ECLI:NL:GHDHA:2024:1018

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
22-001373-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van actieve ambtelijke omkoping en schending ambtsgeheim door wethouders in Den Haag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een projectontwikkelaar, werd beschuldigd van actieve ambtelijke omkoping van twee wethouders van de gemeente Den Haag, alsook van het medeplegen van schending van het ambtsgeheim. De tenlastelegging betrof onder andere het doen van giften aan de wethouders in de vorm van betalingen voor een website en promotiefilmpjes voor hun politieke partij, met als doel hen te bewegen in hun ambt iets te doen of na te laten. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de giften gedaan waren met het oogmerk van omkoping of dat er sprake was van een speciale relatie die voorkeursbehandeling rechtvaardigde. De verdediging voerde aan dat de verdachte de giften deed uit maatschappelijke betrokkenheid en ter ondersteuning van de politieke partij. Het hof concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de ambtenaren had omgekocht. Daarnaast werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van schending van het ambtsgeheim, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking in de schending van het geheim.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001373-23
Parketnummer: 71-117542-22
Datum uitspraak: 21 juni 2024
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft op 4 mei 2023 onbeperkt hoger beroep ingesteld. Bij akte van 28 juni 2023 is het hoger beroep door de officier van justitie partieel ingetrokken ten aanzien van feit 1.
Dit betekent dat in hoger beroep alleen feit 2 en feit 3 nog aan de orde zijn.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 1 oktober 2019 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, één of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (in zijn/hun hoedanigheid van raadslid en/of wethouder van de gemeente Den Haag), één of meer gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en), te weten - zakelijk weergegeven -:
- de betaling van de kosten voor het maken van een website voor [de Partij] ter waarde van € 6.050,-, althans enig(e) geldbedrag(en) (door hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen), te weten [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]) en/of
- de betaling van de kosten van (promotie)filmpjes van regioTV ter waarde van € 5.057,80, althans enig(e) geldbedrag(en) (door hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of een of meer aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) te weten [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]),
althans enige gift en/of belofte heeft/hebben gedaan en/of enige dienst heeft/hebben verleend en/of aangeboden, zulks
(1°) (telkens) met het oogmerk om die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te bewegen in zijn/hun bediening iets te doen en/of na te laten en/of
(2°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in zijn/hun huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten, te weten (telkens) -zakelijk weergegeven -:
- het laten ontstaan en/of in stand houden en/of onderhouden en/of verbeteren van een zodanige relatie tussen die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] enerzijds en hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) anderzijds, dat die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] tegenover hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) niet meer zo neutraal en/of zo vrij en/of onbevooroordeeld en/of onafhankelijk en/of objectief was/waren/kon(den) zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) als in het geval dat hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen), die gift(en) en/of belofte(n) niet had(den) gedaan en/of die dienst(en) niet had(den) verleend en/of aangeboden en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] die gift(en) en/of belofte(n) en/of die dienst(en) niet had(den) aangenomen en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen);
3.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 juni 2018 tot en met 4 juli 2018, te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
enig geheim, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat hij/zij uit hoofde van ambt, te weten het ambt van wethouder van de gemeente Den Haag, en/of beroep en/of wettelijk voorschrift, verplicht was/waren dat geheim te bewaren, opzettelijk heeft geschonden,
immers heeft/hebben zijn mededader(s) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] als wethouder(s) van de gemeente Den Haag toen en daar opzettelijk (per e-mail) aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) interne vertrouwelijke en/of geheime informatie, te weten (delen van) het (concept-) besluit van het college van Burgemeester en Wethouders over Onderwijs- en Cultuurcomplex - gebiedsontwikkeling Spuikwartier verstrekt en/of (per e-mail en/of
mondeling) met hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) besproken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf van 240 uren en een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte vanwege strijd met het verbod van willekeur. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij gesteld – kort en zakelijk weergegeven – dat sprake is van aperte onevenredigheid, omdat ook andere politieke partijen donaties hebben ontvangen en ook andere ondernemers hebben gedoneerd aan [de Partij] (hierna: de Partij) terwijl in die gevallen geen strafrechtelijke vervolging is ingesteld.
Beoordelingskader
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich - gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang kan zijn gediend. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.
Een uitzonderlijk geval van onverenigbaarheid met een beginsel van goede procesorde kan zich tevens voordoen indien sprake is van het afwijken van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare zaken. Het niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, leidt niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte.
Het hof wijst verder nog erop dat door de Hoge Raad aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie in de (verdere) vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard om reden van schending van een beginsel van behoorlijke procesorde, waaronder schending van het verbod van willekeur, zware motiveringseisen worden gesteld.
