 februari 2024
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
de Vereniging van Eigenaars “ [adres 1] ”,
wonend, respectievelijk gevestigd in [plaats] ,
appellanten,
eisers in incident,
advocaat: mr. M.R. de Kok, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonend in [woonplaats],
geïntimeerden,
gedaagden in incident,
advocaat: mr. M. van Gastel, kantoorhoudend in Hellevoetsluis.
Het hof zal partijen hierna noemen: [appellant 1], de VvE en [geïntimeerde 1] c.s.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant 1] en [geïntimeerde 1] c.s. zijn buren. [appellant 1] mag op grond van een erfdienstbaarheid onder voorwaarden het erf van [geïntimeerde 1] c.s. gebruiken om met zijn auto van en naar de openbare weg te gaan. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat [geïntimeerde 1] c.s. een erfafscheiding op hun erf mogen plaatsen mits de erfdienstbaarheid wordt gerespecteerd. [geïntimeerde 1] c.s. hebben vervolgens een erfafscheiding geplaatst. In dit incident vordert [appellant 1] verwijdering van de erfafscheiding.
1.2
Het hof wijst de incidentele vorderingen van [appellant 1] af. Verder verklaart het hof de VvE niet-ontvankelijk omdat zij in eerste aanleg geen procespartij was.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 3 oktober 2023, met bijlagen, waarmee [appellant 1] en de VvE in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2023 (hierna: het vonnis), met daarin opgenomen de grieven en de “incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging”;
  • de conclusie van antwoord in incident van [geïntimeerde 1] c.s., met bijlagen;
  • het tussenarrest van 9 januari 2024 waarin een enkelvoudige mondelinge behandeling is bepaald.
2.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 17 januari 2024. Daarna is arrest bepaald.

3.Aanleiding voor dit incident

3.1
[geïntimeerde 1] c.s. zijn eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens 1] (hierna gezamenlijk: het dienend erf). Perceel 5240 is bij notariële akte van 31 december 2018 aan hen geleverd. In deze akte (hierna: de vestigingsakte) is de volgende erfdienstbaarheid (hierna: de erfdienstbaarheid) gevestigd:
“- ten behoeve van de percelen kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens 2] , als heersend erf; en
- ten laste van het gekochte en het perceel kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens 1] , als dienend erf,
een erfdienstbaarheid van weg, om over een ongeveer twee meter brede strook van het dienend erf, tegen en langs de ongeveer noord (windrichting) grens daarvan, van het heersend erf te gaan naar de openbare weg en omgekeerd. Deze weg mag ook met een auto of ander vierwielig voertuig worden gebruikt, voor zover dat binnen de aangegeven breedte mogelijk is, waarbij enige voor dit gebruik noodzakelijke "ronding" in bochten is toegestaan.”
3.2
[appellant 1] is sinds juli 2022 eigenaar van onder meer de percelen kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens 2] ) (hierna gezamenlijk: het heersend erf).
3.3
Tussen partijen is een geschil ontstaan toen [appellant 1] de voormalige woning aan de [adres 2] heeft laten verbouwen tot drie appartementen. Tijdens deze verbouwing heeft [appellant 1] gebruik gemaakt van de weg op een manier die volgens [geïntimeerde 1] c.s. niet op basis van de erfdienstbaarheid is toegestaan. Na de verbouwing wenst [appellant 1] bovendien dat het dienend erf gebruikt kan worden door (de auto’s van) de huurders van de nieuw gerealiseerde appartementen.
3.4
[geïntimeerde 1] c.s. hebben een procedure tegen [appellant 1] aanhangig gemaakt bij de rechtbank en onder meer gevorderd voor recht te verklaren dat zij een erfafscheiding mogen aanbrengen (onder de in de vordering genoemde voorwaarden).
3.5
De rechtbank heeft in nummer 5.1. van het vonnis die vordering toegewezen en voor recht verklaard dat [geïntimeerde 1] c.s. een erfafscheiding mogen plaatsen parallel aan de strook grond waarop de erfdienstbaarheid rust, waarbij een breedte van ten minste 2,20 meter voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid behouden blijft en waarbij rekening wordt gehouden met de zogenaamde rondingen, in die zin dat de afstand tussen de erfafscheiding en de openbare weg ten minste anderhalve meter bedraagt (hierna: de verklaring voor recht). Onder 5.2 heeft de rechtbank [appellant 1] een verbod opgelegd om (onder meer) voertuigen te parkeren op de percelen 2256 en 5240. Nummer 5.2. van het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6
[geïntimeerde 1] c.s. hebben na het vonnis een erfafscheiding op het dienend erf geplaatst (hierna: de erfafscheiding). De erfafscheiding bestaat uit een ijzeren paal van 80 cm hoog op 1,50 meter van de openbare weg en uit enkele houten palen van twee meter hoog die zo zijn geplaatst dat een strook grond van ten minste 2,20 meter vrij blijft voor gebruik door het heersend erf. De vrijgelaten strook wordt hierna aangeduid als: de weg.

4.De vorderingen in incident

4.1
[appellant 1] en de VvE hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis en een incident opgeworpen tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis en tot veroordeling van [geïntimeerde 1] c.s. om de erfafscheiding te verwijderen binnen drie dagen na betekening van het arrest in incident.

