ECLI:NL:GHDHA:2024:1020

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
22-001378-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van actieve ambtelijke omkoping van raadsleden en wethouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een ondernemer, werd beschuldigd van actieve ambtelijke omkoping van twee raadsleden en wethouders van de lokale politieke partij [de Partij]. De tenlastelegging omvatte het doen van giften en beloftes aan deze ambtenaren met het oogmerk hen te bewegen in hun functie iets te doen of na te laten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 mei 2017 en 1 oktober 2019 verschillende betalingen heeft gedaan voor advertenties en een campagnebus voor de verkiezingscampagne van de Partij, alsook etentjes en het aanbieden van een hardhouten vloer aan een van de ambtenaren. Het hof oordeelde dat deze betalingen niet als omkoping konden worden aangemerkt, omdat niet bewezen kon worden dat de giften gedaan waren met het oogmerk om een speciale relatie of voorkeursbehandeling te verkrijgen. Het hof heeft de verdediging gevolgd in haar standpunt dat de verdachte handelde uit betrokkenheid bij de Partij en niet met de intentie om de ambtenaren te beïnvloeden. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001378-23
Parketnummer: 71-116811-22
Datum uitspraak: 21 juni 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen beslist als vermeld in het vonnis waarvan beroep.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft op 4 mei 2023 onbeperkt hoger beroep ingesteld. Bij akte van 28 juni 2023 is het hoger beroep door de officier van justitie partieel ingetrokken ten aanzien van feit 1 en 3. Dit betekent dat in hoger beroep alleen feit 2 aan de orde is.
Dit betekent voorts dat de veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 4 maanden ter zake van feit 3 reeds onherroepelijk is geworden.
De beslissing van de rechtbank tot onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen is evenmin in hoger beroep aan de orde, nu deze beslissing betrekking heeft op feit 3.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 1 oktober 2019 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, één of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (in zijn/hun hoedanigheid van raadslid en/of wethouder van de gemeente Den Haag), één of meerdere gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en), te weten -zakelijk weergegeven -:
- de betaling van een of meerdere factu(u)r(en) voor (een) advertentie(s) in lokale kranten en/of de kosten voor de aanschaf van en/of reparatie(s) aan een campagnebus voor de verkiezingscampagne 2018 van [de Partij], ter hoogte van € 31.859,33 en/of € 3.455,- e/of € 7.750,- en/of € 6.413,-, althans enig(e) geldbedrag(en) (gedaan door en/of namens hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of [bedrijf 1]) en/of
- het (mede)financieren van één of meer (verkiezings)bijeenkomst(en) van [de Partij] in zalencentrum [zalencentrum] en/of de betaling van eten en drinken voor deelnemers aan één of meer (verkiezings)bijeenkomst(en) van [de Partij] in zalencentrum [zalencentrum] en/of
-(delen van) een hardhouten vloer (ter waarde van (minimaal) 70 euro per m2) en/of
- ( de betaling van) een etentje bij een restaurant (genaamd “[restaurant]”) en/of
- het verwerven van een of meerdere stempas(sen) en/of (daarbij) één of meerdere volmachtbewij(s)(z)(en) (al dan niet tegen betaling) ten behoeve van het verkrijgen van stemmen (ten behoeve van [de Partij] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [betrokkene 1] en/of [verdachte]),
althans enige gift en/of belofte heeft/hebben gedaan en/of enige dienst heeft/ hebben verleend en/of aangeboden, zulks
(1°) (telkens) met het oogmerk om die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te bewegen in zijn/hun bediening iets te doen en/of na te laten en/of
(2°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in zijn/hun huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten, te weten (telkens) - zakelijk weergegeven -:
- het laten ontstaan en/of in stand houden en/of onderhouden en/of verbeteren van een zodanige relatie tussen die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] enerzijds en hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) (te weten onder meer [bedrijf 1]) anderzijds, dat die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] tegenover hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) niet meer zo neutraal en/of zo vrij en/of onbevooroordeeld en/of onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het nemen van (een) beslissing(en) in relatie tot hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) als in het geval dat hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen), die gift(en) en/of belofte(n) niet had(den) gedaan en/of die dienst(en) niet had(den) verleend en/of aangeboden en/of die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] die gift(en) en/of belofte(n) en/of die dienst(en) niet had(den) aangenomen en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf van 200 uren en een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij gesteld -kort en zakelijk weergegeven- dat sprake is van een niet integer proefproces en daarbij verwezen naar het verweer dat in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is gevoerd, inhoudende – kort gezegd – dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met het (overkoepelend en als vangnet fungerend) beginsel van redelijke en billijke belangenafweging. Daarbij zijn zeven pijlers aangevoerd, die los van elkaar, maar ook in samenhang bezien maken dat (in hoger beroep) niet (langer) van een integer proces kan worden gesproken.
Beoordelingskader
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich - gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Een uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang kan zijn gediend. Het voortzetten van de vervolging omvat mede het instellen van hoger beroep en het voortzetten daarvan. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Volgens de Hoge Raad strekt de jurisprudentie met betrekking tot de in artikel 167, eerste lid, Sv neergelegde bevoegdheid ertoe dat, indien het Openbaar Ministerie met de beslissing tot (voortzetting van de) vervolging een zaak ter beoordeling aan de rechter heeft voorgelegd, alleen uitzonderlijke met die vervolgingsbeslissing samenhangende omstandigheden beletten dat de rechter een inhoudelijk oordeel velt over de in de tenlastelegging vervatte beschuldiging door de beraadslaging omtrent de in artikel 350 Sv genoemde vragen.
Oordeel hof
De door de verdediging aangevoerde gronden (pijlers) leiden naar het oordeel van het hof niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De handelwijze van het Openbaar Ministerie is niet in strijd met een goede procesorde. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing (daaronder ook begrepen het instellen en voortzetten van het hoger beroep) dat is gehandeld in strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
Het hof overweegt daartoe nog als volgt.
