ECLI:NL:GHDHA:2024:1139
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige met toepassing van lijfsdwang
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn 6-jarige minderjarige kind. De vader heeft al vier jaar geen contact met zijn kind, met uitzondering van één positief contactmoment tijdens de uitvoering van lijfsdwang. De moeder van het kind werkt niet mee aan de omgangsregeling, ondanks meerdere aanhoudingen van de procedures voor diagnostiek en hulpverlening. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet voldoende medische onderbouwing heeft gegeven voor haar stelling dat zij de omgangsregeling niet kan dragen. Het hof heeft de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling bekrachtigd, uitvoerbaar bij lijfsdwang, en benadrukt dat lijfsdwang als ultimum remedium moet worden beschouwd. De gecertificeerde instelling zal de omgang begeleiden en de uitvoering van de lijfsdwang zo organiseren dat dit niet in strijd komt met het belang van de minderjarige. Het hof heeft ook overwogen dat de moeder, ondanks haar psychische klachten, in staat is om de omgangsregeling na te komen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, die recht heeft op contact met zijn vader. De ingangsdatum van de omgangsregeling is vastgesteld op 5 juni 2024.