ECLI:NL:GHDHA:2024:1160

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
200.337.270/01 en 200.337.270/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale verhuiszaak met discussie over rechtsmacht en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de zorgregeling en de verhuizing van een minderjarige naar Engeland. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft op 24 januari 2024 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2023, waarin de Nederlandse rechter rechtsmacht werd toegekend. De vader, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft op 20 maart 2024 een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De moeder heeft verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige naar Engeland, terwijl de vader zich hiertegen verzet. Het hof heeft vastgesteld dat de vader en de moeder gezamenlijk gezag hebben over de minderjarige, die in Nederland is geboren en daar zijn hoofdverblijfplaats heeft. Het hof heeft geoordeeld dat de belangen van de minderjarige en de vader zwaarder wegen dan die van de moeder, en heeft de verzoeken van de moeder afgewezen. De moeder is verplicht om het paspoort van de minderjarige voor 15 juli 2024 aan de vader af te geven, op straffe van een dwangsom. De zorgregeling is aangepast en zal vanaf 3 mei 2024 in werking treden, waarbij de minderjarige om de week bij de vader verblijft. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.337.270/01 en 200.337.270/02
rekestnummer rechtbank : FA RK 23-143
zaaknummer rechtbank : C/09/640974
beschikking van de meervoudige kamer van 12 juni 2024
inzake
[de moeder] ,
ingeschreven in [land] , feitelijk verblijvende in de [verblijfplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen mr. L. da Silva, thans mr. R. Shahbazi te Den Haag,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.E.M. Davidson te Rijswijk,
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
gevestigd te: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de tussenbeschikking van de rechtbank Den Haag van 12 mei 2023 en de beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatstgenoemde beschikking wordt hierna aangeduid als: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 24 januari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 20 maart 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 18 april 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een journaalbericht van de zijde van de vader (met bijlage) van 9 april 2024, ingekomen op diezelfde datum;
  • een brief van de zijde van de vader (met bijlagen) van 15 april 2024, ingekomen op diezelfde datum;
  • een video-opname van de zijde van de moeder, ingekomen op 17 april 2024;
  • een brief van de zijde van de moeder (met bijlagen) van 18 april 2024, ingekomen op diezelfde datum;
  • een brief van de zijde van de vader (met bijlage) van 22 april 2024, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de zijde van de moeder van 23 april 2024;
  • een e-mail van de zijde van de moeder (met bijlage) van 23 april 2024.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 23 april 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger] als vertegenwoordiger van de raad.
2.6
Namens de vader is op de zitting een pleitnota overgelegd.
2.7
Ter zitting heeft de advocaat van de moeder het bezwaar tegen overlegging van productie 58 van de vader, zoals geformuleerd in haar bovengenoemd journaalbericht van 23 april 2024, ingetrokken.

3.De feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Voorts zijn de volgende feiten in hoger beroep vast komen te staan, waarbij het hof een chronologische weergave geeft.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren op [geboortedatum 1] 2021 te [geboorteplaats]
3.3
De vader en de moeder hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
De feiten voorafgaand aan de procedure
3.4
De moeder is op 1 september 2016 begonnen met een studie in Londen. Tijdens haar studie heeft zij ingeschreven gestaan in Nederland (tot 15 november 2023).
3.5
Partijen hebben in 2020 een relatie met elkaar gekregen. Zij zijn in februari 2021 gaan samenwonen in een appartement in [plaats] . [de minderjarige] is op [geboortedatum 2] 2021 geboren in [plaats] . Partijen zijn in december 2021 uit elkaar gegaan. In december 2021 is de moeder met [de minderjarige] naar Londen vertrokken. Begin januari 2022 is de moeder weer teruggekomen in Nederland. Op [datum] 2022 is haar vader overleden en op [datum 2] 2022 is haar moeder overleden.
3.6
Op 28 januari 2022 hebben de moeder en [de minderjarige]
Indefinite Leavegekregen in het Verenigd Koninkrijk. Met deze status kunnen zij voor onbeperkte tijd in het Verenigd Koninkrijk verblijven.
3.7
[de minderjarige] ging vanaf 27 mei 2022 naar de kinderopvang van [kinderopvang] in [plaats] . Feitelijk was zijn laatste dag op 5 december 2022 maar hij heeft ingeschreven gestaan tot 6 februari 2023. [kinderopvang] heeft het contract beëindigd vanwege een betaalachterstand. De moeder heeft [de minderjarige] op 16 december 2022 ingeschreven bij een kinderopvang in Londen.
Het verloop van de onderhavige procedure en andere procedures tussen partijen en de feiten die zich sindsdien hebben voorgedaan
3.8
Op 2 januari 2023 heeft de vader het inleidend verzoekschrift in de onderhavige procedure ingediend bij de rechtbank Den Haag. Daarin heeft de vader verzocht om hem samen met de moeder te belasten met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] , en om een zorgregeling vast te leggen
.
3.9
Op 15 maart 2023 heeft de moeder aan de vader laten weten dat hij [de minderjarige] niet meer mag zien totdat de rechtbank een beslissing heeft genomen.