Oordeel hof
De door de verdediging aangevoerde gronden leiden naar het oordeel van het hof niet tot nietontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Op basis van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat in het onderhavige geval is gehandeld in strijd met een goede procesorde, meer in het bijzonder het verbod van willekeur. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De verdachte is, zo blijkt uit het proces-verbaal van 2 oktober 2019, in de loop van het strafrechtelijk onderzoek Tyrus als verdachte aangemerkt naar aanleiding van afgeluisterde gesprekken. Het daarop gevolgde onderzoek jegens de verdachte (en medeverdachten) heeft ertoe geleid dat het Openbaar Ministerie heeft besloten tot vervolging van de verdachte.
Het hof merkt op dat het in de door de verdediging genoemde gevallen, net als in deze zaak, gaat om donaties van ondernemers aan politieke partijen. Dit is evenwel op zichzelf niet voldoende voor het oordeel dat door (verdere) vervolging van de verdachte in de onderhavige zaak door het Openbaar Ministerie is gehandeld in strijd met een goede procesorde.
Uit hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de vergelijking met andere politieke partijen, wordt niet aannemelijk dat het om gelijke gevallen gaat. Hetzelfde geldt voor de vergelijking met de ondernemers die aan dezelfde politieke partij zouden hebben gedoneerd. Het hof is van oordeel dat evenmin aannemelijk is geworden dat dit gelijke gevallen zijn.
Het enkele feit dat in de onderhavige zaak kan worden vastgesteld dat andere personen niet zijn vervolgd, staat aan vervolging van de verdachte dan ook niet in de weg gelet op de ruime discretionaire bevoegdheid van het Openbaar Ministerie.
Evenmin doet zich het uitzonderlijk geval als hierboven aangegeven voor, dat de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Het beroep van de verdediging op artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) maakt ook niet dat het OM niet-ontvankelijk is in de vervolging. Artikel 11 van het EVRM beschermt het recht op vrijheid van vergadering en vereniging, maar die vrijheid mag ingevolge lid 2 van dat artikel begrensd worden door beperkingen uit het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) die noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dat zijn de anti-corruptie bepalingen uit de artikelen 177 en 363 Sr.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging aangevoerde gronden, noch op zich zelf beschouwd, noch in onderling verband en samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de (voortzetting van de) vervolging van de verdachte. De daarop betrekking hebbende verweren worden verworpen.
Beoordeling van de tenlastegelegde feiten

1.Inleiding

Het hof gaat op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte was in de tenlastegelegde periode (van 1 mei 2017 tot en met 1 oktober 2019) werkzaam als projectontwikkelaar vanuit het bedrijf [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]). Hij woonde en werkte in Den Haag. [bedrijf 2] richtte zich op projectontwikkeling van woningbouw. Het had onder meer in december 2015 een parkeergarage in Den Haag aangekocht (de Zeeheld) om die te slopen en daar woningen te bouwen. De verdachte was directeur en eigenaar van [bedrijf 2]. Hij had een compagnon, [betrokkene 1] geheten.
Vóór de tenlastegelegde periode had [bedrijf 2] geholpen bij de start van het projectontwikkelingsbedrijf [bedrijf 1] waarvan medeverdachte [medeverdachte 3] oprichter en directeur-grootaandeelhouder was. De verdachte en [medeverdachte 3] kenden elkaar in de tenlastegelegde periode en werkten vanuit hetzelfde kantoorgebouw. Op 15 juli 2019 werd [medeverdachte 3] algemeen directeur en medeaandeelhouder van [bedrijf 2].
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren aan het begin van de tenlastegelegde periode raadsleden in de gemeenteraad van Den Haag namens [de Partij]. [de Partij] was een lokale politieke partij in de gemeente Den Haag. De naam van deze partij is voor de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018 gewijzigd in ‘[de Partij]’. Voor de leesbaarheid van dit arrest noemt het hof deze politieke partij hierna: de Partij. De Partij was georganiseerd in de ‘[vereniging 1]’ (hierna: de Vereniging). [medeverdachte 1] was fractievoorzitter en nummer 1 van de Partij. [medeverdachte 2] was campagneleider voor de Partij tijdens de verkiezingen van 2018. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018 werd de Partij met acht zetels de grootste politieke partij van Den Haag. Zij leverde twee wethouders aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college). [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] traden op 7 juni 2018 toe tot het college. [medeverdachte 1] werd wethouder Economie, Sport en Buitenruimte en eerste locoburgemeester van Den Haag. [medeverdachte 2] werd wethouder Financiën, Integratie en Stadsdelen.
In 2017 spraken de verdachte, [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elkaar in verband met hun werkzaamheden als projectontwikkelaars respectievelijk raadslid. Daarop werd de verdachte enthousiast over [medeverdachte 1] en zijn politieke partij en raakte hij betrokken bij de verkiezingscampagne van de Partij. Na de verkiezingen in 2018 is de verdachte op verzoek van [medeverdachte 1] onderdeel gaan uitmaken van de ‘klankbordgroep’. Het idee was dat in deze klankbordgroep de onderhandelingen over een nieuwe coalitie konden worden voorbereid en uitgevoerd en dat de deelnemers van de klankbordgroep met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden meedenken en tegengas zouden geven. De deelnemers van de groep konden adviseren over de coalitieonderhandelingen, over hoe de Partij georganiseerd moest gaan worden en over andere aangelegenheden die speelden.