Het Wetboek van Strafvordering kent in beginsel de mogelijkheid voor zowel de verdachte, als het Openbaar Ministerie om hoger beroep in te stellen (artikel 404 Sv). In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de beperkte toetsing door de strafrechter valt niet in te zien waarom het Openbaar Ministerie in de onderhavige zaak daartoe niet zou hebben mogen overgaan. Dit leidt ook niet, in aanmerking nemende hetgeen de verdediging hierover stelt, tot een schending van het legaliteitsbeginsel.
De motivering van het besluit van het Openbaar Ministerie om het hoger beroep door te zetten, leidt evenmin tot het oordeel dat sprake is van strijd met een goede procesorde. Dat de motivering voor het instellen van hoger beroep aanvankelijk summier was en daarnaast de motivering volgens de verdediging inhoudelijk niet klopt wegens een verkeerde lezing van het vonnis, staat niet in de weg aan de mogelijkheid om het hoger beroep voort te zetten en over de inhoudelijke juistheid van het vonnis een oordeel van het hof te vragen. Anders dan de verdediging kennelijk meent, is geen sprake van de situatie dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot het voortzetten van die vervolging had kunnen overgaan.
De wet voorziet in de mogelijkheid om het hoger beroep te beperken (artikel 407, tweede lid Sv). Het Openbaar Ministerie heeft daarvan gebruik gemaakt en in hoger beroep na de beslissingen van de rechtbank, de aanvankelijk tenlastegelegde feiten die zien op de ‘criminele organisatie’ en ‘voorhanden hebben vuurwapen’ niet opnieuw aan de rechter voorgelegd. Deze beslissing is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Ook de wijze waarop daarmee door het Openbaar Ministerie is omgegaan vormt niet voldoende reden voor het oordeel dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met een goede procesorde, in aanmerking nemende de beperkte toetsing door de strafrechter en hetgeen daardoor door de verdediging naar voren is gebracht. Ook hiervoor geldt dat geen sprake is van de situatie dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot het instellen of voortzetten van de vervolging van de andere delicten had kunnen overgaan.
Ook uit de overige door de verdediging aangevoerde gronden volgt niet dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met voortzetting van de vervolging voor de in hoger beroep aan de orde zijnde feiten enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Het Openbaar Ministerie heeft tot taak de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, en daarmee de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Vanuit die positie heeft het een gerechtvaardigd belang bij deze procedure. Dat van de zijde van het Openbaar Miniserie oneigenlijk druk zou zijn uitgeoefend op het hof is niet aannemelijk geworden.
Voor zover de verdediging een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel in die zin dat gelet op de toezeggingen van het Openbaar Ministerie de verdachte er op mocht vertrouwen dat het Openbaar Ministerie bij het nemen van de beslissingen zeer zorgvuldig te werk zou gaan, is niet aannemelijk geworden op grond van hetgeen de verdediging hierover gesteld heeft, dat het Openbaar Ministerie niet zorgvuldig zou hebben gehandeld. Door het Openbaar Ministerie is aangegeven dat deze zaak geen prestigezaak is, maar wel een principieel punt behelst, namelijk de vragen of een donatie aan een politieke partij onder omstandigheden ook een gift aan de ambtenaar achter die partij kan zijn en, zo ja, of de verdachte zich door het doen van die gift schuldig maakt aan omkoping. In zoverre behelst deze zaak een aspect van grenzen vaststellen door de rechter. Dat de rechtbank heeft geoordeeld dat het toegestaan is om een politieke partij met een partijdonatie te ondersteunen, maakt niet dat het Openbaar Ministerie het hoger beroep niet mocht instellen. Het Openbaar Ministerie bepleit immers dat de donaties bedoeld waren om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om te kopen en niet, of niet alléén, als partijdonaties. Of deze strafzaak als ‘proefproces’ kan worden aangeduid, zoals de verdediging stelt, kan in het midden blijven, omdat het hof niet vermag in te zien waarom dit -ook gelet op hetgeen de verdediging op dit punt heeft aangevoerd- zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Van een schending van het beginsel van een goede procesorde, in het bijzonder van een redelijke en billijke belangenafweging is, op zichzelf bezien, mede terugkijkend op de gang van zaken, en bezien in onderling verband en samenhang, geen sprake. De stelling van de verdediging dat niet (langer) sprake is van een integer proces volgt het hof dan ook niet.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging aangevoerde gronden, noch op zich zelf beschouwd, noch in onderling verband en samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. De daarop betrekking hebbende verweren worden verworpen.
Beoordeling van het tenlastegelegde feit
1.
Inleiding
Het hof gaat op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte (ook wel ‘[verdachte]’ genoemd) is ondernemer. Hij was in de tenlastegelegde periode (van 1 mei 2017 tot en met 1 oktober 2019) via zijn holding eigenaar van de vennootschap [bedrijf 1], waarmee hij het zalencentrum [zalencentrum] aan de [straatnaam] in Den Haag exploiteerde (hierna: [zalencentrum]).
[de Partij] was een lokale politieke partij in de gemeente Den Haag. Op 19 maart 2014 deed [de Partij] voor het eerst mee aan de gemeenteraadsverkiezingen en behaalde drie raadszetels. De naam van deze partij is voor de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018 gewijzigd in ‘[de Partij]’. Voor de leesbaarheid van dit arrest noemt het hof deze politieke partij hierna: de Partij. De Partij was georganiseerd in de ‘[vereniging 1]’ (hierna: de Vereniging).
[medeverdachte 1] was in de tenlastegelegde periode eerst gemeenteraadslid namens de Partij en later wethouder. Hij was tevens fractievoorzitter en partijleider van de Partij. [medeverdachte 2] was in die periode eerst gemeenteraadslid namens de Partij en daarna wethouder. Hij was ook campagneleider voor de Partij tijdens de verkiezingen van 2018.