3.1
Op 17 april 2023 heeft de moeder, bij zelfstandig verzoek, voorwaardelijk verzocht haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar Londen te verhuizen. Op dat moment verbleef zij al met [de minderjarige] in Londen.
3.11
De rechtbank heeft bij (deel)beschikking van 12 mei 2023 geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is te oordelen over de verzoeken met betrekking tot het gezag en de zorg-/omgangsregeling. De rechtbank heeft de vader gezamenlijk met de moeder belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Verder heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld, de beslissing over de door de moeder gewenste verhuizing naar Londen aangehouden en de zaak daarvoor verwezen naar de meervoudige kamer.
3.12
De advocaat van de vader heeft op 12 mei 2023 de advocaat van de moeder gemaild dat de moeder met [de minderjarige] terug moest komen en dat anders een procedure tot het gelasten van een terugverhuizing zou worden gestart.
3.13
Op 8 juni 2023 heeft de moeder een verzoek bij het gerecht in Londen (
Family Court) ingediend. Dit verzoek ziet op de verhuizing van [de minderjarige] naar Londen en het nemen van andere gezagsbeslissingen. De Engelse rechter heeft zich onbevoegd verklaard omdat er al procedures lopen bij de Nederlandse rechter.
3.14
Op 19 juni 2023 kwam de vader [de minderjarige] tegen in het appartementencomplex waar beide ouders op dat moment verbleven. De moeder had niet aan de vader verteld dat zij in Nederland was. Zij heeft vervolgens op Whatsapp tegen de vader gezegd dat zij de volgende dag weer zou vertrekken. De vader heeft aangegeven geen toestemming te verlenen voor verblijf in Londen. De moeder is weer naar Londen gegaan, en is later in juni 2023 met [de minderjarige] op vakantie naar Spanje gegaan, zonder toestemming van de vader.
3.15
Op 28 juli 2023 heeft de vader de moeder in kort geding gedagvaard voor de rechtbank Den Haag. De vader heeft een bevel tot terugverhuizing van [de minderjarige] naar Nederland gevorderd, tijdelijke toevertrouwing van [de minderjarige] aan hem en het tijdelijk beheer van zijn paspoort. Bij vonnis van 14 september 2023 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek van de vader een teruggeleidingsverzoek betreft en dat voor een dergelijk verzoek de rechter in het land waar het kind feitelijk verblijft bevoegd is.
3.16
Op 1 augustus 2023 heeft de moeder de vader een zestal dagen en tijden gemaild, waarop hij omgang kon hebben met [de minderjarige] . De zus of een vriendin van de moeder zou [de minderjarige] naar de vader brengen. Op 5 augustus 2023 heeft de vader voor het eerst sinds 15 maart 2023 omgang met [de minderjarige] . Op de overige vijf data die de moeder heeft voorgesteld is de omgang toch niet door gegaan.
3.17
De moeder heeft op 7 augustus 2023 hoger beroep ingesteld van de beschikking van 12 mei 2023 betreffende het ouderlijk gezag en de zorgregeling. Zij heeft daarbij ook gegriefd tegen de beslissing van de rechtbank dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te beslissen over het ouderlijk gezag en de zorgregeling.
3.18
Op 12 september 2023 heeft de vader een verweerschrift bij de rechtbank ingediend tegen het verhuisverzoek van de moeder. Tevens heeft hij zelfstandige verzoeken ingediend betreffende een bevel tot terugverhuizing, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , een reisverbod, afgifte legitimatiebewijzen en de zorgregeling. De advocaat van de moeder heeft namens haar tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 19 september 2023 de rechtsmacht van de Nederlandse rechter betwist.
3.19
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking:
  • bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben, onder de voorwaarde dat zij uiterlijk op 1 januari 2024 in Nederland in de regio [plaats] zal wonen en verblijven;
  • bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats met ingang van 1 januari 2024 bij de vader zal hebben indien de moeder niet uiterlijk op die datum in Nederland in de regio [plaats] zal wonen en verblijven;
  • een zorgregeling vastgelegd tussen de vader en [de minderjarige] waarbij [de minderjarige] bij de vader zal zijn:
  • in de maanden november en december 2023 – met ingang van zaterdag 4 november 2023 – eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot 17.00 uur;
  • in de maanden januari en februari 2023 – met ingang van zaterdag 6 januari 2024 – om de week op zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur;
  • met ingang van vrijdag 1 maart 2024 om de week van vrijdag 17.00 uur tot maandag 18.00 uur, en elke week op maandag van 8.00 uur tot 18.00 uur;
waarbij geldt dat deze zorgregeling komt te vervallen als de moeder niet voor 1 januari 2024 met [de minderjarige] is teruggekeerd naar Nederland, omdat [de minderjarige] in dat geval vanaf 1 januari 2024 zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;
  • bepaald dat de moeder aan de vader een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere keer dat zij de zorgregeling niet nakomt met een maximum van € 25.000,-;
  • de moeder veroordeeld om met ingang van 1 januari 2024 de legitimatiebewijzen van [de minderjarige] aan de vader af te geven op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag en met een maximum van € 15.000,-;
  • de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing met [de minderjarige] naar Engeland afgewezen.