2.Feit 2: omkoping

Kort samengevat wordt de verdachte onder feit 2 verweten dat hij (alleen of met ander(en)) tussen mei 2017 en oktober 2019 [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (eerst gemeenteraadsleden en later wethouders) heeft omgekocht. Dit zou hij hebben gedaan door het betalen van de kosten voor het maken van een website en/of (promotie)filmpjes voor de Partij. De verdachte zou daarbij (1°) het oogmerk hebben gehad om een relatie met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op te bouwen, waarin zij niet meer neutraal, vrij, onbevooroordeeld, onafhankelijk en objectief jegens hem (of medeverdachte(n)) of aan hem gelieerde vennootschap(pen) konden beslissen (het hof zal deze relatie hierna aanduiden als: ‘speciale relatie’) of om een voorkeursbehandeling te krijgen, en/of (2°) de betalingen hebben gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van zo’n ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling.
Deze tenlastelegging is gebaseerd op artikel 177 Sr.
2.1.
Ambtenaar
Ten behoeve van de beoordeling van het feit stelt het hof vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de hele tenlastegelegde periode ambtenaren in de zin van artikel 177 Sr waren, eerst als raadsleden, daarna als wethouders.
2.2.
Gift, belofte of dienst aan een ambtenaar
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of die donaties kunnen worden aangemerkt als gift, belofte of dienst aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 177 Sr. Daarbij stelt het hof voorop dat het doen van een gift of belofte of het verlenen of aanbieden van een dienst in artikel 177 Sr een bijzondere betekenis heeft. Het omvat elke gift, belofte of dienst (het hof zal deze hierna verder samen aanduiden met alleen het woord ‘gift’) van iets dat voor de ambtenaar enige waarde heeft. Dat kan een kleine gift zijn; dus een laag geldbedrag of een geringe belofte of dienst. Het kan evenzeer een gift zijn aan een ander van iets dat voor de ambtenaar waarde heeft. Een betaling -rechtstreeks- aan een politieke partij kan dus een gift als bedoeld in artikel 177 Sr zijn, als die voor de ambtenaar waarde heeft.
Over de vraag of de tenlastegelegde omkopingsmiddelen enige waarde voor [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] hadden, en dus ‘giften’ zijn in de zin van artikel 177 Sr, overweegt het hof het volgende.
Betalingen website en (promotie)filmpjes
In november 2017 betaalden de verdachte en [medeverdachte 3] vanuit hun bedrijven [bedrijf 2] en [bedrijf 1] ieder € 3.025,- (samen € 6.050,-) aan het communicatie-adviesbureau [communicatie-adviesbureau] voor het ontwerp en de bouw van een nieuwe website voor de Partij. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren op de hoogte van het ontwerp en de bouw van de website en van de betaling daarvan door de verdachte en [medeverdachte 3].
Op 23 maart 2018 betaalde de verdachte vanuit [bedrijf 2] € 5.057,80 aan de regionale commerciële zender RegioTV-Infothuis (hierna: RegioTV) voor het uitzenden van promotiefilmpjes over de Partij en diverse promotieactiviteiten voor die Partij gedurende de vier weken vanaf 29 februari 2018 tot aan de gemeenteraadsverkiezingen op 21 maart 2018. Met [medeverdachte 1] was dit besproken en ook [medeverdachte 2] was als campagneleider van de Partij hiervan op de hoogte. In maart 2018 betaalde de Vereniging € 5.000,- aan de verdachte onder vermelding van “Op verzoek [medeverdachte 1] heden inzake voorschieten creditcard facebook”.
Het Openbaar Ministerie stelt dat het hele bedrag van € 5.057,80 voor promotiefilmpjes van RegioTV een gift was. Het Openbaar Ministerie betwist de betaling van € 5.000,- door de Vereniging niet, maar wijst er op dat die volgens de eigen omschrijving ziet op het voorschieten voor Facebook en dus niet op de filmpjes van RegioTV. Het hof overweegt daarover het volgende.
Het hof acht aannemelijk dat de vermelding “voorschieten creditcard facebook” bij de betaling van € 5.000,- door de Vereniging niet klopt. Immers, uit de verklaring van de verdachte en de e-mail die de verdachte op 20 maart 2018 aan [betrokkene 1] zond, volgt dat de verdachte € 1.000,- via zijn creditcard (een card van een eigen BV) voor Facebook heeft voorgeschoten. Dat laat zich niet goed rijmen met een terugbetaling van € 5.000,‑.
