ECLI:NL:GHDHA:2024:1163

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
200.331.613/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluiten van een prioriteitsaandeelhouder en bestuursbesluiten van een besloten vennootschap in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De zaak betreft de vernietigbaarheid van besluiten van een prioriteitsaandeelhouder en bestuursbesluiten van Stamrecht B.V. De appellante, een bestuurder en aandeelhouder van de vennootschap, vorderde schorsing van deze besluiten, die volgens haar in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid zoals vastgelegd in artikel 2:8 BW. De besluiten betroffen onder andere de intrekking van haar vertegenwoordigingsbevoegdheid en de goedkeuring van bestuursbesluiten door de prioriteitsaandeelhouder, die tevens haar zoon is. Het hof oordeelde dat de appellante niet-ontvankelijk was in haar vordering tegen de prioriteitsaandeelhouder, maar dat de vorderingen tegen Stamrecht B.V. wel ontvankelijk waren. Het hof oordeelde dat de besluiten van de prioriteit en de bestuursbesluiten vernietigbaar waren, omdat deze niet voldeden aan de gedragsnorm van artikel 2:8 BW, gezien de tegenstrijdige belangen van de prioriteitsaandeelhouder. Het hof schorste de bestreden besluiten totdat in een bodemprocedure op de vorderingen tot vernietiging zal zijn beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.331.613/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/647363 / KG ZA 23-380
Arrest in kort geding van 16 april 2024
in de zaak van
[appellante],
wonend in [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. R. Beele, kantoorhoudend in Alphen aan den Rijn,
tegen

1.[geïntimeerde],

wonend in [woonplaats],
advocaat: mr. J.P.H.G.W., Sars kantoorhoudend in Doetinchem,
geïntimeerde,
en

2.[Stamrecht B.V.],

gevestigd in [vestigingsplaats],
advocaat: mr. D.J.M. Lange, kantoorhoudend in Haarlem,
geïntimeerde.
Het hof zal partijen hierna [appellante], de [geïntimeerde] en Stamrecht B.V. noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vernietigbaarheid van een besluit van een orgaan van een vennootschap wegens handelen in strijd met de gedragsnorm van artikel 2:8 BW (redelijkheid en billijkheid) en van bestuursbesluiten wegens tegenstrijdige belangen (artikel 2:239 lid 6 BW).
1.2
In dit kort geding vordert een bestuurder, tevens aandeelhouder van een besloten vennootschap, schorsing van een besluit van de (enige) prioriteitsaandeelhouder en van enkele bestuursbesluiten, totdat in een bodemprocedure op een vordering tot vernietiging van deze besluiten is beslist. Het besluit van de prioriteit(saandeelhouder) ziet op de intrekking van de zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid van deze bestuurder. De bestuursbesluiten hebben betrekking op de tenuitvoerlegging van en het instellen van hoger beroep tegen een op vordering van de vennootschap gewezen vonnis tegen een schuldenaar van de vennootschap, die tevens bestuurder en prioriteitsaandeelhouder is. De vordering is ingesteld zowel tegen de prioriteitsaandeelhouder, tevens bestuurder, als tegen de vennootschap.
1.3
Appellante is niet-ontvankelijk voor zover haar vordering is ingesteld tegen de prioriteitsaandeelhouder, tevens (mede)bestuurder. Het hof wijst de in hoger beroep gewijzigde vordering tot schorsing van de besluiten van de prioriteit en het bestuur toe omdat naar zijn voorlopig oordeel deze vernietigbaar zijn.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaardingen van 11 en 15 augustus 2023, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 21 juli 2023 en grieven daartegen heeft aangevoerd, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van de [geïntimeerde];
  • de memorie van antwoord van Stamrecht B.V.;
  • de producties 15 en 16 die [appellante] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 15 januari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellante] is de moeder van de [geïntimeerde]. [appellante] is gescheiden van de vader van de [geïntimeerde] en na de echtscheiding hertrouwd met [betrokkene]. [betrokkene] had drie kinderen uit een eerder huwelijk en twee kinderen uit een buitenechtelijke relatie.
3.2
Op 13 december 1985 is Stamrecht B.V. opgericht. Dit was oorspronkelijk de praktijk-B.V. van [betrokkene]. Deze praktijk-B.V. is voortgezet als stamrecht-B.V. in het kader van
estate planning. Volgens artikel 3 van de statuten heeft Stamrecht B.V., onder meer, ten doel het aangaan van pensioen- en lijfrenteverplichtingen en het beleggen van vermogen teneinde daaruit pensioenverplichtingen alsmede lijfrente te voldoen. De artikelen 13 en 14 van de statuten van Stamrecht B.V. bepalen onder meer:
‘Artikel 13.Taak en bevoegdheden.(…)
2. Zo het Bestuur uit meer dan één lid bestaat, kan de Prioriteit één van hen tot voorzitter benoemen en kan zij één of meer van hen benoemen tot financieel bestuurder of tot algemeen bestuurder of een bestuurder zodanige andere titel toekennen als zij zal verkiezen.