3.2
Op 14 september 2023 heeft de vader bij the High Court of Justice in Londen een verzoek tot het teruggeleiden van [de minderjarige] naar Nederland ingediend. De High Court heeft op 14 november 2023 besloten, voor zover hier van belang, dat:
  • de moeder [de minderjarige] voor 5 december 2023 23:59 uur terug moet brengen naar Nederland;
  • de moeder haar adres in Nederland aan de advocaat van de vader moet doorgeven. De advocaat van de vader mag het adres niet aan de vader geven zolang er nog procedures lopen in Nederland;
  • de moeder Nederland niet met [de minderjarige] mag verlaten zonder toestemming van de vader;
  • de moeder de dag na aankomst in Nederland voor 16:00 uur de reisdocumenten van [de minderjarige] aan de advocaat van de vader moet geven;
  • de afspraken uit de annex moeten worden nagekomen. Deze afspraken luiden onder meer:
  • de vader mag niet dreigen met geweld, geen geweld gebruiken en [de minderjarige] niet bij de moeder weghalen;
  • de vader moet kinderopvangkosten betalen en de vliegtickets betalen;
  • de vader mag de dwangsommen die voor 5 december 2023 verbeurd zijn niet innen.
3.21
De moeder heeft zichzelf en [de minderjarige] op 14 november 2023 uitgeschreven uit Nederland. In de Basis Registratie Personen staan zij nu geregistreerd als niet ingezetene, en als wonend in het Verenigd Koninkrijk. De vader heeft hier geen toestemming voor gegeven.
3.22
De moeder en [de minderjarige] zijn op 4 december 2023 teruggekeerd naar Nederland. De moeder heeft de reisdocumenten niet aan de vader overhandigd en is de zorgregeling niet nagekomen.
3.23
Op 11 januari 2024 heeft de vader executoriaal beslag en derdenbeslag gelegd op alle voor zodanig beslag vatbare gelden, vorderingen, waardepapieren en roerende zaken van de moeder voor het innen van de dwangsommen op grond van de bestreden beschikking, verbeurd ná 5 december 2023.
3.24
Op 16 februari 2024 heeft de moeder toestemming aan de vader gevraagd om van 20 februari 2024 tot 10 april 2024 met [de minderjarige] naar Engeland te gaan. Op 17 februari 2024 heeft de vader voor het eerst sinds [de minderjarige] terug is in Nederland omgang gehad met [de minderjarige] . Bij e-mail van 26 februari 2024 heeft de advocaat van de vader meegedeeld dat de vader geen toestemming geeft voor het verblijf in Engeland. De zorgregeling is daarna niet nagekomen.
3.25
Bij beschikking van 6 maart 2024 heeft het hof in het door de vrouw ingestelde hoger beroep van de beschikking van 12 mei 2023 geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is te beslissen over het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en de beslissing van de rechtbank van 12 mei 2023 bekrachtigd.
3.26
Op 8 maart 2024 heeft de vader in kort geding nakoming van de zorgregeling uit de bestreden beschikking gevorderd, op straffe van lijfsdwang van een dag hechtenis op kosten van de moeder, en tevens veroordeling tot afgifte van de legitimatiebewijzen van [de minderjarige] op straffe van lijfsdwang van een dag hechtenis op kosten van de moeder. Bij vonnis van 4 april 2024 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een opbouw van de zorgregeling en dat vanaf 3 mei 2023 de zorgregeling geldt zoals is bepaald in de bestreden beschikking van 24 oktober 2023, waarbij [de minderjarige] om de week van vrijdag 17.00 tot maandag 18.00 uur en elke week op maandag van 8.00 tot 18.00 uur bij de vader verblijft. De voorzieningenrechter heeft beslist dat de moeder deze zorgregeling moet nakomen, uitvoerbaar bij lijfsdwang. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat de moeder toestemming krijgt van de vader voor het aanvragen van een ID-kaart voor [de minderjarige] en dat de moeder het paspoort na ontvangst van de ID-kaart aan de vader afgeeft. De vader heeft zijn vordering ten aanzien van de afgifte van de identiteitsbewijzen onder oplegging van lijfsdwang ingetrokken.
3.27
Sinds 22 maart 2024 tot aan de mondelinge behandeling bij het hof is de moeder de zorgregeling nagekomen, met uitzondering van het afgesproken omgangsmoment op 13 april 2024.

4.De omvang van het geschil in hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld zoals weergegeven onder overweging 3.19 van deze beschikking.
