ECLI:NL:GHDHA:2024:1042

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
200.310.178/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanvaring tussen binnenvaartschepen op de Dordtsche Kil

In deze zaak gaat het om een aanvaring tussen het motortankschip ‘Somtrans’ en het droge lading binnenschip ‘Coxswain’ op 26 mei 2018 op de Dordtsche Kil. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de ‘Somtrans’ voor 80% en de ‘Coxswain’ voor 20% schuld had aan de aanvaring. In hoger beroep hebben de appellanten, bestaande uit de eigenaar van de ‘Coxswain’ en de scheepsverzekeraar ABSB, betoogd dat de rechtbank ten onrechte de ‘Coxswain’ ook schuld had toegeschreven. Het hof heeft de appellanten in het gelijk gesteld en geoordeeld dat de ‘Somtrans’ als enige schip schuld heeft aan de aanvaring. Het hof oordeelde dat de schipper van de ‘Somtrans’ onvoldoende alert was en niet de nodige voorzorgsmaatregelen had genomen, terwijl de ‘Coxswain’ zich correct had gedragen. De vorderingen van de appellanten zijn integraal toegewezen, inclusief schadevergoeding en proceskosten. Het hof heeft ook de eerdere veroordeling van de schipper van de ‘Somtrans’ in een strafzaak in aanmerking genomen, maar dit had geen invloed op de aansprakelijkheid in deze civiele procedure. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van schippers bij het varen en de noodzaak om goede uitkijk te houden en adequaat te reageren op andere schepen in de nabijheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.310.178/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/584680 / HA ZA 19-997
Arrest van 30 april 2024
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonend in [woonplaats] ,
2. L’Alliance Batelière de la Sambre Belge,
gevestigd in België,
appellanten in principaal hoger beroep,
verweerders in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.F. Bienfait, kantoorhoudend in Capelle aan den IJssel,
tegen
[geïntimeerde] N.V.,
gevestigd in te Schilde (België),
verweerster in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.A. den Haan, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen: [appellant] , ABSB en [geïntimeerde] . [appellant] en ABSB gezamenlijk worden [appellant] c.s. (in meervoud) genoemd.