Na de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018 werd de Partij met acht zetels de grootste politieke partij van Den Haag. Zij leverde twee wethouders aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college). [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] traden op 7 juni 2018 toe tot het college. [medeverdachte 1] werd wethouder met als portefeuille Economie, Sport en Buitenruimte en eerste locoburgemeester van Den Haag. [medeverdachte 2] werd wethouder met als portefeuille Financiën, Integratie en Stadsdelen.
In december 2013 is de verdachte bij [medeverdachte 1] geïntroduceerd als Turkse ondernemer en mogelijke lijstduwer voor de Partij. Vervolgens is hij op de kandidatenlijst van de Partij gekomen voor de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014. De verdachte werd lid van de Partij en hij is met [medeverdachte 1] bevriend geraakt.
Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018 is de verdachte eveneens (als lijstduwer) op de kandidatenlijst van de Partij gekomen. Er werden honderden voorkeursstemmen op hem uitgebracht. De verdachte zat in 2018 in de campagnecommissie. Nadat de Partij begin 2019 de [stichting 1] had opgericht om fondsen te werven en de Partij financieel te steunen, werd de verdachte bestuurslid van deze Stichting.
[medeverdachte 3] is de broer van de verdachte en was in de tenlastegelegde periode werkzaam als salesmanager bij [zalencentrum]. Zijn partner ([betrokkene 1]) was kort vóór de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 bij de Partij aangesloten en stond als nummer 4 op de kieslijst. Ook zij kreeg veel voorkeursstemmen. Na de verkiezingen werd zij raadslid in de gemeenteraad.
Op verzoek van [medeverdachte 1] is de verdachte na de verkiezingen in 2018 deel gaan nemen aan de ‘klankbordgroep’. Het idee was dat in deze klankbordgroep de onderhandelingen over een nieuwe coalitie konden worden voorbereid en uitgevoerd en dat de deelnemers van de klankbordgroep met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden meedenken en tegengas zouden geven. De deelnemers van de groep konden adviseren over de coalitieonderhandelingen, over hoe de Partij georganiseerd moest gaan worden en over andere aangelegenheden die speelden.
2.
Inhoud van de tenlastelegging
Kort samengevat wordt de verdachte verweten dat hij tussen mei 2017 en oktober 2019 (alleen of samen met een of meer anderen) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (eerst gemeenteraadsleden en later wethouders) heeft omgekocht. Dit zou hij hebben gedaan door:
het betalen van facturen voor advertenties van de Partij in lokale kranten en het betalen van de kosten voor de aanschaf en reparaties van een campagnebus voor de verkiezingscampagne 2018 van de Partij,
het financieren van bijeenkomsten van de Partij in [zalencentrum],
het aanbieden van een hardhouten vloer,
het betalen van een etentje bij [restaurant],
het verwerven van stempassen en volmachtbewijzen ten behoeve van stemmen op de Partij.
De verdachte zou daarbij (1°) het oogmerk hebben gehad om een relatie met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op te bouwen, waarin zij niet meer neutraal, vrij, onbevooroordeeld, onafhankelijk en objectief jegens hem (of medeverdachte(n)) of aan hem gelieerde vennootschap(pen) konden beslissen (het hof zal deze relatie hierna aanduiden als: ‘speciale relatie’) of om een voorkeursbehandeling te krijgen, en/of (2°) de betalingen hebben gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van zo’n ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling.
Deze tenlastelegging is gebaseerd op artikel 177 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
3.
Deelvrijspraken
Overeenkomstig de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging is het hof van oordeel dat de hierboven onder ii. en v. genoemde omkopingsmiddelen, te weten het financieren van bijeenkomsten in [zalencentrum] en het verwerven van stempassen en volmachtbewijzen, niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
4.
Ambtenaar
Ten behoeve van de beoordeling van het feit stelt het hof vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de hele tenlastegelegde periode ambtenaren in de zin van artikel 177 Sr waren, eerst als raadsleden, daarna als wethouders.
5.
Gift, belofte of dienst aan een ambtenaar
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of voornoemde omkopingsmiddelen kunnen worden aangemerkt als gift, belofte of dienst aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 177 Sr. Daarbij stelt het hof voorop dat het doen van een gift of belofte of het verlenen of aanbieden van een dienst in artikel 177 Sr een bijzondere betekenis heeft. Het omvat elke gift, belofte of dienst (het hof zal deze hierna verder samen aanduiden met alleen het woord ‘gift’) van iets dat voor de ambtenaar enige waarde heeft. Dat kan een kleine gift zijn; dus een laag geldbedrag of een geringe belofte of dienst. Het kan evenzeer een gift zijn aan een ander van iets dat voor de ambtenaar waarde heeft. Een betaling -rechtstreeks- aan een politieke partij kan dus een gift als bedoeld in artikel 177 Sr zijn, als die voor de ambtenaar waarde heeft.
Over de vraag of de tenlastegelegde omkopingsmiddelen enige waarde voor [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] hadden, en dus ‘giften’ zijn in de zin van artikel 177 Sr, overweegt het hof het volgende.
i.
Betalingen advertenties en campagnebus
De verdachte betaalde via zijn bedrijf [bedrijf 1] facturen voor de advertenties die in januari, februari en maart 2018 in lokale kranten verschenen als reclame voor de Partij voor in totaal € 31.859,33.
Op 14 juni 2017 betaalde de verdachte via zijn bedrijf [bedrijf 1] € 7.750,- voor de aanschaf van een campagnebus die op 15 juni 2017 op naam van de [vereniging 1] is gesteld. Daarna kreeg de Vereniging allerlei reparatiekosten voor de bus, omdat deze gebrekkig was.