(…)
11. De prioriteit is bevoegd besluiten van het Bestuur aan zijn goedkeuring te onderwerpen. Deze besluiten dienen duidelijk te worden omschreven en Schriftelijk aan het Bestuur te worden meegedeeld.
(…)
14. Het Bestuur is verplicht de aanwijzingen van de Prioriteit op te volgen, tenzij deze in strijd zijn met het belang van de Vennootschap en de met haar verbonden onderneming.
(…)
Artikel 14.Vertegenwoordiging.1. Het Bestuur vertegenwoordigt de Vennootschap. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede toe aan:
a. elke bestuurder met de titel van algemeen bestuurder handelende afzonderlijk; b. twee gezamenlijk handelende bestuurders’.
3.3
[betrokkene] is op 7 februari 2011 overleden.
3.4
Sinds 10 augustus 2012 is [appellante] (indirect) aandeelhouder en bestuurder van Stamrecht B.V. en alleen en zelfstandig bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen.
3.5
De [geïntimeerde] is vanaf 17 oktober 2018 eveneens bestuurder van Stamrecht B.V. en alleen en zelfstandig bevoegd om Stamrecht B.V. te vertegenwoordigen. Ook heeft de [geïntimeerde] vanaf die datum een prioriteitsaandeel in Stamrecht B.V.
3.6
Stamrecht B.V. en [appellante] hebben bij dagvaarding van 7 april 2021 een bodemprocedure tegen de [geïntimeerde] aanhangig gemaakt bij de rechtbank Den Haag en (in conventie) betaling van verschillende bedragen gevorderd. Aan hun vorderingen legden zij ten grondslag dat de [geïntimeerde] zowel van Stamrecht B.V. als van [appellante] geld heeft geleend. Op grond van de hiertoe gesloten overeenkomsten van geldlening was de [geïntimeerde] verplicht rente te betalen en aflossingen te doen. Stamrecht B.V. en [appellante] hebben gesteld dat de [geïntimeerde] aan deze verplichtingen niet heeft voldaan, waardoor de geldleningen direct opeisbaar zijn geworden, en dat de [geïntimeerde] niet-betaalde annuïteiten dan wel rente en boeterente verschuldigd is. Stamrecht B.V. en [appellante] hebben verder aangevoerd dat de [geïntimeerde] gelden van de bankrekening van [appellante] aan zichzelf heeft overgemaakt en dat hij hierdoor ongerechtvaardigd is verrijkt en is gehouden tot terugbetaling. Bij vonnis van 11 januari 2023 heeft de rechtbank de [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de volgende bedragen:
- aan Stamrecht B.V. € 517.262,93, met wettelijke rente vanaf 7 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
- aan [appellante] € 75.365,95, met de contractuele rente van 4% per jaar vanaf 11 juni 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
- aan [appellante] € 254.979,70, met wettelijke rente vanaf 24 november 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
De rechtbank heeft de [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.7
Bij e-mail van 23 maart 2023 heeft de [geïntimeerde] [appellante] een uitnodiging gestuurd voor een bestuursvergadering van Stamrecht B.V. op 3 april 2023. In de uitnodiging staat als punt 2 op de agenda:
‘Recente besluiten van de prioriteit (aangehecht) (discussiepunt).’
Agendapunt 3 is:
‘Besluitvorming met betrekking tot het vonnis van 11 januari 2023 en publicaties daarvan voor belanghebbenden van de Vennootschap’.
Hierbij zijn drie deelbesluiten vermeld. Deelbesluit 1 houdt in dat de [geïntimeerde] voorstelt om de huidige opdracht van Stamrecht B.V. aan kantoor Beele Advocatuur per direct te beëindigen. Deelbesluit 2 houdt in dat Köster Advocaten N.V. wordt aangesteld om de belangen van Stamrecht B.V. te behartigen. Deelbesluit 3 houdt in dat een onderzoek wordt ingesteld naar de mogelijkheden om een
stand stilldan wel een duurzame oplossing te bereiken in het geschil tussen [appellante] in privé, de [geïntimeerde] in privé en Stamrecht B.V. Het aangehechte document waar in agendapunt 2 naar wordt verwezen, is getiteld: ‘Besluit vergadering van houders van Prioriteitsaandelen in het kapitaal van [Stamrecht B.V.]’ en vermeldt:
‘DE ONDERGETEKENDE
(1) de heer [geïntimeerde] (...)
