Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant] ,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 15 maart 2018 (hersteld op 18 maart 2018) waarmee [appellant] c.s. in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2021 (hierna: het vonnis of het bestreden vonnis);
- de memorie van grieven van [appellant] c.s.;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [geïntimeerde] ; en
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant] c.s.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
in principaal appel
€ 97.434,89 te betalen en aan ABSB een bedrag van € 510.951,50, deze bedragen telkens vermeerderd met wettelijke rente. In het verlengde daarvan vorderen [appellant] c.s. de vernietiging van het vonnis, voor zover daarin een vermindering van 20% wegens schuld van de ‘ Coxswain ’ is toegepast op de toegewezen bedragen.
6.Beoordeling in hoger beroep
in principaal appel
het Binnenaanvaringsverdrag van Genève van 15 maart 1960;
het Nederlands recht, met name de artikelen 8:1000 e.v. BW;
het Binnenvaartpolitiereglement.
7.Beslissing
in zoverre opnieuw rechtdoende:
€ 11.100,05(€ 5.689,- aan griffierecht, € 125,05 kosten dagvaarding, en € 5.286,- aan salaris voor de advocaat (1 punt, tarief VII)) en
€ 178,-aan nasalaris, te verhogen met
€ 92,00indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
€ 5.286,-aan salaris voor de advocaat (1 punt, tarief VII) aan salaris advocaat;