1.De zaak in het kort

Op 26 mei 2018 is het motortankschip ‘ Somtrans ’ in aanvaring gekomen met het droge lading binnenschip ‘ Coxswain ’. Dat gebeurde op de Dordtsche Kil. Bij het oplopen heeft de ‘ Somtrans ’ de ‘ Coxswain ’ aan de achterzijde geraakt. De ‘ Coxswain ’ is gekapseisd, overvaren en gezonken. De beide opvarenden van de ‘ Coxswain ’ hebben het schip kunnen verlaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet alleen de ‘ Somtrans ’ schuld heeft, maar dat ook de ‘ Coxswain ’ een verwijt valt maken (eigen schuld) van het ontstaan van het ongeval, in een verhouding van 80% voor de ‘ Somtrans ’ en 20% voor de ‘ Coxswain ’. In principaal appel klagen [appellant] c.s. dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ook de ‘ Coxswain ’ schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval. Het hof stelt [appellant] c.s. in het gelijk. In incidenteel hoger beroep klaagt [geïntimeerde] dat [appellant] c.s. niet aan hun schadebeperkingsplicht hebben voldaan. Het hof verwerpt deze klacht.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 15 maart 2018 (hersteld op 18 maart 2018) waarmee [appellant] c.s. in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2021 (hierna: het vonnis of het bestreden vonnis);
  • de memorie van grieven van [appellant] c.s.;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [geïntimeerde] ; en
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant] c.s.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] is een scheepvaartondernemer die vanaf 1984 tot 26 mei 2018 het in Frankrijk geregistreerde binnenvaartschip ‘ Coxswain ’ in eigendom had en exploiteerde en hierop samen met zijn vrouw [echtgenote appellant] (hierna: [echtgenote appellant] ) voer.
3.2
ABSB is een scheepsverzekeraar die de ‘ Coxswain ’ in verzekering had voor casco en andere schade.
3.3
[geïntimeerde] was op 26 mei 2018 de geregistreerd eigenaresse en exploitant van het binnenvaartschip Somtrans XIII (hierna: de ‘ Somtrans ’).
3.4
Op 26 mei 2018 heeft omstreeks 16:25 uur een aanvaring plaatsgevonden tussen de ‘ Coxswain ’ en de ‘ Somtrans ’ op de Dordtsche Kil in de gemeente 's-Gravendeel. Als gevolg van de aanvaring is de ‘ Coxswain ’ gezonken.
3.5
Ten tijde van de aanvaring was het zicht ter plaatste goed. Het was zonnig weer met weinig wind.
3.6
Op het betreffende gedeelte van de Dordtsche Kil geldt voor schepen als de ‘ Coxswain ’ en de ‘ Somtrans ’ het voorschrift om marifoonkanaal 10 uit te luisteren en via dat kanaal de voor de veiligheid van de scheepvaart noodzakelijke berichten te geven (artikel 4.05 Binnenvaartpolitiereglement, hierna ook: BPR).
3.7
De ‘ Coxswain ’ had de volgende afmetingen: 38,73 meter lang, 5,09 meter breed en een diepgang van 2,53 meter. De ‘ Coxswain ’ was uitgerust met marifoonapparatuur, radar- en AIS-apparatuur en elektronische navigatie.
3.8
De ‘ Somtrans ’ had de volgende afmetingen: 135 meter lang, 16,85 meter breed en een diepgang van 4,06 meter. De ‘ Somtrans ’ was uitgerust met marifoonapparatuur, radar- en AIS-apparatuur, Tresco navigatiesysteem en camera’s.
3.9
De ‘ Coxswain ’ was op 26 mei 2018 om 13:30 uur vertrokken uit Rotterdam Botlek, geladen met 339 ton kunstmest met bestemming Lonqueil St. Marie, Frankrijk. Aan boord van de ‘ Coxswain ’ waren schipper [appellant] en [echtgenote appellant] . [appellant] en zijn vrouw voeren al 29 jaar samen op de ‘ Coxswain ’.
3.1
De ‘ Coxswain ’ voer in zuidelijke richting naar het Hollandsch Diep met een snelheid van ongeveer 14 km/uur over de grond. De ‘ Coxswain ’ voer ongeveer op het midden van zijn helft van het water. Een schipper van een schip dat zich ten tijde van het ongeval in de buurt bevond (schipper […] ) heeft over de positie van de ‘ Coxswain ’ tegenover de politie verklaard dat de ‘ Coxswain ’ redelijk aan de eigen stuurboordswal voer en dat de ‘ Somtrans ’ de ‘ Coxswain ’ in ieder geval niet aan stuurboord had kunnen oplopen.
3.11
De ‘ Somtrans ’ was in de ochtend van 26 mei 2018 omstreeks 8.00 uur zonder lading uit Amsterdam vertrokken met als bestemming Gent, België. Aan boord van de ‘ Somtrans ’ stond schipper [schipper] (hierna: [schipper] ) aan het roer. Verder bestond de bemanning uit twee stuurmannen die zich elders in het schip bevonden. [schipper] was sinds 2006 schipper op de ‘ Somtrans ’.
3.12
De ‘ Somtrans ’ voer eveneens in zuidelijke richting naar het Hollandsch Diep met een snelheid van ongeveer 20 km/u over de grond. De ‘ Somtrans ’ voer eveneens ongeveer in het midden van zijn helft van het vaarwater.
3.13
[appellant] heeft bij het passeren van de vluchthaven in ’s Gravendeel waargenomen dat een groot schip hem kwam oplopen. Via de AIS zag hij dat het om de ‘ Somtrans ’ ging.
3.14
[schipper] heeft op enig moment de ' Coxswain ' waargenomen. Bij de strafrechter heeft hij hierover verklaard dat hij de ‘ Coxswain ’ zowel op de radar als op de elektronische vaarkaart zag en dat hij zo’n 1.500 meter van tevoren wist dat de ‘ Coxswain ’ vóór hem voer en dat het, gelet op de snelheden van de schepen, de ‘ Somtrans ’ ongeveer tien tót vijftien minuten zou kosten om de ‘ Coxswain ’ te naderen.
3.15
Na deze waarnemingen hebben beide schepen hun koers vervolgd. De ‘ Somtrans ’ heeft op geen enkel moment contact gelegd met de ‘ Coxswain ’ om voorbij te kunnen lopen, noch zijn koers gewijzigd.
3.16
[appellant] en zijn vrouw hebben de ‘ Somtrans ’ weer waargenomen op het moment dat de ‘ Somtrans ’ recht op de ‘ Coxswain ’ afvoer en hem al bijna raakte. Op dat moment is de snelheid van de ‘ Coxswain ’ tot maximaal vermeerderd, waarbij koers werd behouden. Ook is er vanuit de ‘ Coxswain ’ over kanaal 10 “ Somtrans , Somtrans ” geroepen, waarbij ook gegil te horen was.
3.17
De ‘ Somtrans ’ heeft zijn koers en snelheid tot het moment van aanvaring met de ‘ Coxswain ’ ongewijzigd voortgezet. Hij heeft omstreeks 16:25 uur met zijn bakboordvoorschip de stuurboordachterzijde van de ‘ Coxswain ’ geraakt, die direct daarna is gekapseisd, overvaren en gezonken. [echtgenote appellant] heeft de ‘ Coxswain ’ vanuit het stuurhuis verlaten en is hierbij gewond geraakt aan haar grote teen, die later deels moest worden geamputeerd. [appellant] heeft enige minuten na [echtgenote appellant] ook het schip verlaten door een patrijspoort in de woning en heeft daarbij diverse kneuzingen aan bekken en schouders en een wond aan zijn linkerhand opgelopen.
3.18
Bij vonnis van 18 augustus 2020 is [schipper] voor het incident met de ‘ Coxswain ’ veroordeeld door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam tot het betalen van een geldboete van € 2.500. In dit vonnis wordt onder meer overwogen als volgt:
“Van de verdachte als ervaren binnenvaartschipper én als schipper van een dergelijk groot motortankschip als de Somtrans mag worden verwacht dat hij tijdens het varen voortdurend alert blijft en bedachtzaam handelt bij het oplopen van andere schepen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte op de bewuste dag van dergelijk handelen geen blijk heeft gegeven, in ieder geval niet gedurende een periode van vijftien minuten. De verdachte heeft de Coxswain immers gezien op zijn radar en op zijn elektronische vaarkaart en wist op dat moment dat hij nog vijftien minuten de tijd had om de Coxswain veilig te passeren, althans om een veilige inhaalmanoeuvre voor te bereiden. Hij heeft vervolgens, gedurende die vijftien minuten, op de radar en op zijn elektronische vaarkaart kunnen zien dat de Coxswain nog steeds met een lagere snelheid vóór hem voer. Desondanks heeft de verdachte niets gedaan om een aanvaring te voorkomen, maar is hij gewoon op dezelfde koers en met dezelfde snelheid doorgevaren. Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat de verdachte gedurende die periode van vijftien minuten onvoldoende gebruik heeft gemaakt van zijn radar, navigatiesysteem en AIS en evenmin voldoende uitkijk heeft gehouden. Als gevolg daarvan heeft hij bij het van achteren naderen van de Coxswain geen afstand gehouden ten opzichte van die Coxswain , heeft hij de koers en snelheid van de Somtrans niet aangepast en is hij niet uitgeweken voor de Coxswain , waardoor de verdachte met de Somtrans tegen de Coxswain is aangevaren. De rechtbank is van oordeel dat een dusdanig lange periode van onoplettendheid, onder deze specifieke omstandigheden, dient te worden aangemerkt als aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig in de zin van artikel 169 Sr. Ten gevolge hiervan is de Coxswain gezonken en verongelukt, waardoor levensgevaar voor de opvarenden van de Coxswain is ontstaan.
Dat de schipper van de Coxswain mede schuldig is geweest aan die aanvaring, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden en is bovendien geen omstandigheid die het gedrag van de verdachte rechtvaardigt of de schuld van de verdachte in strafrechtelijke zin wegneemt.”