In het principale en incidentele hoger beroep
4.2
De moeder verzoekt het hof in het principale hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en:
- primair: te bepalen dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt;
subsidiair: het verzoek van de moeder omtrent de (terug)verhuizing van [de minderjarige] en de moeder naar Londen toe te wijzen, althans zodanige beslissingen te nemen als het hof juist acht;
- de vader te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
4.3
De vader verzoekt het door de moeder ingediende hoger beroep niet–ontvankelijk althans ongegrond te verklaren c.q. af te wijzen. Voorts verzoekt hij de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van de zorg- en contactregeling, de afgifte van de legitimatiebewijzen en de afwijzing van de vervangende toestemming voor de verhuizing van [de minderjarige] naar Engeland. Daarnaast heeft de vader incidenteel hoger beroep ingesteld. De vader verzoekt het hof, samengevat:
  • primair: de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader te bepalen;
  • subsidiair: indien de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet wordt gewijzigd, nakoming van de bestreden beschikking door de moeder op straffe van lijfsdwang;
  • meer subsidiair: bij wijze van voorwaardelijk incidenteel appel, namelijk voor het geval de moeder toestemming krijgt om met [de minderjarige] naar Londen te verhuizen, een zorgregeling inclusief vakantieregeling vast te stellen, die door de moeder op straffe van lijfsdwang moet worden nagekomen.
4.4
In haar verweerschrift op het incidenteel beroep verzoekt de moeder te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de vrouw ontvankelijk te verklaren in haar beroep en haar vorderingen (het hof begrijpt: verzoeken) toe te wijzen.
In het incident
4.5
In het incident verzoekt de moeder de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen tot twee weken na de uitspraak van het hof.
De vader concludeert tot afwijzing van dit verzoek van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal eerst ingaan op het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en daarna, per onderwerp, de grieven in het principaal en incidenteel hoger beroep bespreken.
Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad
5.2
Het hof geeft hierbij een eindbeschikking. Omdat de moeder ter zitting heeft verklaard dat haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad in dat geval als ingetrokken mag worden beschouwd, zal het hof de moeder in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Rechtsmacht Nederlandse rechter
5.3
De eerste grief van de moeder is gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat de Nederlandse rechter bevoegd is te oordelen over de verzoeken waarover nog niet was beslist in deze procedure. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende:

[de minderjarige] is in Nederland geboren, in de periode tussen oktober 2020 en januari 2021.
toen de moeder zwanger was van [de minderjarige] , hebben partijen samen naar een woning
in Nederland gezocht, en uit whatsappberichten uit die periode blijkt dat zij blij waren toen
zij die woning bemachtigden. In februari 2021 zijn partijen samen gaan wonen, een maand
later is [de minderjarige] geboren. Eind 2021 is de relatie verbroken en is de moeder met
[de minderjarige] uit de woning vertrokken. De vader stelt dat de moeder nadien in hetzelfde
appartementencomplex heeft gewoond, wat de moeder bestrijdt. Wat daar ook van zij: de
rechtbank stelt vast dat de moeder en [de minderjarige] onafgebroken ingeschreven zijn
geweest in [plaats] . Daarbij komt dat de vader heeft gesteld dat de moeder en [de minderjarige]
(in ieder geval op het moment waarop het verzoekschrift werd ingediend) in
Nederland verzekerd waren voor ziektekosten, in Nederland een huisarts hadden en de
moeder in Nederland (in ieder geval tot en met de zomer van 2023) een psycholoog bezocht.
De moeder heeft dat niet bestreden, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dat klopt.
De vader heeft er bovendien op gewezen
(i) dat de moeder in whatsappberichten uit september 2020 schrijft dat [de minderjarige] niet in
Engeland zal opgroeien, daar alleen op vakantie gaat en daarna “hup terug |gaat] naar
z'n eigen land”;
(ii) dat uit een e-mail van [kinderopvang] blijkt dat [de minderjarige] tussen mei 2022 en
februari 2023 in [plaats] naar de kinderopvang ging;
(iii) dat de moeder (in ieder geval) in 2022 in Nederland werkte;
(iv) dat de moeder in juli 2023 aan de psycholoog heeft laten weten “dat zij heeft besloten
naar Londen te verhuizen”.
Al deze omstandigheden wijzen erop dat het zwaartepunt van het leven van [de minderjarige]
(en ook dat van de moeder) voorafgaand aan zijn verhuizing in Nederland lag. Dat heeft de
moeder ook zelf bevestigd, toen zij tijdens de (eerste) zitting op 20 april 2023 vertelde dat
zij in Nederland (op de [adres] ) woonde. Tijdens de (tweede) zitting heeft
de advocaat van de moeder weliswaar gezegd dat de moederde vraag van de rechtbank niet
goed heeft begrepen, maar dat vindt de rechtbank niet geloofwaardig. De moeder staat sinds
2005 ingeschreven in Nederland, heeft hier onderwijs gevolgd en uit de processtukken blijkt
dat zij in het Nederlands mailt en appt.”
5.4
Het hof zal de beslissing van de rechtbank over de rechtsmacht bekrachtigen. Dat wordt hierna uitgelegd.