handelend in hoedanigheid van houder van één (en enige) prioriteitsaandeel (met nummer PR1) in het kapitaal van de besloten vennootschap [Stamrecht B.V.] (...) en als zodanig vertegenwoordigend alle stemgerechtigde(n) op prioriteitsaandelen in het kapitaal van de Vennootschap (de Prioriteit);
in aanmerking nemende dat:
(A) de Prioriteit voornemens is te besluiten tot intrekking van de titel ‘algemeen bestuurder’, verleend aan mevrouw [appellante] als bestuurder van de Vennootschap met toekenning van de titel ‘gewoon bestuurder’ aan voornoemde bestuurder;
(B) de Prioriteit voornemens is om besluiten van het bestuur van de Vennootschap met betrekking tot het vonnis van 11 januari 2023 en elke opvolgende handeling daarmee verband houdende, waaronder het instellen van hoger beroep, het aanstellen van een advocaat in dat verband en het nemen van verdere (executie)maatregelen te onderwerpen aan goedkeuring van de Prioriteit.
(…)
BESLUIT HIERBIJ TOT:
1. het verlenen van de titel ‘gewone bestuurder’ aan mevrouw [appellante] met ingangsdatum de dag van ondertekening van dit besluit;
2. het onderwerpen aan goedkeuring met ingangsdatum de dag van ondertekening van dit besluit door de Prioriteit van alle besluiten te nemen door het bestuur van de Vennootschap met betrekking tot het vonnis van 11 januari 2023, waaronder in ieder geval elk besluit aangaande:
- het instellen van hoger beroep van het vonnis van 11 januari 2023;
- het aanstellen van een advocaat namens de Vennootschap;
- elke uitvoeringshandeling (waaronder begrepen executie) met betrekking tot het vonnis van 11 januari 2023’.
Het besluit is op 22 maart 2023 door de [geïntimeerde] ondertekend.
3.8
[appellante] heeft naar aanleiding van de e-mail van 23 maart 2023 de [geïntimeerde] bericht dat de door hem als prioriteitsaandeelhouder genomen besluiten niet zijn te verenigen met hetgeen waartoe hij bij vonnis van 11 januari 2023 is veroordeeld en dat de [geïntimeerde] zijn positie van prioriteitsaandeelhouder misbruikt.
3.9
Op 3 april 2023 heeft de bestuursvergadering van Stamrecht B.V. plaatsgevonden. Uit de notulen van deze vergadering volgt dat aan de orde is geweest dat als gevolg van het prioriteitsbesluit [appellante] als bestuurder geen zelfstandige bevoegdheid meer heeft om Stamrecht B.V. te vertegenwoordigen. Verder wordt in de notulen melding gemaakt van een drietal ‘deelbesluiten’:
  • deelbesluit 1: om de aan Beele Advocatuur en Van der Hoeden Advocatuur verstrekte opdracht te beëindigen,
  • deelbesluit 2: om Köster Advocaten aan te stellen als advocaat van Stamrecht B.V., en
  • deelbesluit 3: om, waar het Stamrecht B.V. betreft, onderzoek te doen naar de financiële situatie van de vennootschap, de herkomst van vermogen en de huidige rechten en verplichtingen van de vennootschap.
Uit de notulen is niet op te maken of in het bestuur deze ‘besluiten’ de resultante zijn van een stemming waarbij [appellante] (ook, via een gemachtigde) een stem als bestuurder heeft uitgebracht.
3.1
Stamrecht B.V. heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 11 januari 2023. Ook is namens Stamrecht B.V. aan mr. Beele en mr. Van der Hoeden bericht dat de opdracht tot dienstverlening wordt ingetrokken en dat zij niet langer gerechtigd zijn Stamrecht B.V. te vertegenwoordigen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellante] heeft de [geïntimeerde] en Stamrecht B.V. gedagvaard en gevorderd dat, samengevat,
I. het besluit van de bestuursvergadering van 3 april 2023 van [Stamrecht B.V.], waarbij bij ongemotiveerd besluit de zelfstandige bevoegdheid van [appellante] om de vennootschap te vertegenwoordigen, haar is ontnomen, wordt geschorst totdat in een aanhangig te maken (bodem)procedure in hoogste ressort zal zijn beslist;
II. bij toewijzing van de onder I. genoemde vordering tevens wordt bepaald dat [appellante] zonder belemmering uitvoering kan geven aan het (laten) executeren van het vonnis van 11 januari 2023 van de rechtbank Den Haag voor zover het de toegewezen vordering betreft van de vennootschap op de [geïntimeerde];
