ECLI:NL:GHDHA:2024:116
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de vastgestelde waarde van een bedrijfswoning en woonhuis in het kader van de Wet WOZ
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde waarde van een bedrijfswoning en een woonhuis, beide gelegen in de gemeente Alphen aan den Rijn. De Heffingsambtenaar had de waarde van de bedrijfswoning vastgesteld op € 530.000 en de waarde van het woonhuis op € 890.000, gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van beide woningen, was het niet eens met deze waarderingen en had bezwaar gemaakt, dat door de Heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. De Rechtbank Den Haag had de beroepen van de belanghebbende ook ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende beoordeeld, waaronder de stelling dat de waarde van de bedrijfswoning te hoog was vastgesteld en dat de waarde van het woonhuis te laag was. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarden, onder andere door gebruik te maken van vergelijkingsobjecten en het eigen aankoopcijfer van de belanghebbende. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de waarde van de bedrijfswoning niet te hoog was vastgesteld en dat de waarde van het woonhuis, gezien de recente aankoopprijs, niet te laag was.
Daarnaast werd het verzoek van de belanghebbende om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de vertraging voornamelijk aan de handelwijze van de gemachtigde was toe te rekenen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.