[bedrijf 1] betaalde daaraan mee, want op 20 juli 2017 maakte zij € 1.500,- aan de Vereniging over voor ‘factuur 55, bijdrage campagnebus’.
Verder heeft het Openbaar Ministerie in hoger beroep aangevoerd dat [bedrijf 1] op 16 oktober 2017 € 335,- en € 500,- betaalde en dat deze betaling qua timing en qua omschrijving past bij de financiering van de campagnebus. Gelet op de omschrijvingen bij deze overmakingen, te weten ‘verkoop loten’ en ‘Reclame bus’, is het hof echter van oordeel dat deze betalingen niet zien op kosten voor de aanschaf van of reparatie aan de campagnebus zoals tenlastegelegd.
Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de verdachte € 7.750,- heeft betaald voor de aanschaf van de campagnebus en € 1.500,- voor de reparatie van de bus.
Het hof is van oordeel dat deze betalingen niet alleen voor de Partij van waarde waren, maar ook voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zelf en overweegt daartoe als volgt.
De betalingen voor de advertenties en de campagnebus heeft de verdachte gedaan voor de promotie van de Partij in het kader van de gemeenteraadsverkiezingen van 2018. Uit het procesdossier blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden (net als de verdachte zelf) actief waren in de verkiezingscampagne in 2017 en 2018. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] streefden naar meer bekendheid van de politieke partij die belangrijk was voor hun idealen en al hun werkzaamheden voor de gemeente. Uit het procesdossier blijkt dat zij beiden betrokken waren bij de promotieactiviteiten. [medeverdachte 1] had ook zelf onderhandeld met de lokale kranten over de prijs voor de advertenties en elke week een tekstadvertentie bij de kranten aangeleverd. [medeverdachte 1] wilde dat de verdachte de facturen daarvan zou betalen en mailde op 2 januari 2018 aan de verdachte: “
Hoi [verdachte], Naar welk factuuradres kunnen de facturen voor de lokale kranten? Dat is dat budget van 30.000 euro dat we besproken hebben bij [horecagelegenheid]. Geef vanmiddag een overzicht aan je mee.” Het bedrag van € 30.000,- was op de begroting voor de campagne gekomen, een begroting waarvoor, zo volgt uit getuigenverklaringen, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] mede verantwoordelijk waren.
Daarnaast streefden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] er naar dat de Partij zoveel mogelijk stemmen zou behalen bij de verkiezingen, zodat de Partij zoveel mogelijk invloed zou kunnen uitoefenen op het beleid en de besluitvorming van de gemeente. Zij stonden hoog op de kieslijst en -afhankelijk van de uitkomst van de verkiezingen en de coalitieonderhandelingen - zouden zij raadslid en (mogelijk) wethouder kunnen worden.
Gelet op het voorgaande waren de betalingen voor de advertenties en de campagnebus voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van enige waarde. De betalingen zijn daarom giften in de zin van artikel 177 Sr.
iii. Hardhouten vloer
Bij het leggen van nieuwe houten vloeren in [zalencentrum], waren vloerplanken overgebleven. De verdachte heeft dit restant aan [medeverdachte 1] aangeboden om in zijn woning te leggen. [medeverdachte 1] heeft het niet aangenomen. Het restant vloerplanken is op 1 oktober 2019 aangetroffen in een container bij [zalencentrum].
Het hof is van oordeel dat dit eveneens een ‘gift’ in de zin van artikel 177 Sr is, ook al heeft [medeverdachte 1] er van afgezien om deze vloer aan te nemen. Uit het afgeluisterde telefoongesprek op 5 september 2019 van [medeverdachte 1] naar zijn broer blijkt immers dat [medeverdachte 1] de vloer mooi vond, dankbaar was voor het aanbod van de verdachte en van plan was om de vloer op te laten halen. De vloer had dus enige waarde voor [medeverdachte 1] en kan daarom worden beschouwd als ‘gift’ aan [medeverdachte 1] in de zin van artikel 177 Sr.
Etentjes [restaurant]
Op 8 augustus 2019 zijn [medeverdachte 1] en de verdachte samen gaan eten bij [restaurant]. Aan het eind van de avond heeft de verdachte de rekening hiervan (cash) betaald. Hoe hoog de rekening was is onbekend, maar vermoedelijk rond de € 50,-.
Omdat de rekening van het etentje op 8 augustus 2019 door de verdachte is betaald, was dit specifieke etentje voor [medeverdachte 1] van enige (financiële) waarde, zodat ook dit een gift was in de zin van artikel 177 Sr.
Ter zake van het etentje op 24 september 2018 bij [restaurant] kan het hof niet vaststellen of sprake is van een gift, omdat niet bekend is wie dat betaald heeft. Dit etentje laat het hof daarom verder buiten beschouwing.
6.
Oogmerk, ten gevolge of naar aanleiding (verband)
Voor omkoping is nodig dat er een verband is tussen de gift en een beoogde of reeds gegeven tegenprestatie. Dat verband is in artikel 177 Sr geduid met “
met het oogmerk om hem te bewegen in zijne bediening iets te doen of na te laten” (artikel 177 lid 1 sub 1 Sr) en met “
ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten” (artikel 177 lid 1 sub 2 Sr).
Voor de onderhavige zaak betekent het voorgaande in het licht van de tenlastelegging, dat voor een bewezenverklaring van omkoping nodig is dat de verdachte voornoemde giften, al dan niet samen met (een) ander(en), deed in verband met het oogmerk of ten gevolge of naar aanleiding van een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling. Of zo’n oogmerk of ten gevolge of aanleiding bestaat hangt volgens de jurisprudentie af van alle omstandigheden, waaronder de omvang en eventuele frequentie van de giften, het moment waarop deze zijn gedaan, de aard van de giften en hun uiterlijke verschijningsvorm, de context van de giften, de positie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de overige feiten en omstandigheden rondom de giften.
Deze aspecten rondom de giften zal het hof hierna bespreken.
a.