III. de [geïntimeerde] c.s. in de kosten van de procedure wordt veroordeeld.
Daartoe voert [appellante] het volgende aan. De [geïntimeerde] heeft het [appellante] onmogelijk gemaakt om het vonnis namens Stamrecht B.V. ten uitvoer te leggen. De executie wordt gefrustreerd door de [geïntimeerde] die zijn hoedanigheid van prioriteitsaandeelhouder in Stamrecht B.V. op indirecte wijze heeft ingezet om de aan [appellante] toekomende bevoegdheid om de vennootschap zelfstandig te vertegenwoordigen te ontnemen. Als gevolg daarvan heeft de [geïntimeerde] de volledige zeggenschap over Stamrecht B.V. verkregen.
4.2
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar in de kosten veroordeeld. Hij heeft daartoe het volgende overwogen. [appellante] vordert schorsing van een ‘bestuursbesluit’ van Stamrecht B.V., maar ziet eraan voorbij dat het besluit om haar de hoedanigheid van ‘algemeen bestuurder’ (en daarmee de bevoegdheid Stamrecht B.V. zelfstandig te vertegenwoordigen) te ontnemen is genomen door de vergadering van houders van prioriteitsaandelen (in feite: de [geïntimeerde]) op grond van artikel 13 lid 2 van de statuten (rov. 4.2). De [geïntimeerde] c.s. hebben dan ook met juistheid aangevoerd dat [appellante] een vordering instelt die beoogt een besluit te schorsen dat niet genomen is en ook niet genomen kon worden omdat het bestuur daartoe niet bevoegd is. Dat betekent dat de voorzieningenrechter er niet aan toekomt een oordeel te vellen over het besluit van de prioriteit (rov. 4.3).
Beoordeling in hoger beroepGrieven en eiswijziging
4.3
[appellante] is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis van de voorzieningenrechter. Zij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd en haar eis gewijzigd.
4.4
De grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het besluit tot intrekking van de titel ‘algemeen bestuurder’ van [appellante] moet worden aangemerkt als een besluit van de prioriteit. [appellante] betoogt dat, hoewel in de considerans van het document van 23 maart 2023 wordt vermeld dat de Prioriteit voornemens is te besluiten tot intrekking van haar titel ‘algemeen bestuurder’, dat voornemen niet heeft geleid tot een besluit van de Prioriteit. Naar [appellante] stelt, heeft de Prioriteit alleen een besluit genomen om haar de titel ‘gewoon bestuurder’ toe te kennen. Dit leidt [appellante] tot de conclusie dat het besluit tot intrekking van haar bevoegdheden is genomen tijdens een bestuursvergadering. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat zij een vordering instelt die beoogt een besluit te schorsen dat niet genomen is en ook niet genomen kon worden omdat het bestuur daartoe niet bevoegd is, aldus [appellante]. Verder klaagt [appellante] dat de aanname van de rechtbank dat de Prioriteit haar de hoedanigheid van algemeen bestuurder kan ontnemen, niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit volgt in ieder geval niet uit de statuten; daarin staat alleen dat de Prioriteit de titel van algemeen bestuurder kan toekennen, aldus [appellante].
4.5
In hoger beroep heeft [appellante] haar eis aangevuld in die zin dat zij nu ook schorsing vordert van, naar het hof begrijpt, het besluit van de vergadering van prioriteitsaandeelhouders van Stamrecht B.V. van 23 maart 2023 (gedateerd 22 maart 2023) om haar bevoegdheden als zelfstandig handelend bestuurder van de vennootschap in te trekken (petitum onder A). Daarnaast vordert zij schorsing van het besluit van de bestuursvergadering van 3 april 2023 waarbij haar zelfstandige bevoegdheid de vennootschap te vertegenwoordigen is ingetrokken (petitum onder B I) en van drie tijdens diezelfde bestuursvergadering genomen deelbesluiten met betrekking tot het vonnis van 11 januari 2023 (petitum onder B II).
4.6
De [geïntimeerde] en Stamrecht B.V. hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Het hof acht deze aanvulling van de eis niet in strijd met de goede procesorde en zal daarom uitgaan van de eis, zoals in hoger beroep gewijzigd.