5.De ontvankelijkheid van de VvE

5.1
Het hoger beroep is mede ingesteld door de VvE. De VvE was echter geen partij in de procedure in eerste aanleg en is ook geen rechtsopvolger van [appellant 1]. Zij kan dus geen hoger beroep instellen (artikel 332 Rv). De stelling dat de VvE belang heeft bij de uitkomst van deze procedure maakt dat niet anders. De VvE kan in dat geval haar belangen behartigen door een vordering tot voeging of tussenkomt in te stellen. De VvE is dus niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep. Het hof zal de VvE niet-ontvankelijk verklaren en haar veroordelen in de proceskosten van het door haar ingestelde hoger beroep.

6.Beoordeling van de vorderingen in incident

6.1
[appellant 1] wil met zijn incidentele vorderingen bereiken dat [geïntimeerde 1] c.s. de erfafscheiding verwijdert. Hij vordert daartoe allereerst schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis op de voet van artikel 351 Rv. De rechtbank heeft echter alleen nummer 5.2 van het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, terwijl de verklaring voor recht in nummer 5.1. is opgenomen en een verklaring voor recht niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging, die kennelijk alleen ziet op nummer 5.1, moet derhalve worden afgewezen.
6.2
[appellant 1] vordert verder veroordeling van [geïntimeerde 1] c.s. om de erfafscheiding te verwijderen. Uit de toelichting op die vordering begrijpt het hof dat [appellant 1] een voorziening wil voor de duur van het geding in hoger beroep. [geïntimeerde 1] c.s. hebben de vordering ook zo begrepen en zijn daar inhoudelijk op ingegaan. Het hof zal dit deel van de vordering daarom aanmerken als een vordering op de voet van artikel 223 Rv.
6.3
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [appellant 1] dat zijn auto met uitgeklapte spiegels 2,12 m breed is en hij met uitgeklapte spiegels onmogelijk over de weg kan rijden, terwijl hij ook met ingeklapte spiegels maar nauwelijks genoeg ruimte heeft en moeilijk kan manoeuvreren. De zoon van [appellant 1] en de huurder van het middelste appartement aan de [adres 2], dat door [appellant 1] aan hem verhuurd wordt, hebben hetzelfde probleem. Voorts kan door de ijzeren paal de draai naar de weg niet worden gemaakt. Een en ander levert volgens [appellant 1] een ontoelaatbare beperking van de erfdienstbaarheid op.
6.4
Het hof oordeelt voorshands als volgt.
6.5
Uit de door [geïntimeerde 1] c.s. overgelegde foto’s blijkt dat [appellant 1] wel degelijk met zijn auto van de weg gebruik kan maken en ook maakt (zij het wellicht met enige moeite).
6.6
Bovendien is in de vestigingsakte bepaald dat de erfdienstbaarheid ziet op
“een ongeveer twee meter brede strook van het dienend erf (…) [om] van het heersend erf te gaan naar de openbare weg en omgekeerd. Deze weg mag ook met een auto of ander vierwielig voertuig worden gebruikt, voor zover dat binnen de aangegeven breedte mogelijk is, waarbij enige voor dit gebruik noodzakelijke "ronding" in bochten is toegestaan.”
6.7
De rechtbank heeft geoordeeld dat deze bepaling zo moet worden uitgelegd dat [geïntimeerde 1] c.s. een strook van ten minste 2,20 meter breed vrij moet laten en waarbij rekening wordt gehouden met de zogenaamde rondingen, in die zin dat de afstand tussen de erfafscheiding en de openbare weg ten minste anderhalve meter moet bedragen om de erfdienstbaarheid te respecteren.
6.8
Vast staat dat [geïntimeerde 1] c.s. de erfafscheiding zo hebben geplaatst dat de weg aan de door de rechtbank gestelde afstandseisen voldoet.
6.9
In de vestigingsakte is bepaald dat het gebruik van de weg met een auto alleen is toegestaan voor zover dat binnen de aangegeven breedte mogelijk is. Als het niet mogelijk is om met een auto binnen de aangegeven breedte gebruik te maken van de weg, betekent dat naar het voorshandse oordeel van het hof dat met die auto geen gebruik mag worden gemaakt van de weg. De stelling van [appellant 1] dat hij, zijn zoon en zijn huurder geen gebruik kunnen maken van de weg vanwege de breedte van hun auto’s en dat zij daardoor worden belemmerd in de uitoefening van de erfdienstbaarheid, faalt derhalve.
6.1
Het hof komt tot de slotsom dat de incidentele vorderingen van [appellant 1] moeten worden afgewezen. Het hof zal een beslissing over de proceskosten in het incident ten aanzien van [appellant 1] aanhouden tot aan het eindarrest in de hoofdzaak.

7.Beslissing

Het hof:
in de hoofdzaak en het incident tussen de VvE en [geïntimeerde 1] c.s.:
  • verklaart de VvE niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de VvE in de kosten aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. begroot op € 607,- aan salaris voor de advocaat;
in het incident tussen [appellant 1] en [geïntimeerde 1] c.s.:
  • wijst de incidentele vorderingen van [appellant 1] af;
  • houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak tussen [appellant 1] en [geïntimeerde 1] c.s.:
  • verwijst de zaak naar de rol van 19 maart 2024 voor memorie van antwoord;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E.H.M. Pinckaers, M.P.J. Ruijpers en J.N. de Blécourt, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.