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] c.s. hebben [geïntimeerde] gedagvaard en gevorderd – samengevat weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang – te verklaren voor recht dat de ‘ Somtrans ’ als enig schip schuld (in de zin van artikel 8:1005 BW) draagt aan de aanvaring en dat [geïntimeerde] als eigenaar van de ‘ Somtrans ’ gehouden is de daardoor door [appellant] c.s. en hun respectievelijke volmachtgevers geleden schade te vergoeden.
4.2
[appellant] heeft verder gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 108.471,63, alsmede een bedrag van € 532.219,36 te vermeerderen met rente en kosten, alsmede [appellant] te vrijwaren tegen elke vordering ter zake van ladingschade en te vrijwaren tegen elke terugvordering door de Franse overheid van een verleende subsidie.
4.3
De rechtbank heeft de vorderingen grotendeels toegewezen en [geïntimeerde] in de kosten veroordeeld, met dien verstande dat naar het oordeel van de rechtbank ook [appellant] verweten kan worden schuld te hebben aan de aanvaring. De rechtbank heeft de wederzijdse schuld van de beide schepen bepaald op 80% voor de ‘ Somtrans ’ en 20% voor de ‘ Coxswain ’.

5.Vorderingen in hoger beroep

in principaal appel

5.1
[appellant] c.s. hebben één grief tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] c.s. vorderen in principaal appel (na vermindering van eis) – samengevat weergegeven – (i) voor recht te verklaren dat de ‘ Somtrans ’ als enig schip schuld (in de zin van artikel 8:1005 BW) draagt aan de aanvaring en (ii) [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] een bedrag van
€ 97.434,89 te betalen en aan ABSB een bedrag van € 510.951,50, deze bedragen telkens vermeerderd met wettelijke rente. In het verlengde daarvan vorderen [appellant] c.s. de vernietiging van het vonnis, voor zover daarin een vermindering van 20% wegens schuld van de ‘ Coxswain ’ is toegepast op de toegewezen bedragen.
5.2
[geïntimeerde] concludeert in principaal appel tot afwijzing van het gevorderde en bekrachtiging van het oordeel van de rechtbank.
in incidenteel appel
5.3
[geïntimeerde] vordert in incidenteel appel de vernietiging van het vonnis voor zover de rechtbank heeft geoordeeld zoals overwogen in randnummers 4.16 en 4.17 van het vonnis – waarin het beroep van [geïntimeerde] op de schadebeperkingsplicht van [appellant] c.s. is verworpen – en opnieuw rechtdoende te oordelen dat de voor vergoeding in aanmerking komende bergingskosten gelimiteerd zijn tot het bedrag waarvoor [appellant] zijn aansprakelijkheid had kunnen beperken.
5.4
[appellant] c.s. concluderen in incidenteel appel tot afwijzing van het gevorderde en bekrachtiging van het oordeel van de rechtbank.

6.Beoordeling in hoger beroep

in principaal appel

6.1
De rechtbank heeft voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] het volgende toetsingskader vooropgesteld:
“4.2. Tussen partijen is, gelet op de plaats waar de aanvaring zich voordeed, terecht niet in geschil dat van toepassing zijn:

het Binnenaanvaringsverdrag van Genève van 15 maart 1960;

het Nederlands recht, met name de artikelen 8:1000 e.v. BW;

