ECLI:NL:GHDHA:2024:1015

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
22-001376-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van actieve ambtelijke omkoping van raadsleden en wethouders door verdachte; beoordeling van ontvankelijkheid Openbaar Ministerie en bewijsvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van actieve ambtelijke omkoping van raadsleden en wethouders. De verdachte was eerder vrijgesproken door de rechtbank Rotterdam op 21 april 2023. Het Openbaar Ministerie had hoger beroep ingesteld, waarbij de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf, taakstraf en geldboete eiste. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van schending van een beginsel van goede procesorde. De verdediging had betoogd dat het OM niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege willekeur en ongelijkheid in vervolging. Het hof oordeelde dat de verdediging niet aannemelijk had gemaakt dat het OM in strijd met de goede procesorde had gehandeld.

Wat betreft de tenlastelegging oordeelde het hof dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de ambtenaren had omgekocht. De verdachte had donaties gedaan aan de politieke partij waar de ambtenaren bij betrokken waren, maar het hof concludeerde dat deze giften niet waren gedaan met het oogmerk om de ambtenaren te bewegen in hun functie iets te doen of na te laten. De verdachte had verklaard dat hij de donaties deed om de partij te steunen en dat de boottochten en lunches bedoeld waren voor sociale interactie. Het hof sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging van actieve ambtelijke omkoping.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001376-23
Parketnummer: 71-117643-22
Datum uitspraak: 21 juni 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
ter zitting door de raadsman opgegeven verblijf adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft op 4 mei 2023 onbeperkt hoger beroep ingesteld. Bij akte van 28 juni 2023 is het hoger beroep door de officier van justitie partieel ingetrokken ten aanzien van feit 1.
Dit betekent dat in hoger beroep alleen feit 2 nog aan de orde is.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 1 oktober 2019 te Den Haag, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, één of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (in zijn/hun hoedanigheid van raadslid en/of wethouder van de gemeente Den Haag), één of meerdere gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en), te weten - zakelijk weergegeven -:
- één of meer girale geldbedrag(en) (gestort op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] ten name van [vereniging 1]) (tot een bedrag) van € 20.000,-, althans enig(e) geldbedrag(en) (afkomstig van hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen), te weten [C.V. 1] (I t/m VII) en/of [C.V. 2] en/of [bedrijf 1]) en/of
- één of meer girale geldbedrag(en) (gestort op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] ten name van [stichting 1]) (tot een bedrag) van € 32.500,-, althans enig(e) geldbedrag(en) (afkomstig van hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen), te weten [C.V. 1] (I t/m VII) en/of [C.V. 2] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4]) en/of
-een boottocht op of omstreeks 25 juli 2019, gevolgd door een etentje bij een restaurant (genaamd “[restaurant 1]” te Hoorn), betaald door hem, verdachte en/of [bedrijf 1]) en/of
-een boottocht op of omstreeks 23 juli 2018, gevolgd door een etentje bij een restaurant (genaamd “[restaurant 2]” te Muiden), betaald door hem, verdachte en/of [bedrijf 1]),
althans enige gift en/of belofte heeft/hebben gedaan en/of enige dienst heeft/hebben verleend en/of aangeboden, zulks
(1°) (telkens) met het oogmerk om die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te bewegen in zijn/hun bediening iets te doen en/of na te laten en/of
(2°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] in zijn/hun huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten, te weten (telkens) - zakelijk weergegeven -:
- het laten ontstaan en/of in stand houden en/of onderhouden en/of verbeteren van een zodanige relatie tussen die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] enerzijds, en hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) anderzijds, dat die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] tegenover hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) niet meer zo neutraal en/of zo vrij en/of onbevooroordeeld en/of onafhankelijk en/of objectief was/waren/kon(den) zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) als in het geval dat hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen), die gift(en) en/of belofte(n) niet had(den) gedaan en/of die dienst(en) niet had(den) verleend en/of aangeboden en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] die gift(en) en/of belofte(n) en/of die dienst(en) niet had/hadden aangenomen en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf van 240 uren, waarvan 120 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte vanwege strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij gesteld – kort en zakelijk weergegeven - dat het Openbaar Ministerie diverse in relevante opzichten gelijke zaken van donateurs aan politieke partijen niet strafrechtelijk vervolgt en het Openbaar Ministerie dat in de onderhavige zaak om niet nader gemotiveerde redenen wel doet.
Beoordelingskader
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich - gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Een uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.
Een uitzonderlijk geval van onverenigbaarheid met een beginsel van goede procesorde kan zich tevens voordoen indien sprake is van het afwijken van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare zaken. Het niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, leidt niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte.
Het hof wijst verder nog erop dat door de Hoge Raad aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie in de (verdere) vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard om reden van schending van een beginsel van behoorlijke procesorde, waaronder schending van het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur, zware motiveringseisen dienen te worden gesteld.
Oordeel hof
De door de verdediging aangevoerde gronden leiden naar het oordeel van het hof niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Op basis van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat in het onderhavige geval is gehandeld in strijd met een goede procesorde, meer in het bijzonder het verbod van willekeur of het gelijkheidsbeginsel.
Het hof overweegt daartoe nog als volgt.
De verdachte is, zo blijkt ook uit het proces-verbaal van 3 september 2019, in de loop van het onderzoek als verdachte aangemerkt, naar aanleiding van afgeluisterde gesprekken. Het daarop gevolgde onderzoek jegens de verdachte heeft ertoe geleid dat het Openbaar Ministerie heeft besloten tot vervolging.