Verder heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij met [medeverdachte 1] had afgesproken dat het bedrag van € 5.000,- een lening was (en dus geen donatie). Die verklaring vindt steun in een mail van de verdachte van 7 februari 2018 waarin hij schrijft dat zij al de website hadden gesponsord zodat er “daarom nu een lening ipv een extra gift.” was en ook in een mail van 8 februari 2018, waarin [medeverdachte 1] aan RegioTV schrijft dat de verdachte de promotiefilmpjes wilde “voorschieten”. Zowel de verdachte als [medeverdachte 1] zagen de € 5.000,- voor RegioTV dus toentertijd als een lening. Het hof begrijpt daaruit dat het moest worden terugbetaald. Aan de verklaring van [medeverdachte 1] op dit punt later bij de Rijksrecherche hecht het hof weinig waarde omdat het er op lijkt dat [medeverdachte 1] er tijdens die verklaring geen (actieve) herinnering aan had.
Kortom: het hof gaat er vanuit dat zijn gedoneerd aan de Partij, voor zover tenlastegelegd:
- de betaling van de kosten voor het maken van een website voor de Partij ter waarde van € 6.050,- door aan de verdachte en [medeverdachte 3] gelieerde vennootschappen en
- de betaling van de kosten van (promotie)filmpjes van RegioTV voor de Partij ter waarde van € 57,80 door de verdachte via zijn bedrijf, welke kosten de verdachte bovendien eerst voor € 5.057,80 had voorgeschoten.
Het hof is van oordeel dat deze betalingen niet alleen voor de Partij van waarde waren, maar (ook) voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zelf en overweegt daartoe als volgt.
De betalingen zijn gedaan in verband met de aanstaande gemeenteraadsverkiezingen van 2018 ten behoeve van de promotie van de Partij. Uit het procesdossier blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden in 2017 en 2018 actief waren in de verkiezingscampagne voor de Partij en zich bezighielden met de promotieactiviteiten voor de Partij. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren ook mede verantwoordelijk voor de begroting van die promotie.
Daarnaast streefden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] er naar dat de Partij zoveel mogelijk stemmen zou behalen bij de verkiezingen, zodat de Partij zoveel mogelijk invloed zou kunnen uitoefenen op het beleid en de besluitvorming van de gemeente. Zij stonden hoog op de kieslijst en - afhankelijk van de uitkomst van de verkiezingen en de coalitieonderhandelingen - zouden zij raadslid en (mogelijk) wethouder kunnen worden.
Gelet op het voorgaande waren de betalingen voor de website en de promotiefilmpjes voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van enige waarde. Zij kunnen worden beschouwd als een ‘gift’ in de zin van artikel 177 Sr.
2.3.
Oogmerk, ten gevolge of naar aanleiding (verband)
Voor omkoping is nodig dat er een verband is tussen de gift en een beoogde of reeds gegeven tegenprestatie. Dat verband is in artikel 177 Sr geduid met “
met het oogmerk om hem te bewegen in zijne bediening iets te doen of na te laten” (artikel 177 lid 1 sub 1 Sr) en met “
ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten” (artikel 177 lid 1 sub 2 Sr).
Voor de onderhavige zaak betekent het voorgaande in het licht van de tenlastelegging, dat voor een bewezenverklaring van de omkoping nodig is dat de verdachte de betalingen, al dan niet samen met [medeverdachte 3] (of anderen), deed met het oogmerk of ten gevolge of naar aanleiding van een ‘speciale relatie’ of een voorkeursbehandeling. Of zo’n oogmerk of ten gevolge of aanleiding bestaat hangt volgens de jurisprudentie af van alle omstandigheden, waaronder de omvang en eventuele frequentie van de giften, de aard en de uiterlijke verschijningsvorm ervan, het moment waarop de giften zijn gedaan, de positie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de overige feiten en omstandigheden van en rondom de giften.
Deze aspecten rondom de giften zal het hof hierna bespreken.
a.
Omvang en de frequentie van de giften
Het gaat om een betaling van € 6.050,- en om een lening van € 5.057,80, waarvan € 57,80 niet is terugbetaald. Uit het procesdossier blijkt voorts dat de betreffende verkiezingscampagne van de Partij waarschijnlijk tussen de € 100.000,- en € 150.000,- kostte en dat de Vereniging in die tijd ongeveer 500 betalende leden en meerdere (andere) donateurs had die – naast de verdachte en [medeverdachte 3] – bijdroegen aan de (verkiezingscampagne van de) Partij. De omvang en frequentie van de giften is dus beperkt geweest.
Aard en uiterlijke verschijningsvorm van de giften
De betalingen hadden niet de verschijningsvorm van een betaling voor een doen of nalaten van de ambtenaar. De giften van de verdachte en/of [medeverdachte 3] betroffen immers rechtstreekse betalingen van facturen aan derden ([communicatie-adviesbureau] en RegioTV). [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] konden dat geld daardoor niet zelf naar eigen inzicht besteden. Naar hun aard zijn de factuurbetalingen voor de website en promotiefilmpjes van de Partij bestemd voor de promotie van de Partij en voor haar verkiezingscampagne.