het Binnenvaartpolitiereglement.
maatstaven voor aansprakelijkheid
4.3.
[appellant] c.s. baseert zijn vorderingen op aansprakelijkheid van [geïntimeerde] wegens schuld van de ‘ Somtrans ’ aan de aanvaring met de ' Coxswain '.
4.4.
Er is sprake van een aanvaring in de zin van artikel 8:1001 BW. Op grond van artikel 8:1004 lid 1 BW bestaat er slechts een verplichting tot vergoeding van schade als gevolg van een aanvaring indien de schade is veroorzaakt door schuld. Uit het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3922, NJ 2002/143 (Casuele/De Toekomst) volgt dat sprake is van schuld van een schip indien de schade het gevolg is van:
a. een fout van een persoon voor wie de eigenaar van het schip aansprakelijk is volgens de artikelen 6:169-6:171 BW;
b. een fout van een persoon of van personen die ten behoeve van het schip of van de lading arbeid verricht/verrichten of heeft/hebben verricht, begaan in de uitoefening van hun werkzaamheden;
c. de verwezenlijking van een bijzonder gevaar voor personen of zaken dat in het leven is geroepen doordat het schip niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden eraan mocht stellen.
Een genoemde fout die schuld van een schip oplevert, kan bestaan in het overtreden van het toepasselijke BPR.
4.5.
Voor beantwoording van de vraag wie schuld aan de aanvaring heeft, zijn de volgende artikelen van het BPR relevant:
Artikel 1.04 BPR
De schipper moet, ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, alle voorzorgsmaatregelen nemen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip of het samenstel zich bevindt zijn geboden, teneinde met name te voorkomen dat:
a. het leven van personen in gevaar wordt gebracht;
b. schade wordt veroorzaakt aan andere schepen of drijvende voorwerpen, dan wel aan oevers of aan werken en inrichtingen van welke aard ook die zich in de vaarweg of op de oevers daarvan bevinden;
c. de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht.
Artikel 6.09 lid 1 BPR
Een schip mag een ander schip slechts voorbijlopen, nadat het zich er van heeft vergewist, dat dit zonder gevaar kan geschieden.
Artikel 6.09 lid 2 BPR
Een groot schip dat wordt opgelopen door een groot schip en elk klein schip dat wordt opgelopen moet het voorbijlopen, voorzover nodig en mogelijk, vergemakkelijken. Het moet snelheid verminderen, indien dit nodig is om het voorbijlopen zonder gevaar en in zo korte tijd te doen geschieden, dat de andere scheepvaart daardoor niet wordt gehinderd.
Artikel 6.10 lid 1 BPR
In beginsel moet de oploper aan bakboord van de opgelopene voorbijlopen. Indien daartoe ruimte is, mag echter de oploper aan stuurboord van de opgelopene voorbijlopen.”
6.2
Tegen voormeld toetsingskader is (terecht) geen grief gericht. Ook het hof zal hiervan uitgaan.
6.3
De rechtbank heeft vervolgens over de schuldvraag van de ‘ Somtrans ’ overwogen als volgt:
“4.8. De ‘ Somtrans ’ (ofwel haar schipper [schipper] ) diende niet eerder over te gaan tot de oploopmanoeuvre van de ‘ Coxswain ’ dan nadat hij zich ervan had vergewist dat dit zonder gevaar zou kunnen geschieden (artikel 6.09 lid 1 BPR).Uiteraard diende [schipper] als schipper/stuurman van de ‘ Somtrans ’ alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goede zeemanschap geboden waren, waartoe ook behoort dat bij een oploopmanoeuvre goede uitkijk wordt gehouden en gebruik wordt gemaakt van alle navigatiemiddelen (artikel 1.04 BPR).
4.9.
[schipper] had de ‘ Coxswain ’ voor zich zien varen en diende de vaart van dat schip in de gaten te blijven houden met het oog op de door hem voorgenomen oploopmanoeuvre. Vast staat dat [schipper] dat niet heeft gedaan. Hij had zelfs tot kort na de aanvaring niet door wat er was gebeurd en hij heeft gezegd dat hij de ‘ Coxswain ’ helemaal niet had gezien. [schipper] heeft bij de strafrechter verklaard dat hij op routine had gevaren en de rechtbank begrijpt dit aldus dat hij zonder zijn omgeving te registreren doorgevaren is, ofwel gevaren heeft op de automatische piloot. Met de strafrechter is de rechtbank van oordeel dat dergelijk vaargedrag aanmerkelijk onvoorzichtig is. Daarbij geldt ook dat het aanmerkelijk onvoorzichtige vaargedrag van [schipper] temeer onverantwoord is nu de ‘ Somtrans ’ tot de grootste schepen van de binnenvaart hoort en een aanvaring met zo’n groot schip veel impact heeft op een ander bij de aanvaring betrokken schip, zeker als dit schip veel kleiner is zoals de ‘ Coxswain ’. Dat maakt deze zaak helaas overduidelijk. Het staat dan ook buiten kijf dat de ‘ Somtrans ’ door dit onvoorzichtige vaargedrag schuld heeft aan de aanvaring.”
6.4
Ook de hiervoor weergegeven overwegingen zijn in hoger beroep niet bestreden.
6.5
[geïntimeerde] heeft zich bij de rechtbank erop beroepen dat ook de ‘ Coxswain ’ schuld heeft aan de aanvaring. De rechtbank heeft [geïntimeerde] ’ beroep op eigen schuld van de ‘ Coxswain ’ gehonoreerd en geoordeeld dat de ‘ Somtrans ’ voor 80% schuld treft aan de aanvaring en de ‘ Coxswain ’ voor 20%. De rechtbank heeft daarover – in de rechtsoverwegingen 4.10 tot en met 4.14 – overwogen als volgt.
6.6