Omvang, frequentie en moment van de giften
In de aanloop naar de verkiezingen heeft de verdachte in 2017 meerdere facturen voor de campagnebus betaald, namelijk € 7.750,- voor de aanschaf van die bus en de hiervoor genoemde factuur van € 1.500,- voor de reparatie van de bus.
Vervolgens is de verdachte in 2018 de advertenties in de lokale kranten gaan betalen. Dat deed hij verspreid over drie maanden, na ontvangst van twaalf verschillende facturen (in hoogte variërend van € 1.465,62 tot € 4.235,-) tot in totaal € 31.859,33. De hele campagne van de Partij kostte waarschijnlijk tussen de € 100.000,- en € 150.000,- en de Vereniging had ongeveer 500 betalende leden en meerdere (andere) donateurs die bijdroegen aan de Partij. De verdachte was dus tijdens de verkiezingscampagne voor 2018 een van de vele donateurs.
Daarnaast is de verdachte in augustus 2019 met [medeverdachte 1] gaan eten (ter waarde van vermoedelijk ongeveer € 50,-). Ter zake hiervan overweegt het hof dat de verdachte heeft verklaard dat zij als vrienden (vrijwel) om en om de rekeningen van hun etentjes betaalden. Het hof acht dit voldoende aannemelijk geworden, zodat er over de tijd wellicht per saldo weinig voordeel voor [medeverdachte 1] over blijft uit het etentje. Daarnaast bood de verdachte houten vloerdelen ter waarde van naar schatting € 8.330,‑, die zijn onderneming over had, aan [medeverdachte 1] aan.
Aard en verschijningsvorm van de giften
De verdachte was sinds eind 2013 of begin 2014 lid van de Partij. In 2016 kregen [medeverdachte 2] en partijgenoot [betrokkene 2] het idee om een campagnebus aan te schaffen. Voor de campagne was geen geld beschikbaar buiten de donaties van leden en donateurs, dus “
Als je wat wilde dan moest je dat zelf financieren”, zo verklaarde de campagnemanager van de Partij. Het campagneteam van de Partij was enthousiast over het idee van de aanschaf van een campagnebus. De verdachte maakte in die tijd deel uit van het campagneteam. Ook [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] maakten daarvan deel uit. Toen [betrokkene 2] en de verdachte de bus in juni 2017 voor de Vereniging kochten, betaalde (het bedrijf van) de verdachte € 7.750,- voor de aanschafkosten aan het autobedrijf. Op 15 juni 2017 is de bus op naam van de Vereniging gezet. De verdachte heeft zijn betaling nooit aan de Vereniging teruggevraagd.
De bus werd een groen-gele dubbeldekker met de Partijnaam en de namen van veel (bedrijven van) sponsoren er op.
Er kwamen aan de campagnebus te relateren kosten. De verdachte betaalde een deel daarvan. Hij betaalde dit op de bankrekening van de Vereniging onder vermelding van het doel. De overige kosten voor de campagnebus werden betaald door de Vereniging zelf en door sponsoren wiens (bedrijfs)naam op de bus kwam te staan. Ook de naam van het zalencentrum van de verdachte kwam op de bus te staan in zeer grote letters op de achterkant van de bus. Daardoor zag de bus er niet alleen uit als promotie voor de Partij, maar tegelijkertijd ook als reclame voor (onder meer) het zalencentrum van de verdachte.
Uit het dossier volgt dat de verdachte daarnaast aan [medeverdachte 1] heeft toegezegd om de kosten voor advertenties voor de Partij in lokale kranten op zich te nemen tot € 30.000,-. De verdachte zat toen nog steeds in het campagneteam. Hij heeft verklaard dat hij met de € 30.000,- hielp bij de krantenadvertenties, omdat hij in Den Haag is opgegroeid en het voor hem de mooiste stad is die er is en hij daar wel wat voor over heeft. Hij stond inmiddels ook weer op de kieslijst als lijstduwer. De post voor de advertenties is op de begroting van de Partij gekomen die de campagnemanager van de Partij voor de hele Partij had gemaakt.
De advertentieteksten werden opgesteld door [medeverdachte 1] en die maakte ook namens de Partij de afspraken met de kranten over de tarieven. De krantenuitgevers waren er van op de hoogte gebracht dat de verdachte, niet de Partij (of [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] zelf), de rekeningen zou betalen. Zij stuurden de rekening naar de verdachte en zijn bedrijf betaalde rechtstreeks aan de uitgevers. Hij betaalde niets aan [medeverdachte 1] of aan [medeverdachte 2]. Er is niet gebleken dat de verdachte de facturen alleen zou betalen als [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] daarvoor iets voor hem terug deden.
Naar hun aard en verschijningsvorm toonden zijn betalingen zich dus niet als bedoeld voor omkoping, maar als bedoeld voor de Partijpromotie.
De aard van deze Partijpromotie maakte bovendien dat de verdachte zèlf als kandidaat-gemeenteraadslid bekender kon worden en stemmen kon generen. En met “[zalencentrum]” op de bus en eventueel in advertentieteksten of -foto’s zou (ook) zijn zalencentrum meer bekendheid krijgen.
Ten aanzien van het door de verdachte betaalde etentje overweegt het hof dat dit er één uit meerdere was die de verdachte en [medeverdachte 1] als vrienden hadden. Zij betaalden deze etentjes om-en-om en rechtstreeks aan het restaurant. Het gesprek tijdens het etentje op 8 augustus 2019 is afgeluisterd en het hof kan daar kort over zijn: dat afgeluisterde gesprek toont een gezellig samenzijn van twee vrienden die tijdens het eten over van alles met elkaar spraken. Anders dan het OM heeft aangevoerd ‘springt de Televisiestraat’ er in het gesprek niet uit. [medeverdachte 1] zei daar enkele zinnen over (op de hele avond) en die gingen vooral over de McDonald’s van [betrokkene 3], zijn weinig concreet en betreffen geen speciale zakelijke belangen die [medeverdachte 1] voor de verdachte zal gaan behartigen of een voorkeursbehandeling die hij zal krijgen. Hetzelfde geldt voor de overige ‘zakelijke dingen’ die tussen de privé aangelegenheden door ter sprake kwamen.