Voorts is niet gebleken dat er bij is verteld of geschreven of afgesproken dat de raadsleden, wethouders of de Partij iets in ruil voor de betalingen konden, moesten of zouden doen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had een voorkeursbehandeling te krijgen en dat geen sprake was van een plan om met donaties iets gedaan te krijgen. Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij zijn campagnesteun niet gaf om [medeverdachte 1] harder voor hem te laten lopen (
Nee, 100% nee.”), maar omdat hij gewoon geloofde in [medeverdachte 1] en de Partij. Illustratief is hetgeen de verdachte schreef een half jaar na de verkiezingen aan [medeverdachte 1]:
“jullie hoeven NOOIT iets voor mij te doen omwille van onze vriendschap wat krom is en recht moet worden. Ik ga altijd uit van mijn eigen kracht (…)”
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij zijn betaling (vanuit [bedrijf 1]) puur deed uit een oogpunt van maatschappelijke betrokkenheid, nu de jonge Partij weinig middelen had en bij velen met de pet rond ging voor financiële ondersteuning.
Het Openbaar Ministerie heeft er nog op gewezen dat de betalingen “verborgen” moesten blijven, omdat niet bekend mocht worden dat de toekomstige raadsleden en hopelijk wethouders zich voor de belangen van de verdachte en [medeverdachte 3] zouden gaan inzetten. Het hof volgt het Openbaar Ministerie hierin niet. De verdachte heeft verklaard hij de betalingen van [bedrijf 2] niet bekend wilde maken omdat hij met zijn vastgoedbedrijf liever niet in het openbaar aan één bepaalde politieke partij verbonden wilde worden, welke partij bovendien niet de partij van de compagnon van de verdachte was. Het hof komt deze verklaring niet onaannemelijk voor, ook gelet op de e-mail van 8 februari 2018 van de compagnon van de verdachte en de getuigenverklaring van de voorzitster van de Vereniging. Uit het strafdossier blijkt niet dat (daarnaast) de donaties verborgen moesten blijven vanwege de voornoemde door het Openbaar Ministerie opgegeven reden.
Moment waarop de giften zijn gedaan
De betalingen voor de website en de promotiefilmpjes werden gedaan in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018. De verdachte was in die periode enthousiast over de Partij. Hij besteedde daar (tijdens zijn burn-out) veel van zijn tijd aan. Hij benoemde dat destijds als een hobby:
“leuke dingen doen waar je geen poen aan verdient”.
Zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij geloofde in [medeverdachte 1] en de Partij. Volgens de verdachte hadden ze een goed verhaal, maar was de website op dat moment nog vreselijk. De verdachte, die veel ervaring met marketing had, vond het belangrijk dat ze een goede website zouden hebben en omdat een lokale partij niet veel geld heeft, heeft hij toegezegd dat hij de helft van de kosten van de website zou betalen.
Positie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren ten tijde van de giften gemeenteraadslid. Zij hadden (nog) geen wethoudersfunctie. [medeverdachte 1] was ook fractievoorzitter en nummer 1 op de kieslijst van de Partij en [medeverdachte 2] was tijdens de verkiezingen nummer 2 op de lijst. Zoals hiervoor overwogen waren zij daarnaast beiden betrokken bij de promotiecampagne van de Partij voor de verkiezingen van 2018.
Overige feiten en omstandigheden
Bij de beoordeling of de giften werden gedaan met het oogmerk om of ten gevolge of naar aanleiding van een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling, kunnen ook andere feiten en omstandigheden een rol spelen. Het hof zal in dat kader met name ingaan op de feiten en omstandigheden die door het Openbaar Ministerie zijn aangevoerd.
Communicatie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verband kan worden afgeleid uit de zakelijke belangen die de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] (die in de tenlastegelegde periode vastgoedbeheerder was) hadden bij onderwerpen die (mogelijk) speelden in het Haagse gemeentebeleid ten tijde van het doen van de giften. Uit Whatsapp- en e-mailberichten, zoals onder meer opgenomen in het requisitoir, blijkt volgens het Openbaar Ministerie dat de eigen belangen van de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en giften “door elkaar heen lopen”.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het dossier is een grote hoeveelheid telefoongesprekken, sms-berichten, WhatsAppberichten en e-mails (hierna ook aangeduid als: communicatie) opgenomen. In geen van deze berichten schrijft of zegt de verdachte en/of [medeverdachte 3] uitdrukkelijk dat zij de betalingen voor de website of promotiefilmpjes doen of deden vanwege een beoogde of reeds verkregen ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling.