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat [appellant] de snelheid van de ‘ Somtrans ’ op AIS had waargenomen en daarom wist dat de ‘ Somtrans ’ sneller voer en de ‘ Coxswain ’ binnen afzienbare tijd zou voorbijlopen. Goed zeemanschap brengt dan mee dat een schipper het oplopende schip blijft volgen om aan zijn meewerkplicht te kunnen voldoen. Op basis van de eisen van goed zeemanschap had vervolgens vanaf de ‘ Coxswain ’ een eerdere oproep via marifoon moeten worden gedaan aan de ‘ Somtrans ’ op het moment dat de ‘ Somtrans ’ dichtbij de ‘ Coxswain ’ was gekomen zonder van koers te veranderen of zelf contact te leggen met de ‘ Coxswain ’. Immers, bij gebreke aan een oproep, dan wel koerswijziging van de ‘ Somtrans ’ kon de ‘ Coxswain ’ niet zeker weten dat de ‘ Somtrans ’ hem gezien had en inderdaad tijdig zijn koers zou gaan verleggen, aldus nog steeds de rechtbank. Door contact te leggen via de marifoon hadden de schepen afspraken kunnen maken over het voorbijlopen door de ‘ Somtrans ’. Indien de ‘ Somtrans ’ niet zou reageren op de marifoonoproep had de ‘ Coxswain ’ met een tijdige koerswijziging nog op veilige wijze naar stuurboord kunnen uitwijken. Daarmee had de ‘ Coxswain ’ hoogst waarschijnlijk de aanvaring kunnen voorkomen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de ‘ Coxswain ’, door na te laten om eerder marifooncontact op te nemen en tijdig van koers te wijzigen, medeschuld heeft aan de aanvaring.
6.7
Met hun (enige) grief komen [appellant] c.s. (in principaal appel) op tegen het oordeel dat ook ‘de Coxswain ’ voor 20% schuld (in de zin van artikel 8:1006 BW) heeft aan de aanvaring. [appellant] c.s. betwisten niet dat de rechtbank van de juiste toetsingscriteria is uitgegaan bij de beoordeling van de vraag of ook de ‘ Coxswain ’ schuld heeft aan de aanvaring, maar voeren aan dat de rechtbank deze maatstaf verkeerd heeft toegepast.
- kan ‘de Coxswain ’ worden verweten de aanvaring niet te hebben voorkomen?
6.8
Het is in deze zaak aan [geïntimeerde] om haar betwisting van de stelling van [appellant] c.s. dat (alleen) de ‘ Somtrans ’ schuld heeft aan de aanvaring in voldoende mate te onderbouwen. [geïntimeerde] doet in dat verband een beroep op eigen schuld van de ‘ Coxswain ’, die naar haar mening ook fouten heeft gemaakt. Van (eigen) schuld van de Coxswain is niet reeds sprake indien dit schip door anders te handelen de aanvaring zou hebben kunnen voorkomen. Dat er achteraf scenario’s met een ander verloop denkbaar zijn is onvoldoende voor het aannemen van ‘schuld’. Ook aan de zijde van ‘de Coxswain ’ is daarvoor schuld nodig in de zin van de hiervoor in 6.1 genoemde uitspraak Casuele/De Toekomst. Geconcludeerd zal worden dat [geïntimeerde] daarvoor onvoldoende heeft aangevoerd. Ter toelichting dient het volgende.
6.9
Ter onderbouwing van haar betwisting van de stelling dat alleen de ‘ Somtrans ’ schuld heeft aan de aanvaring, voert [geïntimeerde] – samengevat weergegeven – aan dat de ‘ Coxswain ’ het verwijt valt te maken niet tijdig te zijn uitgeweken, terwijl vaststaat dat de ‘ Coxswain ’ de ‘ Somtrans ’ al op twee kilometer afstand had zien naderen. De ‘ Coxswain ’ heeft de aanvaring met de ‘ Somtrans ’ dus al geruime tijd kunnen zien aankomen, aldus [geïntimeerde] . De ‘ Coxswain ’ had de aanvaring eenvoudig kunnen voorkomen door tijdig marifooncontact te zoeken en/of tijdig zijn koers te verleggen. In dit verband heeft [geïntimeerde] ook erop gewezen dat op de ‘ Coxswain ’ de verplichting rustte om het voorbijlopen ‘voorzover nodig en mogelijk’ te vergemakkelijken (artikel 6.09 BPR). Ook is volgens [geïntimeerde] aannemelijk dat niet [appellant] zelf, maar [echtgenote appellant] – die niet beschikte over het vereiste vaarbewijs – ten tijde van de aanvaring aan het roer stond.
- verwijt geen zicht te hebben gehouden op de ‘Somstrans’ en niet eerder marifooncontact te hebben gezocht.
6.1
Vooropgesteld wordt dat het in de eerste plaats aan [schipper] , als schipper van de ‘ Somtrans ’, was om niet eerder over te gaan tot de oploopmanoeuvre van de ‘ Coxswain ’ dan nadat hij zich ervan had vergewist dat dit zonder gevaar zou kunnen geschieden (artikel 6.09 lid 1 BPR). Daarbij was het aan de ‘ Somtrans ’ om alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goede zeemanschap geboden waren, waartoe ook behoort dat bij een oploopmanoeuvre goede uitkijk wordt gehouden en gebruik wordt gemaakt van alle navigatiemiddelen (artikel 1.04 BPR).
6.11
Het voorgaande geldt temeer daar de Somtrans een groot binnenvaartschip is dat ook met aanzienlijke snelheid voer. Een snelheid waarbij verwacht mocht worden dat het wellicht nodig zou zijn om andere schepen op te lopen die zich met eenzelfde koers in hetzelfde vaarwater bevonden.
6.12
[schipper] heeft verklaard de ‘ Coxswain ’ te hebben waargenomen. Het – kennelijk – geheel uit het oog verliezen van de ‘ Coxswain ’ na hem eerder te hebben waargenomen moet worden aangemerkt als een ernstige fout, mede gelet op de omvang van de ‘ Somtrans ’ en snelheid waarmee werd gevaren, en vooral ook gelet op de mogelijke voorzienbaar ernstige gevolgen van een aanvaring.
6.13
Van belang is verder dat de ‘ Coxswain ’ in beginsel ervan heeft mogen uitgaan dat de ‘ Somtrans ’ een voor een oploopmanoeuvre geschikte koers zou gaan varen. Aan zijn bakboordzijde was voldoende ruimte voor de ‘ Somtrans ’ om de ‘ Coxswain ’ op te lopen. Er was dan ook geen sprake van een situatie waarin de ‘ Somtrans ’ was aangewezen op een actieve medewerking van de ‘ Coxswain ’ voor een veilig opgelopen van dat schip of om het oplopen te vergemakkelijken (artikel 6.09 BPR).
6.14
Anders dan [geïntimeerde] meent rustte op de ‘ Coxswain ’ in dit geval niet de verplichting om, vanaf het moment dat hij de ‘ Somtrans ’ had waargenomen, zich continue ervan te vergewissen of de ‘ Somtrans ’ wel zijn koers zou verleggen. De ‘ Coxswain ’ voer een rechte koers. Het weer en zicht waren goed en er was voldoende ruimte voor de ‘ Somtrans ’ om de ‘ Coxswain ’ voorbij te kunnen lopen. Verder heeft [geïntimeerde] geen omstandigheden gesteld die zouden kunnen meebrengen dat de ‘ Coxswain ’ erop bedacht moest zijn dat hij niet zou worden opgemerkt door de ‘ Somtrans ’. Het gevolg is dat ervan moet worden uitgegaan dat de ‘ Coxswain ’ niet eraan heeft hoeven twijfelen dat de ‘ Somtrans ’ hem op de voorschreven wijze aan bakboordzijde zou oplopen zonder dat hij daarvoor naar stuurboord zou hoeven uit te wijken of anderszins maatregelen moest nemen (waaronder snelheid verminderen) om het voorbijlopen zonder gevaar en in korte tijd te doen geschieden.
