In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 december 2022, waarin de waarde van een parkeergarage is vastgesteld door de Heffingsambtenaar van Belastingen Bollenstreek. De Heffingsambtenaar had de waarde op 1 januari 2020 vastgesteld op € 969.000, wat leidde tot aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2021. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar belanghebbende ging in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2024 werd de zaak besproken, waarbij de gemachtigde van belanghebbende via een digitale videoverbinding deelnam. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof stelde de waarde van de parkeergarage uiteindelijk vast op € 850.000, en vernietigde de eerdere uitspraak van de Rechtbank, behoudens de afwijzing van de vergoeding van immateriële schade. Tevens werd de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten van belanghebbende.