In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2022. De verdachte, geboren in Suriname, was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel. De zaak betreft de invoer van 3776 kilogram cocaïne in Nederland tussen 14 april 2016 en 1 juni 2016. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. In hoger beroep vorderden de advocaten-generaal een zwaardere straf van vijf jaar en een geldboete van €50.000,-. Het hof heeft de identificatie van de verdachte met drie emailadressen bevestigd, die door de politie aan hem waren toegeschreven. De verdediging betwistte deze identificatie en voerde aan dat de verdachte niet de gebruiker van de emailadressen was. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de drugshandel en dat zijn activiteiten wezenlijk bijdroegen aan de invoer van cocaïne. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden. De redelijke termijn van berechting was overschreden, maar dit werd niet als schending van het recht van de verdachte op een eerlijke berechting beschouwd. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de strafmotivering zorgvuldig overwogen.