De vloer is aangeboden toen de verdachte zag dat [medeverdachte 1] zijn huis aan het verbouwen was en hij heeft het aangeboden als een ongebruikt restant dat (toevallig) over was van een verbouwing bij [zalencentrum]. Het is dus aangeboden als een ‘afdanker’ en niet als iets wat voor de verdachte veel kostte waar in beginsel wat tegenover zou behoren te staan. Er is ook niet bij gezegd dat [medeverdachte 1] er iets voor terug moest doen of had gedaan. De vloer is ook niet door [medeverdachte 1] aangenomen.
Context
De context van de giften was de positie van de verdachte in de gemeente en in de Partij en als vriend van [medeverdachte 1] sinds 2014.
De verdachte was vrijwel vanaf het begin in 2013/2014 bij de Partij betrokken als partijlid. Hij had horecaondernemingen in Den Haag, waaronder het grote zalencentrum aan de [straatnaam]. Hij had zich als Turkse ondernemer op de eerste kieslijst van de Partij laten plaatsen als lijstduwer.
De verdachte droeg zijn kandidaatstelling voor de Partij al in 2014 uit: in de verkiezingscampagne voor 2014 stond hij afgebeeld bij [zalencentrum] op een poster van de Partij met de slogan: “
[de Partij], Het beste voor onze stad, Ouderen Partij Den Haag, voor zalencentrum [zalencentrum]-Alians”. De verdachte toonde zo al direct in 2014 zijn betrokkenheid bij de Partij. Er zijn duidelijke aanwijzingen in het dossier dat de verdachte al in die eerste jaren vrienden werd met [medeverdachte 1] (zonder dat er aanwijzingen zijn dat dat toen in ruil voor giften was).
De verdachte heeft verklaard dat hij in Den Haag is opgegroeid en het voor hem de mooiste stad is die er is. Daarnaast verklaarde hij dat hij het leuk vond toen de partij vanaf 2014 drie zetels had en serieuzer werd, “
want je kon de stad veranderen. Dat vond ik hard nodig. (…) Ik vond de standpunten van de partij goed.”. Hij heeft ook verklaard: “
Ik kwam er op een gegeven moment achter dat je tot de politiek doordringt als je in de krant staat; daarvoor kwam ik er niet doorheen. Bij [medeverdachte 1] kwam je gelijk in de raad. Hij zorgde dat erover gesproken werd en dan wilde iedereen wel iets betekenen. Zo kon je aandacht krijgen voor je zaak.”.
Het Openbaar Ministerie heeft er nog op gewezen dat de betalingen “verborgen” moesten blijven, omdat niet bekend mocht worden dat de toekomstige raadsleden en hopelijk wethouders zich voor zijn belangen zouden gaan inzetten. Dit is voor het hof onvoldoende aannemelijk geworden, mede gelet op hetgeen de verdachte hierover ter terechtzitting heeft verklaard.
Positie [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren eerst raadsleden en na de verkiezingen van 2018 wethouders. [medeverdachte 1] was ook fractievoorzitter en nummer 1 op de kieslijst van de Partij en [medeverdachte 2] was tijdens de verkiezingen nummer 2 op de lijst. Zoals hiervoor overwogen waren zij daarnaast beiden betrokken bij de promotiecampagne van de Partij voor de verkiezingen van 2018.
Overige feiten en omstandigheden
Bij de beoordeling of de giften werden gedaan met het oogmerk om of ten gevolge of naar aanleiding van een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling, kunnen ook andere feiten en omstandigheden een rol spelen. Het hof zal in dat kader met name ingaan op de feiten en omstandigheden die door het Openbaar Ministerie zijn aangevoerd.
Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat het doel van de verdachte en [medeverdachte 3] ten tijde van de giften het zakelijk belang van [zalencentrum] betrof. Dit oogmerk blijkt volgens het Openbaar Ministerie uit hetgeen al ruim vóór de verkiezingscampagne heeft plaatsgevonden en uit de berichten van na de verkiezingen blijkt dat dit oogmerk alleen maar sterker en concreter wordt. Daarnaast volgt volgens het Openbaar Ministerie uit de diverse berichten dat de verdachte een zakelijk belang had bij de investering in het pand De Schilde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Communicatie
In het dossier is een grote hoeveelheid telefoongesprekken, sms-berichten, WhatsAppberichten en e-mails (hierna ook aangeduid als: communicatie) opgenomen. In geen van deze berichten schrijft of zegt de verdachte uitdrukkelijk dat hij de giften doet of deed vanwege een beoogde of reeds verkregen ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling.
Aan het Openbaar Ministerie kan worden toegegeven dat enkele berichten op zichzelf gelezen als belastend zouden kunnen worden uitgelegd. Het hof acht het van belang op te merken dat zorgvuldig dient te worden omgegaan met het uitleggen van deze communicatie, en dat ook rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid van een alternatieve (deels ook al door de verdediging aangedragen) lezing. Bij de beoordeling van de communicatie dient naast het tijdstip waarop die plaatsvindt en wie de deelnemers zijn, ook de verdere context in aanmerking te worden genomen.
De door de Openbaar Ministerie gegeven uitleg aan deze communicatie wordt (onderbouwd) weersproken door de verdachte. In aanmerking genomen de context, zoals die uit het dossier naar voren komt, geeft de communicatie waarop het Openbaar Ministerie zich beroept er naar het oordeel van het hof onvoldoende blijk van dat de giften zijn gedaan met het oogmerk om een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling te verkrijgen of dat de giften zijn gedaan ten gevolge of naar aanleiding van een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling.