5.5
De moeder voert aan dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om te beslissen op haar verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming om met [de minderjarige] naar Engeland te verhuizen. De moeder vindt dat hij zijn gewone verblijfplaats altijd in Londen heeft gehad. De rechtsmacht om te beslissen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid moet op grond van artikel 7 lid 1 Brussel II-ter worden getoetst aan de hand van de vraag waar de minderjarige zijn/haar gewone verblijfplaats had op het moment waarop de procedure is ingeleid. De procedure is op 2 januari 2023 ingeleid met het verzoekschrift van de vader. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats op 2 januari 2023 in Nederland had. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op dit punt en maakt die tot de zijne. De in die overwegingen opgesomde omstandigheden wijzen er alle op dat het zwaartepunt van het leven van [de minderjarige] voorafgaand aan de verhuizing in Nederland lag. Wat de moeder in haar beroepschrift heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel daarover. De moeder betoogt daarin over de rechtsmacht met name dat het verblijf van (de moeder met) [de minderjarige] in Nederland slechts tijdelijk was en dat de vader akkoord was gegaan met terugkeer naar Londen. Dit vindt echter geen steun in de stukken. Daarentegen volgt uit de stukken, die in de hiervoor geciteerde overweging van de rechtbank zijn genoemd, juist dat daarvan geen sprake was.
5.6
De grief van de moeder slaagt dus niet.
Vervangende toestemming verhuizing
5.7
Het hof zal de bestreden beschikking waar het gaat om afwijzing van het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar Engeland te verhuizen, bekrachtigen. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.
5.8
Het hof dient in een geschil waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over de hoofdverblijfplaats en daarmee samenhangende verhuizing van het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. De zogenoemde ‘verhuiscriteria’ vormen een (niet-limitatieve) opsomming van belangen en factoren die behulpzaam kunnen zijn bij die afweging, maar dat wil niet zeggen dat al die criteria – onverkort – moeten worden toegepast en besproken. Het hof moet bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen.
5.9
De moeder grieft dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld dat zij haar belang bij de verhuizing naar Engeland en de noodzaak die zij daartoe heeft, onvoldoende heeft onderbouwd. Zij vindt dat de rechtbank onvoldoende heeft onderkend dat zij haar leven in Engeland al heeft opgebouwd, daar wil voortzetten, dat het altijd haar bedoeling is geweest om terug naar Londen te gaan en dat zij voor grote uitdagingen komt te staan als zij in Nederland moet blijven. Ook vindt de moeder dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het feit dat zij in Engeland haar studie nog moet afmaken. Daarnaast grieft de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de verhuizing onvoldoende heeft voorbereid en onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de verhuizing voor het contact tussen [de minderjarige] en de vader.
5.1
De vader is het eens met de beslissing en motivering van de rechtbank. Hij heeft er geen vertrouwen in dat de moeder hem in de gelegenheid zal stellen om invulling te geven aan zijn rol als vader van [de minderjarige] , als de moeder met [de minderjarige] naar Londen mag verhuizen. Hij vindt dat [de minderjarige] is geworteld in Nederland, de verhuizing niet in zijn belang is en de communicatie tussen de ouders niet goed genoeg is om het ouderschap samen in te vullen terwijl zij in verschillende landen wonen.
5.11
Het hof overweegt als volgt. De moeder heeft belang bij de door haar gewenste verhuizing naar Engeland. Zij volgt een studie rechten aan een universiteit in Londen en heeft haar bachelor bijna afgerond. Zij wil graag ook haar masterdiploma in Engeland behalen en vervolgens haar carrière in Engeland opbouwen. Daarnaast wil zij kunnen samenwonen met haar Britse partner, met wie zij naar eigen zeggen nu al een paar jaar samen is. De moeder huurt in Londen een appartement, terwijl zij in Nederland geen woning tot haar beschikking heeft. Een woning vinden zal op de huidige woningmarkt in Nederland, met het beperkte inkomen van de moeder en gelet op de wachttijd voor een sociale huurwoning, moeilijk worden. Daarnaast heeft de moeder een belang om haar leven naar eigen wens in te kunnen richten. Tegenover deze belangen van de moeder, staan het belang van [de minderjarige] en het belang van de vader om een band en een goed contact met elkaar te kunnen hebben. De vader heeft een belang om invulling te kunnen geven aan zijn rol als vader van [de minderjarige] , en [de minderjarige] heeft er belang bij dat zijn vader een substantiële rol speelt in zijn leven.
5.12
Het hof is van oordeel dat deze bovenomschreven belangen van de moeder enerzijds en van [de minderjarige] en de vader anderzijds, niet met elkaar samen gaan als de moeder met [de minderjarige] in Londen woont. Inmiddels is voldoende komen vast te staan dat de vader en [de minderjarige] dan niet de mogelijkheid krijgen om een band met elkaar op te bouwen en een substantieel onderdeel uit te maken van elkaars leven. Dat wordt hierna uitgelegd.
5.13
De ouders zijn momenteel niet in staat tot een constructieve communicatie en samenwerking. Er is sprake van veel wantrouwen over en weer. Sinds de ouders uit elkaar zijn, hebben de vader en [de minderjarige] geen structureel contact met elkaar gehad. De vader en [de minderjarige] zijn daarin erg afhankelijk geweest van de moeder. De moeder heeft grote moeite om de zorg voor [de minderjarige] aan de vader toe te vertrouwen en om contact met de vader te hebben. Partijen zij het er over eens dat de communicatie tussen hen slecht is. De moeder heeft de vader vaak op haar telefoon geblokkeerd, zodat hij geen contact met haar kan opnemen, en de moeder houdt hem niet op de hoogte over [de minderjarige] .