6.15
Tegen de achtergrond van het voorgaande heeft [geïntimeerde] ook onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat de ‘ Coxswain ’ valt te verwijten geen (tijdige) oproep over de marifoon te hebben gedaan. Overigens wordt het ervoor gehouden dat in elk geval vlak voor de aanvaring vanaf de ‘ Coxswain ’ over de marifoon contact is gezocht met de ‘ Somtrans ’. Drie schippers van andere schepen hebben verklaard dat zij vlak voor de aanvaring een oproep (en gegil) over op kanaal 10 hebben gehoord. Het hof verenigt zich verder met hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen in rov. 4.6.10, welke overweging door [geïntimeerde] in hoger beroep niet voldoende gemotiveerd is bestreden.
6.16
[geïntimeerde] heeft in dit verband ook nog aangevoerd dat het erop lijkt dat de ‘ Coxswain ’ niet het juiste marifoonkanaal uitluisterde, zodat het opnemen van marifooncontact door de ‘ Somtrans ’ met de ‘ Coxswain ’ ook niet mogelijk was geweest. Dit verwijt heeft [geïntimeerde] niet voldoende toegelicht; door [geïntimeerde] wordt niet gesteld dat de ‘ Somtrans ’ getracht heeft de ‘ Coxswain ’ te bereiken, maar dat dit niet is gelukt omdat de ‘ Coxswain ’ het verkeerde marifoonkanaal uitluisterde. Terzijde wordt nog opgemerkt dat de oproep vanaf de ‘ Coxswain ’ aan de ‘ Somtrans ’ vlak voor de aanvaring is gedaan op kanaal 10, hetgeen ook het voorgeschreven kanaal is voor de onderlinge communicatie tussen schepen ter plaatse van het ongeval.
6.17
[geïntimeerde] heeft verder onvoldoende toegelicht dat de ‘ Coxswain ’ verweten kan worden niet eerder te hebben gezien dat een aanvaring dreigde. [geïntimeerde] heeft in dit verband gesteld dat het zicht naar achter vanaf de ‘ Coxswain ’ onvoldoende is geweest. [geïntimeerde] hebben het door haar gestelde evenwel niet van een voldoende overtuigende onderbouwing voorzien, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [appellant] c.s. en de omstandigheid dat op enig moment wel contact is gezocht over de marifoon met de ‘ Somtrans ’. [geïntimeerde] heeft verder onvoldoende onderbouwd dat, wat zij stelt, het gebruik van de scheepshoorn door de ‘ Coxswain ’ – na bewustwording van het gevaar – de aanvaring nog zou hebben kunnen voorkomen.
6.18
Gelet op al het voorgaande heeft [geïntimeerde] onvoldoende aangevoerd om te kunnen vaststellen dat ook de ‘ Coxswain ’ schuld heeft aan de aanvaring, op de grond dat zij onvoldoende zicht heeft gehouden op de ‘Somstrans’ en niet eerder marifooncontact heeft gezocht. Haar betwisting van de stelling dat alleen de ‘ Somtrans ’ schuld heeft aan de schade aan de zijde van [appellant] c.s. is dan ook onvoldoende.
6.19
Ten overvloede wordt daar nog het volgende aan toegevoegd. Ook voor zover zou moeten worden aangenomen dat de ‘ Coxswain ’ beter zicht op de ‘ Somtrans ’ had kunnen houden en beter had kunnen anticiperen op de door de ‘ Somtrans ’ gemaakte fout en om die reden toch ook de ‘ Coxswain ’ een verwijt zou kunnen worden gemaakt, is de mate van verwijtbaarheid hiervan te gering om tot een ander oordeel te kunnen komen. De fout die de ‘ Somtrans ’ kan worden verweten – het geheel uit het oog verliezen van de ‘ Coxswain ’ na hem eerder te hebben waargenomen met de voorzienbaar mogelijke ernstige gevolgen daarvan – weegt zoveel zwaarder dan het verwijt dat de ‘ Coxswain ’ dan (volgens [geïntimeerde] ) kan worden gemaakt (van het niet voldoende in het oog houden van de ‘ Somtrans ’ en het niet eerder contact zoeken toen de ‘ Somtrans ’ naderde en het niet eerder zijn koers verleggen, waarover hieronder nader), dat laatstbedoeld verwijt onvoldoende is om aan te nemen dat ook de ‘ Coxswain ’ schuld heeft aan het ontstaan van de aanvaring. Eveneens ten overvloede wordt toegevoegd dat in termen van art. 6:101 BW de vergoedingsplicht (van [geïntimeerde] ) door die eventueel aan de Coxswain toe te rekenen omstandigheden niet wordt verminderd, omdat de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten eist dat het ontstaan van de aanvaring en de daardoor veroorzaakte schade geheel aan de ‘ Somtrans ’ worden toegerekend en dat de vergoedingsplicht volledig in stand blijft.
- valt de ‘ Coxswain ’ te verwijten na het gevaar te hebben gesignaleerd niet zijn koers te hebben verlegd?
6.2
Naar de mening van [geïntimeerde] heeft de ‘ Coxswain ’ ook schuld aan de aanvaring door – na bewustwording van het dreigende gevaar – de koers niet te verleggen. Volgens [appellant] c.s. was dat echter niet meer mogelijk voor de langzaam varende, volbeladen ‘ Coxswain ’, omdat daarmee het raakvlak zou worden vergroot en daarmee ook de kans op een aanvaring. Daarom kon de ‘ Coxswain ’ vlak voor de aanvaring alleen proberen zijn snelheid te verhogen, hetgeen hij ook heeft gedaan, aldus [appellant] c.s. [geïntimeerde] heeft hier onvoldoende tegenovergesteld; meer in het bijzonder heeft zij niet helder toegelicht waarom het verleggen van de koers door de ‘ Coxswain ’ op dat moment (juist) wel een voor de hand liggende, gevaar mijdende, althans verstandige, reactie was geweest, waarmee voorzienbaar de aanvaring had kunnen worden voorkomen, althans de schade beperkt. De ‘ Coxswain ’ valt van dit niet verleggen van de koers dan ook geen verwijt te maken. Toegevoegd wordt nog dat de ‘ Coxswain ’, die vlak voor de aanvaring (tevergeefs) marifooncontact zocht met de ‘ Somtrans ’, vrijwel direct nadat het gevaar werd ontdekt gedwongen was zelfstandig een keuze te maken. Voor zover niet kan worden uitgesloten dat de ‘ Coxswain ’ wellicht toch ook nog zijn koers veilig had kunnen verleggen op een zodanige wijze dat een aanvaring nog was voorkomen, althans de gevolgen ervan minder ernstig waren geweest, welke kans zich niet heeft kunnen realiseren, legt dat tegen deze achtergrond en mede gelet op de ernst van de verwijtbaarheid van de door de ‘ Somtrans ’ gemaakte fout, onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen oordelen dat toch ook de ‘ Coxswain ’ schuld heeft aan het ontstaan van de aanvaring.