Het Openbaar Ministerie verwijst naar uitlatingen van [medeverdachte 3] waarin hij aan anderen vertelt over allerlei plannen die hij heeft voor [zalencentrum] (zoals “lounge, groot café en een goklocatie, enkele automaten, 24 uur open”), over [medeverdachte 1] met
“we gebruiken mekaar”en over dat zijn broer [verdachte] achter de Partij zit “
en veel beslist over hoe of wat”. Het hof kan aan deze uitingen geen bewijs tegen de verdachte ontlenen voor de hem tenlastegelegde omkoping. Voor het hof is namelijk (voldoende) aannemelijk geworden dat de uitlatingen van [medeverdachte 3] vaak niet betrouwbaar zijn, met name vanwege zijn persoonlijkheid. Gehoorde getuigen noemen hem “
een opscheppertje en een bluffer” en “
een praatjesmaker”. Het hof acht dan ook ten aanzien van genoemde uitlatingen ondersteuning van andere bewijsmiddelen noodzakelijk. Dat is evenwel niet, althans onvoldoende, voorhanden.
De uitlating van [medeverdachte 1] in een telefoontje op 14 maart 2019 met de verdachte, waarnaar het Openbaar Ministerie verwijst, inhoudend:
“ik moest dingen voor jullie regelen”,acht het hof te vaag en weinig concreet om vast te kunnen stellen dat [medeverdachte 1] in verband met de giften van de verdachte iets in zijn bediening aan het regelen was waarbij hij niet meer neutraal, vrij, onbevooroordeeld, onafhankelijk of objectief besliste in relatie tot de verdachte of terwijl hij hem een voorkeursbehandeling gaf.
Het hof is van oordeel dat uit de communicatie niet noodzakelijkerwijs volgt, anders dan het Openbaar Ministerie stelt, dat de verdachte ten tijde van het doen van de giften (ook) het oogmerk had om daardoor een ‘speciale relatie’ of een voorkeursbehandeling te krijgen dan wel dat hij de giften heeft gedaan ten gevolge of naar aanleiding daarvan. Evenmin blijkt dit uit andere communicatie uit het dossier of uit de communicatie in onderling verband en samenhang bezien.
Gedragingen ambtenaren met betrekking tot zakelijke belangen
Ten aanzien van de zakelijke belangen van de verdachte (en [medeverdachte 3]) zoals aangevoerd door het Openbaar Ministerie, overweegt het hof als volgt.
Voor zover al sprake is van een zakelijk belang van de verdachte en [medeverdachte 3] in bepaalde zaaksdossiers bij het handelen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is van een verband tussen enerzijds de giften en anderzijds een (specifiek zakelijk) belang (zoals bijvoorbeeld een nachtontheffing voor [zalencentrum] en de investering in het pand De Schilde zoals aangevoerd door het Openbaar Ministerie).
Naar het oordeel van het hof is in weerwil van de omvang, frequentie, aard en uiterlijke verschijningsvorm van de giften, het moment waarop de giften zijn gedaan, de context en de feiten en omstandigheden rondom de giften, onvoldoende gebleken dat de giften zijn gedaan met het oogmerk op of ten gevolge of naar aanleiding van een ‘speciale relatie’ of een voorkeursbehandeling.
Hiertoe overweegt het hof voorts als volgt.
De ideeën voor nachtopenstellingen en ontheffingen vloeiden voort uit beleid van jaren eerder dan het eerste contact tussen de de verdachte en [medeverdachte 1]. Al begin 2000 was binnen de gemeente opgemerkt dat het vrijwel ontbreken van complementair grootschalig horeca-aanbod, waaronder horecabedrijven met voor jongeren belangrijke dansfeest- en/of nachtfunctie, in de uitgaanskernen in de binnenstad, één van de redenen is voor het zwakke imago van Den Haag als uitgaansstad en dat er kansen lagen voor feestzalen, waaronder aan de [straatnaam]. De Partij heeft dit na haar oprichting opgepakt door openlijk op te komen voor een gemakkelijker exploitatie van onder meer het grote zalencentrum aan de [straatnaam]. Naar het oordeel van het hof kan niet bewezen worden verklaard dat de wethouders voor het zalencentrum aan de [straatnaam] aan de slag zijn gegaan, omdat de eigenaar jaren later betalingen heeft gedaan ten behoeve van de Partijcampagne, een etentje bij “[restaurant]” heeft betaald en een houten vloer heeft aangeboden, of dat deze giften zijn gedaan naar aanleiding van deze Partijhandelingen. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij in 2018, toen de Partij de grootste werd, tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gezegd dat de nachtontheffingen leuk zijn voor de stad, maar dat als zij belangrijkere dingen konden binnenhalen bij de coalitie, ze dat vooral moesten doen.
De Partij bepleitte verruiming van allerlei horecamogelijkheden. Het beleid van de Partij zag vanaf 2018 niet op één individueel voordeel voor alleen [zalencentrum]. Daar komt bij dat de verder bij de besluitvorming betrokkenen (de gemeenteraad, de burgemeester) wisten (en in de besluitvorming konden betrekken), dat de door de Partij bepleite pilot nachtontheffingen zo was opgesteld dat in elk geval ook de locatie aan de [straatnaam] daaraan deel kon nemen.
In haar verkiezingsprogramma voor 2018 noemt de Partij het samenwerken met (top)ondernemers, haar wens voor meer 24-uurs uitgaansgelegenheid, betaalbare parkeervoorzieningen, terugdringen van de regels voor de horeca met inzet op een efficiënt en effectief vergunningenbeleid, inzet op veilig Haags nachtleven waarbij de gemeente afspraken met de ondernemers maakt, vrije openingstijden buiten de vijf uitgaanskernen en een pilot voor nachtontheffingen voor locaties buiten de uitgaanskernen die geschikt zijn om een paar duizend feestgangers te herbergen.
