Rolnummer: 22-001375-23
Parketnummer: 71-117039-22
Datum uitspraak: 21 juni 2024
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft op 4 mei 2023 onbeperkt hoger beroep ingesteld. Bij akte van 28 juni 2023 is het hoger beroep door de officier van justitie partieel ingetrokken ten aanzien van feit 1.
Dit betekent dat in hoger beroep alleen feit 2 en feit 3 nog aan de orde zijn.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Aan de verdachte is - na wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 1 oktober 2019 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, één of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (in zijn/hun hoedanigheid van raadslid en/of wethouder van de gemeente Den Haag, één of meer gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en), te weten - zakelijk weergegeven -:
- de betaling van de kosten voor het maken van een website voor [de Partij] ter waarde van € 6.050,-, althans enig(e) geldbedrag(en) (door hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen), te weten [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]) en/of
- de betaling van de kosten van (promotie)filmpjes van regioTV ter waarde van € 5.057,80, althans enig(e) geldbedrag(en) (door hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of een of meer aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) te weten [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]) en/of
- de (tijdelijke) terbeschikkingstelling van een bouwkraan (geregeld en/of (vooraf) betaald door hem, verdachte en/of [bedrijf 2]),
althans enige gift en/of belofte heeft/hebben gedaan en/of enige dienst heeft/hebben verleend en/of aangeboden, zulks
(1°) (telkens) met het oogmerk om die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te bewegen in zijn/hun bediening iets te doen en/of na te laten en/of
(2°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] in zijn/hun huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten, te weten (telkens) - zakelijk weergegeven -:
- het laten ontstaan en/of in stand houden en/of onderhouden en/of verbeteren van een zodanige relatie tussen die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] enerzijds en hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) anderzijds, dat die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] tegenover hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) niet meer zo neutraal en/of zo vrij en/of onbevooroordeeld en/of onafhankelijk en/of objectief was/waren/kon(den) zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) als in het geval dat hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen), die gift(en) en/of belofte(n) niet had(den) gedaan en/of die dienst(en) niet had(den) verleend en/of aangeboden en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] die gift(en) en/of belofte(n) en/of die dienst(en) niet had(den) aangenomen en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen);
3.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 juni 2018 tot en met 4 juli 2018, te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
enig geheim, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat hij/zij uit hoofde van ambt, te weten het ambt van wethouder van de gemeente Den Haag, en/of beroep en/of wettelijk voorschrift, verplicht was/waren dat geheim te bewaren, opzettelijk heeft geschonden,
immers heeft/hebben zijn mededader(s) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] als wethouder(s) van de gemeente Den Haag toen en daar opzettelijk (per e-mail) aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) interne vertrouwelijke en/of geheime informatie, te weten (delen van) het (concept-) besluit van het college van Burgemeester en Wethouders over Onderwijs- en Cultuurcomplex - gebiedsontwikkeling Spuikwartier verstrekt en/of (per e-mail en/of mondeling) met hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) besproken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf van 240 uren en een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte vanwege strijd met het verbod van willekeur. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij gesteld – kort en zakelijk weergegeven – dat sprake is van aperte onevenredigheid, omdat ook andere politieke partijen donaties hebben ontvangen en ook andere ondernemers hebben gedoneerd aan [de Partij] (hierna: de Partij) terwijl in die gevallen geen strafrechtelijke vervolging is ingesteld.
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich - gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang kan zijn gediend. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.
Een uitzonderlijk geval van onverenigbaarheid met een beginsel van goede procesorde kan zich tevens voordoen indien sprake is van het afwijken van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare zaken. Het niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, leidt niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte.
Het hof wijst verder nog erop dat door de Hoge Raad aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie in de (verdere) vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard om reden van schending van een beginsel van behoorlijke procesorde, waaronder schending van het verbod van willekeur, zware motiveringseisen worden gesteld.
De door de verdediging aangevoerde gronden leiden naar het oordeel van het hof niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Op basis van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat in het onderhavige geval is gehandeld in strijd met een goede procesorde, meer in het bijzonder het verbod van willekeur. Het hof overweegt daartoe nog als volgt.
Uit het dossier volgt dat de verdachte in de loop van het strafrechtelijk onderzoek Tyrus als verdachte is aangemerkt. Het daarop gevolgde onderzoek jegens de verdachte (en medeverdachten) heeft ertoe geleid dat het Openbaar Ministerie heeft besloten tot vervolging van de verdachte.
Het hof merkt op dat het in de door de verdediging genoemde gevallen, net als in deze zaak, gaat om donaties van ondernemers aan politieke partijen. Dit is evenwel op zichzelf niet voldoende voor het oordeel dat door (verdere) vervolging van de verdachte in onderhavige zaak door het Openbaar Ministerie is gehandeld in strijd met een goede procesorde.
Uit hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de vergelijking met andere politieke partijen, wordt niet aannemelijk dat het om gelijke gevallen gaat. Hetzelfde geldt voor de vergelijking met de ondernemers die aan dezelfde politieke partij zouden hebben gedoneerd. Het hof is van oordeel dat evenmin aannemelijk is geworden dat dit gelijke gevallen zijn.
Het enkele feit dat in de onderhavige zaak kan worden vastgesteld dat andere personen niet zijn vervolgd, staat aan vervolging van de verdachte dan ook niet in de weg gelet op de ruime discretionaire bevoegdheid van het Openbaar Ministerie.
Evenmin doet zich het uitzonderlijk geval als hierboven aangegeven voor, dat de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Het beroep van de verdediging op artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) maakt niet dat het OM niet-ontvankelijk is in de vervolging. Artikel 11 van het EVRM beschermt het recht op vrijheid van vergadering en vereniging, maar die vrijheid mag ingevolge lid 2 van dat artikel begrensd worden door beperkingen uit het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) die noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dat zijn de anti-corruptie bepalingen uit de artikelen 177 en 363 Sr.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging aangevoerde gronden, noch op zich zelf beschouwd, noch in onderling verband en samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de (voortzetting van de) vervolging van de verdachte. De daarop betrekking hebbende verweren worden verworpen.
Beoordeling van de tenlastegelegde feiten