Spoedeisend belang
4.7
Het hof is van oordeel dat [appellante] ook in hoger beroep spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Haar vorderingen gaan immers over de vraag of haar ten onrechte de titel van zelfstandig bevoegd algemeen directeur van Stamrecht B.V. is ontnomen en wie binnen Stamrecht B.V. beslist over het (al dan niet) tenuitvoerleggen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 januari 2023, voor zover de [geïntimeerde] daarbij is veroordeeld bedragen te betalen aan Stamrecht B.V. Van een spoedeisend belang is eens te meer sprake gezien de tegenstrijdige belangen die spelen. De [geïntimeerde] heeft als prioriteitsaandeelhouder besloten [appellante] haar titel van algemeen bestuurder van Stamrecht B.V. te ontnemen en bestuursbesluiten van Stamrecht B.V. over de tenuitvoerlegging van het tussen hem privé en Stamrecht B.V. gewezen vonnis te onderwerpen aan goedkeuring van de prioriteit (in feite hemzelf). Het doel van deze besluiten kan geen ander zijn dan dat de [geïntimeerde] de tenuitvoerlegging van het vonnis waarbij hij privé is veroordeeld om een lening aan Stamrecht B.V. terug te betalen wil kunnen beïnvloeden. Het is evident dat zo spoedig mogelijk duidelijkheid moet komen over de geldigheid van deze besluiten.
Vordering tegen de [geïntimeerde]; ontvankelijkheid
4.8
[appellante] vordert vernietiging van het besluit van de prioriteit van Stamrecht B.V. en van verschillende bestuursbesluiten. Zij heeft de vorderingen ingesteld zowel tegen de [geïntimeerde], de enige prioriteitsaandeelhouder en algemeen bestuurder, als tegen Stamrecht B.V.
4.9
De [geïntimeerde] voert bij memorie van antwoord als (enig) verweer dat hij geen partij is in dit geschil omdat de bestreden besluiten niet aan hem in privé kunnen worden toegerekend, maar uitsluitend aan Stamrecht B.V. Om die reden moeten de grieven en vorderingen van [appellante] tegen hem stranden, aldus de [geïntimeerde].
4.1
Een vordering tot vernietiging van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon kan worden ingesteld
tegen de rechtspersoondoor iemand die een redelijk belang heeft bij naleving van de verplichting die niet is nagekomen of
door de rechtspersoonzelf (artikel 2:15 lid 1 en lid 3 BW). Zowel de vergadering van prioriteitsaandeelhouders als het bestuur is een orgaan van Stamrecht B.V. Nu de vordering is ingesteld door [appellante] als belanghebbende, moeten vorderingen tot vernietiging van besluiten van de prioriteit en het bestuur worden ingesteld tegen de rechtspersoon, dus tegen Stamrecht B.V. Voor zover [appellante] haar vorderingen heeft ingesteld tegen de [geïntimeerde] in zijn hoedanigheid van zowel prioriteitsaandeelhouder als bestuurder, is zij daarin niet-ontvankelijk.
4.11
[appellante] heeft aan haar vordering tegen de [geïntimeerde] mede ten grondslag gelegd dat hij als zelfstandig handelend bestuurder en als houder van het enige prioriteitsaandeel van Stamrecht B.V. de aan hem toekomende statutaire bevoegdheden heeft gebruikt met een ander doel dan waarvoor deze zijn verleend en dat hij aldus in strijd met artikel 3:13 BW heeft gehandeld. Het hof overweegt dat onder omstandigheden de uitoefening van de bevoegdheid tot vertegenwoordiging door een bestuurder, zonder een daaraan ten grondslag liggend geldig bestuursbesluit, misbruik van bevoegdheid kan opleveren (HR 9 juli 1990, NJ 1991, 51). De sanctie op misbruik van bevoegdheid is dat degene die de bevoegdheid heeft misbruikt, haar niet kan inroepen. Nu [appellante] in deze kortgedingprocedure de schorsing van de litigieuze (bestuurs)besluiten vordert totdat in een bodemprocedure op de vorderingen tot vernietiging van die besluiten in hoogste instantie is beslist, moet worden aangenomen dat zij aan haar standpunt dat de [geïntimeerde] misbruik van zijn bevoegdheden als bestuurder en prioriteitsaandeelhouder heeft gemaakt, verder geen (rechts)gevolgen heeft verbonden.
Besluit prioriteit vernietigbaar? Gedragsnorm van artikel 2:8 BW
4.12
Wat betreft de vordering tot schorsing van het besluit van de prioriteit, voor zover ingesteld tegen Stamrecht B.V., overweegt het hof als volgt. De vordering betreft het besluit van 23 maart 2023 om (1) [appellante] de titel ‘gewone bestuurder’ toe te kennen en (2) alle door het bestuur te nemen besluiten met betrekking tot het vonnis van 11 januari 2023 aan goedkeuring van de prioriteit te onderwerpen. Voor schorsing van dit besluit bij wijze van voorlopige voorziening is plaats in het geval dat voorshands aannemelijk is dat het besluit door de bodemrechter zal worden vernietigd.