Zoals hiervoor aangegeven heeft het Openbaar Ministerie, ter onderbouwing van het standpunt dat de verdachte [medeverdachte 1] heeft omgekocht, zich op het standpunt gesteld dat [medeverdachte 1] zich ook inzette voor een ander zakelijk belang van de verdachte, te weten in de investering in het pand De Schilde waaruit volgens het Openbaar Ministerie zou kunnen blijken dat [medeverdachte 1] is omgekocht, want, hoewel hij niet verantwoordelijk was voor De Schilde, heeft [medeverdachte 1] zich wel daartussen gewurmd ter wille van de verdachte. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 1] hoewel hij niet verantwoordelijk was voor de ontwikkeling van De Schilde, hij zich er wel ‘tussen wurmde’. Immers volgt uit de verklaring van de verdachte dat hij eerst maandenlang met een ander dan [medeverdachte 1] had gesproken over het pand en dat [medeverdachte 1] er niets mee te maken had, tot hij ineens vroeg of de verdachte daar arbeidsmigranten wilde huisvesten. Deze verklaring wordt bevestigd door de overige inhoud van het dossier waaruit volgt dat de verdachte in september 2018 al liet weten dat hij voor meer zalenverhuur in De Schilde wilde investeren en [medeverdachte 1] zich pas vanaf februari 2019 intensiever met De Schilde wilde gaan bemoeien, omdat hij zelf politieke belangen had bij het regelen van een shortstay-voorziening in het pand. Aldus kan naar het oordeel van het hof niet worden bewezen dat [medeverdachte 1] bij dit zaaksdossier een voorkeursbehandeling heeft gegeven aan de verdachte of een medeverdachte. Bovendien kan niet worden bewezen dat sprake is van een verband tussen het handelen van [medeverdachte 1] in het kader van dit zaaksdossier en de betalingen die de verdachte een jaar eerder tijdens de verkiezingscampagne voor de Partij had gedaan of het later door de verdachte gedane aanbod van de hardhouten vloer of de betaling van het etentje bij [restaurant].
7.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande komt het hof tot de volgende conclusie. Er is sprake van giften van de verdachte aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], te weten betalingen voor advertenties en de campagnebus voor de Partij, het aanbieden van een hardhouten vloer aan [medeverdachte 1] en het betalen van een etentje voor [medeverdachte 1]. Uit de hiervoor onder a t/m e genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien blijkt echter niet dat de verdachte (al dan niet samen met [medeverdachte 3]) de giften heeft gedaan met het oogmerk om [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te bewegen in zijne bediening iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door (een van) hen in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten.
Uit wat hiervoor is overwogen acht het hof aannemelijk dat de verdachte al langer een enthousiast en betrokken lid was van de Partij en dat zich pas later bij de verkiezingen voor 2018 extra in ging zetten voor een verkiezingsoverwinning van de Partij.
Dit zijn ervaringen die horen bij een democratie, waarin je je bij een politieke partij kan aansluiten die veel van jouw ideeën vertegenwoordigt en waarin je via de volksvertegenwoordigers jouw stem kan laten horen tijdens de politieke besluitvorming.
Toen de verdachte jaren later voor de bus en advertenties ging betalen was hij dus al een betrokken lid van de Partij geworden en vrienden van [medeverdachte 1]. Hij was enthousiast partijlid, hij wist waar de Partij voor stond en hij was wederom op de kieslijst geplaatst. Naar het oordeel van het hof past het dáárbij om zich bij de verkiezingen voor 2018 extra in te gaan zetten voor een verkiezingsoverwinning van de Partij door het steunen van de campagne met betalingen voor een rondrijdende campagnebus en advertenties in lokale kranten. Bovendien past het in een democratie om de politieke partij waarmee je affiniteit hebt zodanig te willen steunen dat de partij de middelen heeft om zichzelf bij een groot publiek bekend te maken en om het (in jouw ogen) juiste beleid te ontwikkelen (al dan niet mede uit eigen belang).
Daarnaast geldt dat de verdachte in het campagneteam zat en dat er geen subsidie of andere financiering van buiten kwam voor de gewenste campagne. De verdachte zei de betalingen toe in het kader van de verkiezingscampagne en niet bijvoorbeeld tijdens een gemeentelijke bijeenkomst over horecabelangen in Den Haag of bij een aanvraag voor een concrete ambtelijke dienst. Het hof acht aannemelijk dat de verdachte het etentje hield met [medeverdachte 1] als gezellig samenzijn van twee vrienden waarna de verdachte aan de beurt was om het etentje te betalen. Daarnaast acht het hof aannemelijk dat de verdachte de houten vloer aanbood aan [medeverdachte 1] omdat hij zag dat [medeverdachte 1] zijn huis aan het verbouwen was en hij de vloer als een ongebruikt restant had.
Dat er (daarnaast) ten tijde van het doen van de giften sprake was van een oogmerk om een ‘speciale relatie’ op te bouwen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] of om een voorkeursbehandeling van hen te krijgen of dat de giften werden gedaan ten gevolge of naar aanleiding daarvan (in weerwil van alle voornoemde omstandigheden rondom de giften) kan naar het oordeel van het hof, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Evenmin kan dit op basis van de overige door het Openbaar Ministerie aangevoerde feiten en omstandigheden dan wel de overige inhoud van het dossier, ook wanneer alle giften in samenhang worden bezien, wettig en overtuigend worden bewezen.
Omdat ook overigens niet is gebleken van enige gift, belofte of dienst die de verdachte alleen of samen met een ander aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] heeft gedaan, verleend of aangeboden, komt het hof tot het oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking,
mr. G. Dulek-Schermers en mr. E.C. van Veen, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 juni 2024.