5.14
Vast staat dat de moeder een groot deel van 2023 in Engeland heeft verbleven met [de minderjarige] , zonder instemming van de vader. Ook staat vast dat zij in juni 2023 met [de minderjarige] op vakantie is gegaan naar Spanje wederom zonder toestemming van de vader, waardoor de vader en [de minderjarige] elkaar niet konden zien. Ook toen de moeder tussendoor een paar dagen in Nederland was, heeft zij de vader hiervan niet op de hoogte gesteld en is er geen contact tussen de vader en [de minderjarige] geweest. De vader en [de minderjarige] hebben elkaar toen enkel kort gezien doordat de vader hen onverwachts tegenkwam.
5.15
Tijdens het verblijf van de moeder en [de minderjarige] in Londen, heeft de moeder de vader een aantal keer in de gelegenheid gesteld om met [de minderjarige] te videobellen. Partijen verschillen van mening over het aantal keren dat dit is gebeurd.
5.16
Ook staat vast dat de moeder, nadat zij vanwege de beslissing van de High Court in Londen in de teruggeleidingsprocedure weer terug in Nederland kwam, de in de bestreden beschikking vastgelegde zorgregeling niet is nagekomen. De moeder stelt daarover dat partijen eerst afspraken moesten maken over dagen en tijdstippen, maar de rechtbank heeft een duidelijke regeling vastgelegd met data en tijdstippen. De in de bestreden beschikking aan de nakoming van de zorgregeling verbonden dwangsommen hebben de moeder ook niet gestimuleerd om de zorgregeling na te komen. Pas sinds de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter op 21 maart 2024 komt de moeder de (op die zitting overeengekomen) zorgregeling grotendeels na. Ondanks de aan de nakoming van de zorgregeling verbonden lijfsdwang, is de moeder deze zorgregeling evenwel een keer niet nagekomen. Gezien de slechte verstandhouding tussen de ouders en de vele momenten waarop de moeder het contact tussen de vader en [de minderjarige] in de weg heeft gestaan, ziet het hof onvoldoende basis om er van uit te gaan dat [de minderjarige] de mogelijkheid zal krijgen om een band met de vader op te bouwen en regelmatig contact met hem te hebben, en dat de moeder de vader de ruimte zal geven om invulling te geven aan zijn vaderrol, als [de minderjarige] met de moeder in Londen gaat wonen. In geen geval zal de rol van de vader wanneer [de minderjarige] in Engeland zou wonen, enigszins gelijkwaardig zijn aan de rol die hij kan hebben wanneer [de minderjarige] in Nederland woont.
5.17
Dat de moeder ter zitting heeft verklaard dat zij er nu anders in staat, omdat zij nu wel in ziet dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader ook goed en leuk is voor [de minderjarige] , maakt dit niet anders en het is bovendien naar het oordeel van het hof te prematuur om daar nu van uit te kunnen gaan.
5.18
Het hof komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat de belangen van [de minderjarige] en de vader zwaarder wegen dan het belang van de moeder om haar leven in te kunnen richten zoals zij dat graag wil. Dat betekent dat de moeder niet met [de minderjarige] naar Engeland mag verhuizen.
5.19
Beide ouders hebben tijdens de zitting verklaard open te staan voor ouderschapsbemiddeling. De raad heeft verklaard dat het goed zou zijn voor [de minderjarige] als de ouders met elkaar in gesprek gaan, het vertrouwen in elkaar proberen terug te krijgen en een manier vinden om met elkaar te kunnen communiceren en samenwerken in het belang van [de minderjarige] . Wanneer [de minderjarige] weer in Nederland staat ingeschreven, kunnen de ouders zich daarvoor aanmelden.
Hoofdverblijfplaats
5.2
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen waar het gaat om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . Dat betekent dat het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen, wordt afgewezen. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.
5.21
De vader heeft verzocht de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen, omdat de moeder het contact tussen hem en [de minderjarige] structureel tegenwerkt. De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder de zorgregeling blijft nakomen. Ook maakt hij zich zorgen over de opvoedcapaciteiten van de moeder. Het hof is van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om zijn hoofdverblijfplaats nu te wijzigen. [de minderjarige] woont al zijn hele leven bij de moeder en zij is zijn hoofdverzorger. De moeder heeft ter zitting bij het hof ook verklaard dat zij de zorgregeling nu niet alleen nakomt vanwege de uitvoerbaarheid bij lijfsdwang, maar omdat zij nu inziet dat het contact met de vader in het belang van [de minderjarige] is. Onder de omstandigheid dat de moeder met [de minderjarige] in Nederland blijft wonen en de zorgregeling goed blijft nakomen, is er geen reden om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen.