4.13
Artikel 2:8 lid 1 BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Deze gedragsnorm wordt ingevuld door de omstandigheden van het geval. Daartoe behoren ook familierechtelijke verhoudingen tussen de betrokken personen (HR 1 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9857). Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon is vernietigbaar, onder meer, als dit naar inhoud of wijze van totstandkoming in strijd is met de gedragsnorm van artikel 2:8 BW. De toetsingsmaatstaf is of het orgaan van een rechtspersoon bij het nemen van een besluit alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. De rechter past terughoudendheid bij de beoordeling daarvan (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145; zie ook TK 1984/1985, 17 725, nr. 7, p. 16). Verstrengeling of verwevenheid van belangen dwingt evenwel tot een hoge(re) mate van zorgvuldigheid bij het nemen van besluiten.
4.14
Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft de [geïntimeerde] in zijn hoedanigheid van enig prioriteitsaandeelhouder bij het nemen van het besluit van de vergadering van prioriteitsaandeelhouders van 23 maart 2023 zich zowel tegenover [appellante], in haar hoedanigheid van medebestuurder en (enig) aandeelhouder, als tegenover Stamrecht B.V. niet gedragen naar wat de redelijkheid en billijkheid in de gegeven omstandigheden eisen. Die omstandigheden zijn de volgende.
a. [appellante] is de moeder van de [geïntimeerde]. Beiden waren zelfstandig bevoegd bestuurders van Stamrecht B.V.
b. [appellante] is als (100%-certificaathouder van) de enige (gewone) aandeelhouder van Stamrecht B.V. de uiteindelijk belanghebbende van het vermogen van Stamrecht B.V. Zij is voor haar levensonderhoud afhankelijk van (de inkomsten uit) het vermogen van Stamrecht B.V.
c. Stamrecht B.V. heeft aan de [geïntimeerde] een bedrag geleend om het familiehuis De Hulle van [appellante] te kunnen kopen. Omdat de [geïntimeerde] niet aan zijn contractuele verplichtingen voldeed, heeft Stamrecht B.V. een procedure tegen hem gevoerd. Bij vonnis van 11 januari 2023 is de vordering van Stamrecht B.V. toegewezen en is de [geïntimeerde] veroordeeld om het van Stamrecht B.V. geleende bedrag met rente en kosten terug te betalen. Stamrecht B.V. had haar (toenmalige) advocaten al opdracht gegeven tot het treffen van executiemaatregelen.
d. Het besluit van de prioriteit strekt ertoe dat de [geïntimeerde] de enige zelfstandig bevoegde bestuurder van Stamrecht B.V. wordt en dat (de voortzetting van) de executie van het vonnis afhankelijk wordt van goedkeuring van de prioriteitsaandeelhouder, dus de [geïntimeerde]. Als gevolg van dit besluit was de [geïntimeerde] in staat als (enige) zelfstandig bevoegd bestuurder de advocaten van Stamrecht B.V. te vervangen, namens Stamrecht B.V. hoger beroep in te (laten) stellen tegen het vonnis van 11 januari 2023 en de executie van het vonnis tegen hem in privé te doen staken.
4.15
Gelet op het doel van Stamrecht B.V. is het in het belang van Stamrecht B.V. [appellante], dat aan dit vonnis wordt voldaan, dan wel dat het ten uitvoer wordt gelegd. Het betoog van Stamrecht B.V. dat executoriale verkoop van De Hulle, voor de aankoop waarvan de geldlening was verstrekt, niet in het belang is van Stamrecht B.V. omdat het risico bestaat dat de verkoopopbrengst onvoldoende zal zijn om de vordering te voldoen, wordt verworpen. Tot zekerheid voor terugbetaling van de geldlening door de [geïntimeerde] is op De Hulle een hypotheekrecht verstrekt voor een bedrag van € 514.690. Uit de door Stamrecht B.V. overgelegde opdracht aan de makelaar en de uitdraai van de website Funda blijkt dat De Hulle sinds medio 2023 te koop staat voor € 1.500.000. Ook als in aanmerking wordt genomen dat de executiewaarde van een onroerende zaak in het algemeen (aanmerkelijk) lager is dan de onderhandse verkoopwaarde, valt niet in te zien dat de vordering daaruit niet zou kunnen worden voldaan. De enige belanghebbende bij het staken van de executiemaatregelen is de [geïntimeerde] in privé als schuldenaar van Stamrecht B.V. Gelet op de verwevenheid van de belangen van [geïntimeerde] als prioriteitsaandeelhouder en schuldenaar van Stamrecht B.V. kan een hoge(re) mate van zorgvuldigheid worden verlangd bij de besluitvorming door hem als enig prioriteitsaandeelhouder. Naar het voorlopig oordeel van het hof voldoet het bestreden besluit niet aan de gedragsnorm van artikel 2:8 BW: de vergadering van prioriteitsaandeelhouders, bestaande uit de [geïntimeerde] als enige prioriteitsaandeelhouder, heeft in het licht van alle hiervoor genoemde belangen naar redelijkheid en billijkheid niet tot het bestreden besluit kunnen komen, dat immers tot gevolg heeft dat de rechtmatige belangen van Stamrecht B.V. worden gefrustreerd. Het hof acht dan ook voldoende aannemelijk dat het bestreden besluit door de bodemrechter zal worden vernietigd. De (primaire) vordering tot schorsing van het besluit van de vergadering van prioriteitsaandeelhouders van Stamrecht B.V. van 23 maart 2023 is om die reden toewijsbaar.