6.21
[geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van zijn beroep op (eigen) schuld verder nog aangevoerd dat niet [appellant] zelf, maar zijn vrouw – die geen vaarbewijs had – aan het roer stond ten tijde van aanvaring. [geïntimeerde] heeft erop gewezen dat volgens de gehoorde getuigen ook [echtgenote appellant] is geweest die een noodoproep heeft gedaan over de marifoon, vlak voor de aanvaring. Zij is ook gewond geraakt aan haar teen door het dichtvallen van de deur van de stuurhut. [appellant] zelf heeft de ‘ Coxswain ’ verlaten via een patrijspoort vanuit het woongedeelte in het schip.
6.22
Ook aan dit betoog wordt voorbijgegaan. Indien al [echtgenote appellant] , die al decennia mee voer met haar man, aan het roer heeft gestaan – hetgeen [appellant] c.s. hebben betwist – dan is daarmee nog niet de (mede)schuld van de ‘ Coxswain ’ aan de aanvaring gegeven. Reeds niet omdat er geen aanwijzingen zijn dat die veronderstelde omstandigheid heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanvaring. Zoals hiervoor uiteen is gezet, heeft [geïntimeerde] onvoldoende aangevoerd om te kunnen aannemen dat de ‘ Coxswain ’ een verwijt valt te maken van bijvoorbeeld de omstandigheid dat er niet voor gekozen is om vlak voor de aanvaring naar stuurboord uit te wijken. Deze conclusie wordt niet anders indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat [echtgenote appellant] aan het roer stond. Hetzelfde geldt voor de andere door [geïntimeerde] aan het adres van de ‘ Coxswain ’ gemaakte verwijten. Ten overvloede wordt nog overwogen dat indien [echtgenote appellant] aan het roer zou hebben gestaan, het gevolg daarvan zou zijn dat in algemene zin wel sprake is van een ‘fout’ van de ‘ Coxswain ’. Daarmee is evenwel nog niet ook gegeven dat deze fout ook heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanvaring. [geïntimeerde] heeft onvoldoende aangevoerd om dat te kunnen aannemen. Zonder dit ‘causaal verband’ kan niet geoordeeld worden dat de ‘ Coxswain ’ mede schuld heeft aan de aanvaring.
6.23
De conclusie is dat de grief van [appellant] c.s. slaagt. Voor een eigenschuldcorrectie als in de eerste aanleg toegepast bestaat in hoger beroep onvoldoende aanleiding.
6.24
Afgezien van de eigen schuld correctie is de vordering door de rechtbank toewijsbaar geoordeeld. In hetgeen [geïntimeerde] in eerste aanleg en in hoger beroep heeft aangevoerd – buiten het besproken en verworpen beroep op eigen schuld en de schadebeperkingsplicht – zijn geen argumenten gevonden die in de weg staan aan toewijzing van (ook het in de eerste aanleg vanwege de eigenschuld correctie niet toegewezen deel van) de vordering.
6.25
De vordering van [appellant] c.s. kan daarom alsnog integraal worden toegewezen. [geïntimeerde] moet als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van het hoger beroep in principaal appel dragen.
6.26
Het (eerste) bezwaar van [appellant] c.s. – miskenning van de strafrechtelijke veroordeling van [schipper] – behoeft bij deze stand van zaken geen verdere beoordeling. Terzijde wordt opgemerkt dat dit argument niet opgaat omdat artikel 161 Rv alleen dwingendrechtelijke bewijskracht geeft aan hetgeen bewezen is verklaard door de strafrechter.
in incidenteel appel
6.27
In incidenteel appel klaagt [geïntimeerde] dat de rechtbank heeft miskend dat de [appellant] c.s. hun schadebeperkingsplicht hebben geschonden door niet hun aansprakelijkheid te beperken, met name, richting Rijkswaterstaat. Door dit niet te doen hebben zij meer schade geleden dan nodig was. Deze kosten worden nu in deze procedure van [geïntimeerde] gevorderd. [geïntimeerde] kan echter niet verder aansprakelijk worden gehouden voor de ingestelde regresvorderingen dan tot het bedrag waarvoor [appellant] c.s. hun aansprakelijkheid hadden kunnen beperken.
6.28
Deze grief wordt verworpen. Rijkswaterstaat kan, op grond van de Wrakkenwet en uit hoofde van onrechtmatige daad, zowel de eigenaar van het geborgen schip als de partij die schuld heeft aan de aanvaring voor de bergingskosten aanspreken, in casu zowel [geïntimeerde] als [appellant] . Omdat het daarbij om dezelfde schade gaat (in dit geval bergingskosten) is de aansprakelijkheid van die partijen een hoofdelijke (artikel 6:102 BW). Gesteld noch gebleken is dat Rijkswaterstaat afstand heeft gedaan van haar recht ook [geïntimeerde] voor die schade aan te spreken. Een fondsstelling door [appellant] c.s. zou weliswaar (eventueel) de aansprakelijkheid van [appellant] c.s. jegens Rijkswaterstaat hebben beperkt, maar zou niet (de omvang van) de vordering van Rijkswaterstaat uit hoofde van deze kosten van de berging op [geïntimeerde] hebben beperkt. Gelet daarop heeft [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht waarom [appellant] valt te verwijten zijn aansprakelijkheid niet te hebben beperkt. Onvoldoende toegelicht is in elk geval welk belang [geïntimeerde] daarbij zou hebben gehad en, meer in het bijzonder welk nadeel zij van het niet inroepen van de beperking heeft ondervonden of zal ondervinden. Het argument van [appellant] c.s. dat een beroep op de schadebeperking onrechtmatig zou zijn geweest jegens Rijkswaterstaat behoeft geen behandeling.
Conclusie en proceskosten
6.29
De conclusie is dat het hoger beroep van [geïntimeerde] faalt. Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep in incidenteel appel.