Vestiging in de regio [plaats]
5.22
De moeder heeft gegriefd tegen de beslissing van de rechtbank dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] alsnog wijzigt naar de vader, als de moeder zich niet in de regio [plaats] vestigt. De moeder stelt dat het bijna onmogelijk is voor haar om woonruimte te vinden, als zij enkel in [plaats] en omgeving mag wonen. Zij heeft geen inschrijftijd voor sociale huurwoningen en een te laag inkomen om te huren in de vrije sector. De vader stelt dat de moeder redelijkerwijs bij haar zus in [plaats] zou moeten kunnen wonen zolang zij geen eigen woning heeft, en dat er genoeg goedkope huurwoningen in de regio [plaats] te vinden zijn.
5.23
Het hof zal de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigen. Het hof begrijpt dat het vinden van woonruimte de moeder voor uitdagingen stelt. Het is evenwel in het belang van [de minderjarige] dat hij en de moeder in dezelfde regio wonen als de vader zodat de zorgregeling goed uitvoerbaar is. Daarnaast hebben de moeder en [de minderjarige] in Nederland altijd in de regio [plaats] gewoond. Het hof overweegt hierbij dat de moeder zichzelf en [de minderjarige] ook in de Basis Registratie Personen in de regio [plaats] moet laten inschrijven.
Zorgregeling
5.24
Het hof zal de in de bestreden beschikking vastgelegde zorgregeling bekrachtigen, met dien verstande dat de zorgregeling met ingang van 21 maart 2024 is gewijzigd door de afspraken die partijen tijdens de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter op 21 maart 2024 hebben gemaakt. Volgens de bestreden beschikking moest de zorgregeling kort gezegd worden opgebouwd volgens een opbouwregeling vanaf november 2023, met uiteindelijk met ingang van vrijdag 1 maart 2024 een zorgregeling waarbij [de minderjarige] steeds de ene week van vrijdag 17.00 uur tot maandag 18.00 uur bij de vader verblijft en de andere week op maandag van 8.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijft. Nu deze opbouwregeling ten tijde van de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter op 21 maart 2024 in zijn geheel nog niet was uitgevoerd, zijn partijen ter zitting bij de voorzieningenrechter een nieuwe opbouwregeling overeengekomen, met daarbij de afspraak dat [de minderjarige] met ingang van 3 mei 2024 de ene week van vrijdag 17.00 uur tot maandag 18.00 uur bij de vader verblijft en de andere week op maandag van 8.00 uur tot 18.00 uur. Deze laatste regeling zal het hof met ingang van 1 maart 2024 vastleggen.
Nakoming zorgregeling op straffe van lijfsdwang en/of dwangsommen
5.25
Het hof zal ook de in de bestreden beschikking aan de nakoming van de zorgregeling gekoppelde dwangsommen bekrachtigen, met dien verstande dat met ingang van 21 maart 2024 in afwijking van de bestreden beschikking de hierboven onder overweging 5.23 genoemde zorgregeling tussen partijen van toepassing is. Het verzoek van de vader om de beslissing over de zorgregeling uitvoerbaar bij lijfsdwang (op kosten van de moeder) te verklaren, wijst het hof af. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.
5.26
De moeder grieft tegen de beslissing van de rechtbank dat zij de zorgregeling moet nakomen op straffe van een dwangsom. Volgens de moeder zijn de dwangsommen onredelijk en te hoog. Zij vindt dat zij altijd goede redenen heeft gehad om de zorgregeling niet na te komen, en zij heeft geen geld om de dwangsommen te betalen. De vader heeft zich hiertegen verweerd. Hij vindt dat de rechtbank terecht dwangsommen aan de nakoming van de zorgregeling heeft verbonden. De moeder heeft al meerdere malen voor eigen rechter gespeeld en rechterlijke beslissingen naast zich neergelegd. Een dwangsom is bedoeld als prikkel, en moet dus zodanig hoog zijn dat de moeder niet de keuze heeft om niet na te komen en de dwangsom te betalen. De vader vindt dat de dwangsommen zelfs onvoldoende prikkel zijn gebleken. De moeder is de zorgregeling pas gaan nakomen sinds de voorzieningenrechter lijfsdwang heeft opgelegd. De vader handhaaft zijn verzoek om de moeder te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling op straffe van lijfsdwang. Als zijn verzoek om lijfsdwang wordt afgewezen, vindt hij dat de bestreden beschikking wat betreft de dwangsommen moet worden bekrachtigd. Hij heeft er geen vertrouwen in dat de moeder de zorgregeling blijvend na zal komen als er geen prikkel is in de vorm van een dwangmaatregel. De moeder heeft aangevoerd dat zowel de dwangsommen als de lijfsdwang de verstandhouding tussen de ouders niet ten goede komen en dat het verzoek van de vader daarom moet worden afgewezen en de beslissing van de rechtbank moet worden vernietigd.
5.27
Het hof overweegt op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren is gebracht als volgt. Ingevolge artikel 585 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang toestaan. Op grond van artikel 587 Rv verklaart de rechter de beschikking slechts uitvoerbaar bij lijfsdwang, indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt.