Bestuursbesluit(en) vernietigbaar? Tegenstrijdige belangen van een bestuurder
4.16
[appellante] vordert ook de schorsing van de besluiten van de bestuursvergadering van 3 april 2023 van Stamrecht B.V. (zie rov. 4.5 hiervoor).
4.17
Over de besluitvorming door het bestuur van een besloten vennootschap bepaalt artikel 2:239 BW, voor zover hier van belang:
‘5. Bij de vervulling van hun taak richten de bestuurders zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.
6. Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang bedoeld in lid 5. (…)’
4.18
Een tegenstrijdig belang wordt aangenomen als sprake is van (door degene zich daarop beroept aan te voeren) omstandigheden die zodanig van invloed kunnen zijn geweest op de besluitvorming van de betrokken bestuurder dat deze zich niet in staat had mogen achten het belang van de vennootschap met de vereiste integriteit en objectiviteit te behartigen (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:PHR:2007:BA0033).
Een besluit van het bestuur van een vennootschap dat in strijd met artikel 2:239 lid 6 BW tot stand is gekomen, is vernietigbaar op grond van artikel 2:15 lid 1 onder a BW.
4.19
Het gaat volgens [appellante] allereerst om het besluit van de bestuursvergadering tot intrekking van haar titel ‘algemeen bestuurder’ dat, zoals zij stelt, gevolgd moet zijn op het besluit van de prioriteit van 23 maart 2023 om haar de titel ‘gewone bestuurder’ toe te kennen. Wat daarvan zij, een vordering tot schorsing van dit gestelde bestuursbesluit is in ieder geval niet toewijsbaar. Artikel 13 lid 2 van de statuten van Stamrecht B.V. bepaalt dat als het bestuur uit meer dan één lid bestaat, zoals in dit geval, de
prioriteitéén of meer van hen kan benoemen tot, onder meer, algemeen bestuurder, of een bestuurder zodanige andere titel kan toekennen als zij zal verkiezen. Het toekennen van titels aan bestuurders is dus een bevoegdheid van de prioriteit. Daartoe behoort ook, in voorkomend geval, het intrekken van eerdere titels: een bestuurder kan onmogelijk tegelijkertijd twee titels met verschillende vertegenwoordigingsbevoegdheden hebben. Hieruit volgt dat in het bestuur niet het besluit is genomen om de titel van ‘algemeen bestuurder’ van [appellante] in te trekken. Dit betreft immers niet een bevoegdheid van het bestuur, maar van de prioriteit. Het besluit van de prioriteit om de titel ‘gewone bestuurder’ toe te kennen, impliceert dan ook dat deze titel de eerdere titel van ‘algemeen bestuurder’ vervangt. Met andere woorden, met dit besluit wordt de eerdere titel ingetrokken, zoals ook volgt uit de considerans van dit besluit. Ten aanzien van de schorsing van dit besluit van de prioriteit is hiervoor reeds overwogen dat deze vordering toewijsbaar is.
4.2
Het hof overweegt ten aanzien van de (wel) op 3 april 2023 genomen bestuursbesluiten als volgt.
4.21
Zoals hiervoor onder 3.9 weergegeven, blijkt uit de notulen van de bestuursvergadering van 3 april 2023 dat bij die gelegenheid enkele deelbesluiten zijn genomen, waaronder het besluit om de aan Beele Advocatuur en Van der Hoede Advocatuur verstrekte opdracht te beëindigen en om Köster Advocaten aan te stellen als advocaat van Stamrecht B.V. Daarnaast is het besluit genomen dat Stamrecht B.V. pro forma hoger beroep instelt tegen het vonnis van 11 januari 2023 tegen de [geïntimeerde]. De [geïntimeerde] was op dat moment bestuurder en heeft blijkens de notulen van de bestuursvergadering deelgenomen aan de besluitvorming.