Aan het Openbaar Ministerie kan worden toegegeven dat enkele berichten als belastend zouden kunnen worden uitgelegd. Het hof acht het van belang op te merken dat zorgvuldig dient te worden omgegaan met het uitleggen van deze communicatie en dat ook rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid van een alternatieve (deels ook al door de verdediging aangedragen) lezing. Bij de beoordeling van de communicatie dient naast het tijdstip waarop die plaatsvindt en wie de deelnemers zijn, ook de verdere context in aanmerking te worden genomen.
De door de Openbaar Ministerie gegeven uitleg aan deze communicatie wordt onderbouwd weersproken door de verdediging. In aanmerking genomen de door de verdediging geschetste context geeft de communicatie waarop het Openbaar Ministerie zich beroept er naar het oordeel van het hof onvoldoende blijk van dat de giften zijn gedaan met het oogmerk om een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling te verkrijgen of dat de giften zijn gedaan ten gevolge of naar aanleiding van een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling.
Ter illustratie worden hier een aantal berichten genoemd waaruit volgt dat zorgvuldig met de in het dossier opgenomen communicatie dient te worden omgegaan nu deze voor meerderlei uitleg vatbaar is, waarbij met name de volgens het Openbaar Ministerie belastende berichten worden genoemd.
Ten eerste de e-mail die de verdachte op 19 maart 2018 (twee dagen voor de verkiezingen) aan zijn compagnon stuurde met in de cc [medeverdachte 3], met de titel “de finish in zicht....”. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de inhoud van de e-mail belastend is, omdat, naar het hof begrijpt, deze op de tenlastegelegde corruptie duidt. De verdediging heeft aangevoerd dat uit dit bericht enkel blijkt dat de verdachte trots was op zijn marketing ideeën en dat hij blij is dat de Partij mogelijk de grootste gaat worden omdat hij deze politieke partij steunt. Het hof merkt op dat de verdachte in die e-mail ook schreef dat het spannend begint te worden omdat het toch lijkt dat [medeverdachte 1] de grootste kan worden. “Wat natuurlijk voor mij en [medeverdachte 3] begon als een “grapje” door wat tips te geven en mee te kijken naar het promotieplan is het onderhand zeer serieus geworden.”. In deze context hoeven deze berichten niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat de promotie-betalingen ten tijde van het doneren (mede) bedoeld waren voor een doen of nalaten van de ambtenaren tijdens hun bediening. Weliswaar schreef de verdachte in diezelfde e-mail ook dat ze (als alles lukt) via [medeverdachte 1] dicht bij het vuur zitten en dat dat de bonus is na alle frustraties van hoe zij de afgelopen jaren behandeld zijn en altijd van onderaf moesten vechten om iets voor elkaar te krijgen, wat op zichzelf gelezen niet alleen kan passen bij het idee van een enthousiast en hoopvol aanhanger van de Partij, maar ook kan passen bij iemand die een voorkeursbehandeling van [medeverdachte 1] verwacht. Dat laatste is echter minder aannemelijk doordat de verdachte in dezelfde mail ook uitdrukkelijk schreef dat het daarmee helemaal niet gezegd is dat zij dingen via [medeverdachte 1] erdoorheen gedrukt krijgen.
Ten tweede de e-mail van de verdachte van 11 september 2018 aan zijn compagnon waarin hij [medeverdachte 2] om zijn telefoontje prijst en welke e-mail de verdachte afsluit met de opmerking “maar goed ik heb ook een hoop voor hun gedaan dus klientelisme is hier echt op zijn plaats”. Volgens het Openbaar Ministerie is dit een belastend voorbeeld van ‘voor wat hoort wat’. Het hof overweegt hierover dat deze e-mail dateert van bijna een jaar na de betalingen en nadat in de pers uitvoerig cliëntelisme aan de Partij was verweten. Bezien in die context, duidt de e-mail er onvoldoende op dat de giften gedaan zijn met het oogmerk op of ten gevolge of naar aanleiding van een tegenprestatie.
Ten derde de opmerking
“Gebruik maken van zijn positie zolang het kan”die de verdachte in juni 2019 uitte, overweegt het hof als volgt. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat de verdachte wilde investeren in hotels en daar [medeverdachte 1] voor nodig had, waarop [medeverdachte 1] in het telefoongesprek met de verdachte van 21 juni 2019 heeft gezegd:
“ik ga dat effe d’r doorheen drukken”. Het hof volgt het Openbaar Ministerie niet in de conclusie dat dit betekent dat de verdachte een voorkeurspositie of ‘speciale’ relatie had. In het telefoongesprek van 21 juni 2019 vertelt [medeverdachte 1] namelijk ook dat toen hij het met wethouder [wethouder 1] besprak, [wethouder 1] zei
“als het gewoon kan (...) dan gaan we het gewoon doen”. De verdachte vindt het zelf goed om het plan bij de ambtenaren in te dienen (dus niet bij [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2]). [medeverdachte 1] zegt dat het daar al ligt, maar nog uitgewerkt moet worden. De uitdrukking
“ik ga dat effe d’r doorheen drukken”kan op die uitwerking zien.