5.28
Het hof is van oordeel dat het toepassen van lijfsdwang een te zwaar middel is om in dit geval nakoming van de zorgregeling af te dwingen en dat het middel in strijd is met de belangen van [de minderjarige] . Het opleggen van lijfsdwang is een ultimum remedium en dient slechts te worden toegepast als alle overige middelen zijn uitgeput. Hiervan is naar het oordeel van het hof op dit moment geen sprake. Sinds de mondelinge behandeling in kort geding op 21 maart 2024 komt de moeder de zorgregeling (uitgezonderd één contactmoment) na. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij nu ook merkt dat [de minderjarige] zijn vader graag ziet en dat zij de zorgregeling nu niet nakomt vanwege de lijfsdwang maar omdat zij nu – anders dan voorheen – ziet dat het contact in het belang van [de minderjarige] is. Zij zal zich aan de zorgregeling houden en zich blijven inzetten voor een goed contact tussen de vader en [de minderjarige] , aldus de moeder. Ook hebben beide ouders ter zitting verklaard dat zij er voor open staan om naar ouderschapsbemiddeling te gaan. Gelet hierop, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde dwangsommen een voldoende dwangmaatregel zijn. Dat de moeder de dwangsommen op dit moment niet kan betalen laat onverlet dat een dwangsom een prikkel tot nakoming is. Door de dwangsommen te verbeuren, bouwt de moeder immers wel een schuld op die de vader ook op een later moment kan opeisen. Het hof ziet dus geen reden om de beslissing van de rechtbank over de dwangsommen te vernietigen, zoals door de moeder verzocht. Hoewel de moeder de zorgregeling sinds kort nakomt, is er nog onvoldoende stabiliteit en vertrouwen dat de moeder dit blijft doen. De opgelegde dwangsommen zijn daarom een passende dwangmaatregel.
Afgifte legitimatiebewijzen
5.29
Het hof zal de beslissing van de rechtbank over de afgifte van de legitimatiebewijzen van [de minderjarige] en de daaraan verbonden dwangsommen bekrachtigen, maar gelet op de daarna door partijen in het kort geding gemaakte afspraken enkel voor zover het gaat over het paspoort van [de minderjarige] , waarbij het hof het redelijk acht dat de moeder voor 15 juli 2024 tot afgifte overgaat. Zij moet dus het paspoort van [de minderjarige] voor 15 juli 2024 aan de vader afgeven, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag waarop zij dat niet doet en met een maximum van € 15.000,-. Dat wordt hierna uitgelegd.
5.3
Partijen hebben in de kort geding procedure afgesproken dat de moeder een ID-bewijs voor [de minderjarige] zal aanvragen en het paspoort van [de minderjarige] aan de vader moet afgeven zodra zij het ID-bewijs heeft ontvangen. Partijen zijn er daarbij van uit gegaan dat het na de aanvraag van het ID-bewijs ongeveer zes weken zal duren tot de moeder het ID-bewijs kan ophalen. De moeder heeft de aanvraag gedaan, maar nog geen uitnodiging ontvangen voor een afspraak.
5.31
De moeder vindt dat zij aan de bovenvermelde afspraak heeft voldaan, door het ID-bewijs aan te vragen. Aan de nakoming van de afspraak dat zij het paspoort aan de vader zal geven, moet wat haar betreft geen dwangsom worden verbonden. De vader vindt de dwangsom wel nodig. De aanvraag van de ID-kaart duurt nu al veel langer dan verwacht en de moeder houdt hem niet op de hoogte van de procedure. Gelet op alle voorgaande gebeurtenissen wil de vader het paspoort van [de minderjarige] beheren.
5.32
Het hof is van oordeel dat de moeder het paspoort voor 15 juli 2024 aan de vader moet afgeven, op straffe van een dwangsom, ook als zij de ID-kaart dan nog niet heeft ontvangen. Voor zover zij het paspoort dan nog nodig heeft voor de aanvraag van het ID-bewijs, wordt van de vader verwacht dat hij daar aan meewerkt. Het hof verwijst voor de motivering voor het overige naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking en neemt die over.
Proceskostenveroordeling
5.33
Het hof wijst het verzoek van de moeder om de vader in de proceskosten in beide instanties te veroordelen af. Het is gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard dat de rechter de kosten van het geding compenseert, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken en zal daarom de proceskosten in hoger beroep compenseren.
6.
De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2023;
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2023, met dien verstande dat:
  • met ingang van 21 maart 2024 de zorgregeling geldt zoals partijen ten tijde van de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter op 21 maart 2024 met elkaar zijn overeengekomen, aldus dat [de minderjarige] met ingang van 3 mei 2024 steeds de ene week van vrijdag 17.00 uur tot maandag 18.00 uur bij de vader verblijft en de andere week op maandag van 8.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijft;
  • de moeder het paspoort van [de minderjarige] voor 15 juli 2024 aan de vader moet afgeven, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag waarop zij dat niet doet en met een maximum van € 15.000,-;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. Wieman-Bart, S.H.M. van der Heiden en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. S. Richtersz als griffier en is op 12 juni 2024 door mr. A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.