4.22
Een bestuurder moet zich bij het vervullen van zijn taak richten naar het belang van de vennootschap. Wat het hof hiervoor onder 4.13-4.14 heeft overwogen over de verstrengeling van de belangen van de [geïntimeerde] als prioriteitsaandeelhouder en schuldenaar van Stamrecht B.V. geldt evenzeer voor de [geïntimeerde] als bestuurder en schuldenaar van Stamrecht B.V. De [geïntimeerde] heeft er een persoonlijk belang bij dat Stamrecht B.V. hoger beroep instelt tegen het vonnis waarbij hij in privé is veroordeeld de lening aan Stamrecht B.V. terug te betalen, dat de executie van het vonnis wordt gestaakt en dat in verband hiermee andere advocaten worden aangesteld. Dit belang is in strijd met het belang van Stamrecht B.V., zodat de [geïntimeerde] niet had mogen deelnemen aan de besluitvorming (artikel 2:239 lid 6 BW). Een vordering tot vernietiging van deze bestuursbesluiten op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW zou in een bodemprocedure daarom kans van slagen hebben. De vordering tot schorsing van deze bestuursbesluiten van 3 april 2023 is om die reden toewijsbaar.
Conclusie en proceskosten
4.23
De conclusie is dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar vordering voor zover ingesteld tegen de [geïntimeerde]. [appellante] zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep van de [geïntimeerde].
4.24
De in hoger beroep gewijzigde vordering, voor zover door [appellante] ingesteld tegen Stamrecht B.V., is toewijsbaar in de zin zoals vermeld in het dictum van dit arrest. Het hoger beroep van [appellante] slaagt in zoverre. Daarom zal het hof het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter vernietigen, voor zover haar vordering jegens Stamrecht B.V. is afgewezen en [appellante] is veroordeeld in de proceskosten van Stamrecht B.V. Nu de vordering zoals deze in eerste aanleg was ingesteld ook naar het oordeel van het hof niet toewijsbaar is, ziet het hof aanleiding de proceskosten van het geding in eerste aanleg tussen [appellante] en Stamrecht B.V. te compenseren. Stamrecht B.V. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep van [appellante].
De proceskosten van de [geïntimeerde] worden begroot op:
griffierecht € 1.780,--
salaris advocaat € 2.366,-- (2 punten × tarief II)
nakosten € 178,--(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.324,--
De proceskosten van [appellante] worden begroot op:
dagvaarding € 129,14
griffierecht € 1.780,--
salaris advocaat € 2.366,-- (2 punten × tarief II)
nakosten € 178,--(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.453,14
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 21 juli 2023, voor zover het betreft het dictum in 5.1 en 5.3;
en,
opnieuw rechtdoende,
in de procedure tegen de [geïntimeerde]
  • verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar vordering, voor zover ingesteld tegen de [geïntimeerde];
  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor het overige;
  • veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van de [geïntimeerde] begroot op € 4.324,--;
- bepaalt dat als [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellante] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,--;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de procedure tegen Stamrecht B.V.
- schorst het besluit van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen in het kapitaal van [Stamrecht B.V.] van 23 maart 2023, waarbij de bevoegdheden van [appellante] als zelfstandig handelend bestuurder van de vennootschap zijn ingetrokken, totdat in een binnen een termijn van twee maanden na de datum van dit arrest aanhangig te maken (bodem)procedure, waarin de vernietiging van dit besluit zal worden gevorderd, in hoogste resort zal zijn beslist;
- schorst de drie deelbesluiten van het bestuur van Dr. Van Leer Stamrecht B.V. van 3 april 2023 om de opdrachten aan Beelen advocatuur en Van der Hoede advocatuur te beëindigen, om Köster Advocaten aan te stellen als advocaat van de vennootschap en om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 11 januari 2023, totdat in een binnen een termijn van twee maanden na de datum van dit arrest aanhangig te maken (bodem)procedure, waarin de vernietiging van deze besluiten zal worden gevorderd, in hoogste resort zal zijn beslist;
- wijst af het in hoger beroep anders of meer gevorderde;
- compenseert de kosten van de eerste aanleg in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- veroordeelt Stamrecht B.V. in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante], begroot op € 4.453,14, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als Stamrecht B.V. deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
- bepaalt dat als Stamrecht B.V. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Stamrecht B.V. de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,--, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. C.J. Verduyn, mr. G.C. de Heer en R.J. van Galen en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.