Overigens staat voor het hof ook niet vast dat het de verdachte was die wilde investeren in hotels. Het hof acht het op grond van het strafdossier mogelijk dat het [medeverdachte 1] was die uit partijpolitieke ideologie (meer) hotels in de stad wilde en daartoe (onder andere) de verdachte nodig had.
Hieruit kan dus geen ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling worden afgeleid. Bovendien blijkt niet van een verband met de anderhalf jaar eerder gedane betalingen.
Als laatste voorbeeld noemt het hof de e-mail van 18 december 2017 waaruit volgens het Openbaar Ministerie zou blijken dat de eigen belangen en giften onmiskenbaar door elkaar heen lopen. In deze e-mail schrijft de verdachte aan [medeverdachte 1]: “
Dat wordt wel een moeilijk verhaal voor mij om jou enerzijds te steunen maar mij anderzijds ons (maar wij splitsen bijna niet, is niet onze handel) vooral [voornaam medeverdachte 4] zijn business in de weg gaat zitten met dit voorstel.” Dit schrijft de verdachte in de context van het doorlezen van het programma van de Partij, nadat hij de avond tevoren met ‘wat belangrijke figuren uit de Haagse bouwwereld’ had gegeten waarbij over het splitsen van woningen was gezegd dat de [politieke partij] het niet snapt, maar [medeverdachte 1] wel. De verdachte schrijft in de e-mail: “
Ik begrijp dat je moet doen wat je moet doen, maar (…) dat als dit uitkomt een hoop mensen in mijn omgeving af zullen haken”. In die context kan het “steunen” door de verdachte goed zien op het aanhangen van de Partij in plaats van op de financiële donaties.
Het hof is van oordeel dat uit de communicatie niet noodzakelijkerwijs volgt, anders dan het Openbaar Ministerie stelt, dat de verdachte ten tijde van het doen van de giften (ook) het oogmerk had om daardoor een ‘speciale relatie’ of een voorkeursbehandeling te krijgen dan wel dat hij de giften heeft gedaan ten gevolge of naar aanleiding daarvan. Evenmin blijkt dit uit andere communicatie uit het dossier of uit de communicatie in onderling verband en samenhang bezien.
Gedragingen ambtenaren met betrekking tot zakelijke belangen
Het Openbaar Ministerie heeft in zijn requisitoir voorts een aantal zakelijke belangen van de verdachte genoemd, waardoor er volgens het Openbaar Ministerie bij het doen van de betalingen voor de website en de promotiefilmpjes een oogmerk is geweest op het verkrijgen van een ‘speciale relatie’ of een voorkeursbehandeling.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor zover er al sprake is van een zakelijk belang van de verdachte en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] bij het handelen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in bepaalde zaaksdossiers, is het hof van oordeel dat ook gelet op de gedragingen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], zoals deze naar voren komen in de diverse zaaksdossiers en door het Openbaar Ministerie in het requisitoir zijn aangehaald, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is van een verband tussen enerzijds de betalingen voor de website en de promotiefilm en anderzijds een specifiek zakelijk belang (zoals bijvoorbeeld bij het project in De Binckhorst, de wens aangaande een woontoren in Scheveningen, investeringen in hotels, erfpachtsuppletie, het splitsen van woningen en de zelfbewoningsplicht, zoals aangevoerd door het Openbaar Ministerie).
Naar het oordeel van het hof is in weerwil van de aard, omvang, frequentie en uiterlijke verschijningsvorm van de giften, het moment waarop de giften zijn gedaan, de feiten en omstandigheden rondom de giften en de positie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], onvoldoende gebleken dat de giften zijn gedaan met het oogmerk op of ten gevolge of naar aanleiding van een ‘speciale relatie’ of een (voorkeurs)behandeling.
2.4.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande komt het hof tot de volgende conclusie. Er is sprake van giften van de verdachte en/of [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], te weten betalingen voor de website van de Partij en voor promotiefilmpjes voor de Partij. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien blijkt echter niet dat de verdachte (al dan niet samen met [medeverdachte 3]) de giften heeft gedaan met het oogmerk om [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te bewegen in zijne bediening iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door (een van) hen in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten.