7.Beslissing

Het hof:
in principaal appel
- vernietigt het bestreden vonnis, voor zover het betreft het dictum onder 5.1. tot en met 5.3 en 5.7,
en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
5.1.
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 97.434,89 (zevenennegentigduizend vierhonderdenvierendertig euro en negenentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 26 mei 2018 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [geïntimeerde] om aan ABSB te betalen een bedrag van
€ 510.951,50 (vijfhonderdtienduizend negenhonderdeenenvijftig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 510.618,02 vanaf 26 mei 2018 tot de dag van volledige betaling en vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 333,48 vanaf 1 juli 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [geïntimeerde] [appellant] te vrijwaren tegen elke vordering ter zake van de ladingschade ten gevolge van het zinken van de ‘ Coxswain ’ op 26 mei 2018 op de Dordtsche Kil, en daartoe 100% van elk bedrag dat [appellant] gehouden is te voldoen aan derden ter zake van de ladingschade, op grond van een uitvoerbaar vonnis of arbitrale uitspraak, of bereikte minnelijke regeling, te voldoen aan [appellant] binnen 2 werkdagen na opgave van het bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 werkdagen na opgave van het bedrag, alles tot de dag der algehele voldoening;
- bekrachtigt het bestreden vonnis – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige;
- verklaart voor recht dat de ‘ Somtrans ’ als enige schip schuld heeft aan de aanvaring;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] c.s. bepaald op
€ 11.100,05(€ 5.689,- aan griffierecht, € 125,05 kosten dagvaarding, en € 5.286,- aan salaris voor de advocaat (1 punt, tarief VII)) en
€ 178,-aan nasalaris, te verhogen met
€ 92,00indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 92,00, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening.
in incidenteel appel
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] c.s. tot op heden begroot op
€ 5.286,-aan salaris voor de advocaat (1 punt, tarief VII) aan salaris advocaat;
in principaal en incidenteel appel
- verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.P. Schild, J.M. van der Klooster en W. van der Velde in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.