Uit wat het hof in 2.1 t/m 2.3 heeft overwogen acht het hof aannemelijk dat de verdachte (deels samen met [medeverdachte 3]) de betalingen deed met de bedoeling om de website en promotie van de Partij mogelijk te maken en zo de Partij in de stad waar hij woonde en werkte te ondersteunen. Dat de verdachte vervolgens later via de gekozen politici daadwerkelijk (met name door deelname aan een klankbordgroep) invloed kreeg en zijn eigen ideeën (en ook eigen vastgoedbelangen) rechtstreeks bij de Partij, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kon inbrengen – en dus niet meer alles ‘langs de zijlijn hoefde af te wachten’ (zoals hij het zelf verwoordde) – maakt nog niet dat hij ten tijde van het doen van de giften het oogmerk had [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] om te kopen. Een dergelijke stem en inbreng past bovendien binnen een democratisch proces waarin alle geledingen uit de maatschappij (ook de vastgoedsector) kunnen worden gehoord. Dat er (daarnaast) ten tijde van het doen van de giften sprake was van een oogmerk om een ‘speciale relatie’ op te bouwen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] of om een voorkeursbehandeling van hen te krijgen of dat de giften werden gedaan ten gevolge of naar aanleiding daarvan (in weerwil van alle voornoemde omstandigheden rondom de giften, ook in onderling verband en samenhang bezien) kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Evenmin kan dit op basis van de overige door het Openbaar Ministerie aangevoerde feiten en omstandigheden dan wel de overige inhoud van het dossier, ook wanneer alle giften in samenhang worden bezien, wettig en overtuigend worden bewezen.
Omdat ook overigens niet is gebleken van enige gift, belofte of dienst die de verdachte alleen of samen met een ander aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] heeft gedaan, verleend of aangeboden, komt het hof tot het oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

3.Feit 3: Schending ambtsgeheim

Aan de verdachte is onder feit 3 tenlastegelegd - kort weergegeven - dat hij samen met anderen een geheim heeft geschonden wat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit hoofde van hun ambt als wethouder geheim moesten houden. Het betreft een (concept) besluit van het college over Onderwijs- en Cultuurcomplex - gebiedsontwikkeling Spuikwartier (hierna ook aan te duiden als: het OCC) dat aan verdachte of zijn mededader(s) is gemaild en/of met hem/hen is besproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.1.
Relevante feiten en omstandigheden
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat [medeverdachte 1] op zaterdag 30 juni 2018 per e-mail een bericht van [medeverdachte 2] met foto’s van onder meer een (concept-)besluit van het college over het OCC naar de verdachte en [medeverdachte 3] heeft gestuurd. Het gefotografeerde stuk was eerder door de uitvoerend secretaris van het college in een gesloten enveloppe aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gestuurd bij de agenda van de vergadering van het college op 3 juli 2018 ter voorbereiding van die vergadering.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren uit hoofde van hun functies als wethouder op het moment dat het (concept) OCC-besluit per e-mail aan de verdachte en [medeverdachte 3] werd gestuurd op grond van artikel 272 Sr gehouden tot geheimhouding (van de inhoud) ervan.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] een ambtsgeheim heeft geschonden. Het hof zal eerst ingaan op het juridisch kader van medeplegen en daarna ingaan op de overige omstandigheden met betrekking tot de rol van de verdachte bij het tenlastegelegde.
3.2.
Juridisch kader medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. In dit opzicht kan ook de aard van het delict een rol spelen.
3.3.
Feiten en omstandigheden met betrekking tot de
rol van de verdachte
Het hof is niet gebleken dat de verdachte om het (concept) OCC-besluit of foto’s of informatie daarover had gevraagd. In reactie op de mail heeft de verdachte aan [medeverdachte 1] (met [medeverdachte 3] in de cc) per mail gevraagd of [medeverdachte 1] het hele contract digitaal had en heeft [medeverdachte 1] daarop geantwoord: “kan morgen fotos maken – maandag bespreken”. Dat dit foto’s maken en bespreken nog daadwerkelijk gebeurd is, blijkt niet (in elk geval niet voldoende) uit het strafdossier. De verdachte beantwoordt de mail van [medeverdachte 1] met de mededelingen dat hij de zondag overdag tijd heeft om het door te lezen en dat hij zijn compagnon [betrokkene 1] er ook naar wil laten kijken, waarop hij meteen (drie minuten later en overigens zonder dat daarbij enig nader overleg met of instemming van [medeverdachte 1] blijkt) de foto’s met aantekeningen van [medeverdachte 2] en de mailwisseling tussen hem en [medeverdachte 1] doorstuurt naar [betrokkene 1] met het bericht: “
Zie onder. Zeer vertrouwelijk. Heb jij tijd morgen te scannen als [medeverdachte 1] contract doorstuurt ?
3.4.
Oordeel hof
Uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden heeft het hof onvoldoende een zodanige bewuste en nauwe samenwerking kunnen vaststellen dat sprake is geweest van medeplegen door de verdachte van schending van een ambtsgeheim door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]. Ook gelet op de aard van het tenlastegelegde feit, waarbij het gaat om een ambtsmisdrijf terwijl de verdachte zelf geen ambtenaar is, is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de schending van het ambtsgeheim.
De door het Openbaar Ministerie naar voren gebrachte aanwijzingen uit het dossier dat de verdachte het OCC-besluit daarna nog
face to facezou hebben besproken, zijn zelfs al zou de face to face bespreking hebben plaatsgevonden - onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Het vorengaande leidt ertoe dat naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking,
mr. G. Dulek-Schermers en mr. E.C. van Veen, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 juni 2024.