Het hof merkt op dat het in de door de verdediging genoemde gevallen, net als in deze zaak, gaat om donaties van ondernemers aan politieke partijen. Dit is evenwel op zichzelf niet voldoende voor het oordeel dat door (verdere) vervolging van de verdachte in de onderhavige zaak door het Openbaar Ministerie is gehandeld in strijd met een goede procesorde.
Uit hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de vergelijking met andere politieke partijen, wordt niet aannemelijk dat het om gelijke gevallen gaat. Hetzelfde geldt voor de vergelijking met de ondernemers die aan dezelfde politieke partij zouden hebben gedoneerd. Het hof is van oordeel dat evenmin aannemelijk is geworden dat dit gelijke gevallen zijn.
Het enkele feit dat in de onderhavige zaak kan worden vastgesteld dat andere personen niet zijn vervolgd, staat aan vervolging van de verdachte dan ook niet in de weg gelet op de ruime discretionaire bevoegdheid van het Openbaar Ministerie.
Evenmin doet zich het uitzonderlijk geval als hierboven aangegeven voor, dat de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Dat het Openbaar Ministerie zou hebben gehandeld in strijd met haar eigen richtlijn, zoals door de verdediging is aangevoerd, is evenmin aannemelijk gemaakt en ook overigens niet gebleken.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging aangevoerde gronden, noch op zich zelf beschouwd, noch in onderling verband en samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. De daarop betrekking hebbende verweren worden verworpen.
Beoordeling van het tenlastegelegde feit
1.
Inleiding
Het hof gaat op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte was in de tenlastegelegde periode (van 1 mei 2017 tot en met 1 oktober 2019) een vastgoedbeheerder en -belegger. Hij was directeur en aandeelhouder van meerdere vastgoedbedrijven in Den Haag, waaronder van [bedrijf 1]. In 2014 was hij medeoprichter van het bedrijf [bedrijf 5], een bedrijf van [medeverdachte 3] en diens compagnon, waarin de verdachte een aandeel hield.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren aan het begin van de tenlastegelegde periode raadsleden in de gemeenteraad van Den Haag namens [de Partij]. [de Partij] was een lokale politieke partij in de gemeente Den Haag. De naam van deze partij is voor de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018 gewijzigd in ‘[de Partij]’. Voor de leesbaarheid van dit arrest noemt het hof deze politieke partij hierna: de Partij. [medeverdachte 1] was fractievoorzitter en nummer 1 van de Partij. [medeverdachte 2] was campagneleider voor de Partij tijdens de verkiezingen van 2018. De Partij was georganiseerd in de ‘[vereniging 1]’ (hierna: de Vereniging).
Begin 2019 richtte de Partij de [stichting 1] op. Dit was een steunfonds dat werd opgericht met de bedoeling om de Partij financieel te steunen door fondsen te werven en donaties aan de Partij te doen (hierna te noemen: de Steunstichting).
Na de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018 werd de Partij met acht zetels de grootste politieke partij van Den Haag. Zij leverde twee wethouders aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college). [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] traden op 7 juni 2018 toe tot het college. [medeverdachte 1] werd wethouder Economie, Sport en buitenruimte en eerste locoburgemeester van Den Haag. [medeverdachte 2] werd wethouder financiën, Integratie en Stadsdelen.
In 2017 ontmoette de verdachte (via [medeverdachte 3]) [medeverdachte 1]. De verdachte heeft daarover verklaard dat [medeverdachte 1] hem een goeie vent leek, dat hij de ideeën van [medeverdachte 1] verfrissend vond en dat het hem goed leek als iemand zoals [medeverdachte 1] in Den Haag zou zitten met zijn politieke partij. In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018 had de verdachte ook contact met [medeverdachte 3] die zich inzette voor de promotie van de Partij.
2.
Inhoud van de tenlastelegging
Kort samengevat wordt de verdachte verweten dat hij (alleen of met ander(en)) tussen mei 2017 en oktober 2019 [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (eerst gemeenteraadsleden en later wethouders) heeft omgekocht. Dit zou hij hebben gedaan door het storten van een bedrag van € 20.000,- op de bankrekening van de Vereniging, door het storten van een bedrag van € 32.500,- op de bankrekening van de Steunstichting en door het betalen van een tweetal boottochten met lunch. De verdachte zou daarbij (1°) het oogmerk hebben gehad om een relatie met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op te bouwen, waarin zij niet meer neutraal, vrij, onbevooroordeeld, onafhankelijk en objectief jegens hem (of medeverdachte(n)) of aan hem gelieerde vennootschap(pen) konden beslissen (het hof zal deze relatie hierna aanduiden als een ‘speciale relatie’) of om een voorkeursbehandeling te krijgen, en/of (2°) de stortingen en boottochten met lunches te doen ten gevolge van of naar aanleiding van zo’n ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling.
Deze tenlastelegging is gebaseerd op artikel 177 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
2.1
Ambtenaar
Ten behoeve van de beoordeling van het feit stelt het hof vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de hele tenlastegelegde periode ambtenaren in de zin van artikel 177 Sr waren, eerst als raadsleden in de gemeenteraad, daarna als wethouders. Dus ook als raadsleden waren zij al ambtenaren in de zin van artikel 177 Sr. Zij waren immers in die openbare betrekking aangesteld om de taken van de raad te verrichten.
2.2
Gift, belofte of dienst aan een ambtenaar
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of voornoemde omkopingsmiddelen kunnen worden aangemerkt als gift, belofte of dienst aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 177 Sr. Daarbij stelt het hof voorop dat het doen van een gift of belofte of het verlenen of aanbieden van een dienst in artikel 177 Sr een bijzondere betekenis heeft. Het omvat elke gift, belofte of dienst (het hof zal deze hierna verder samen aanduiden met alleen het woord ‘gift’) van iets dat voor de ambtenaar enige waarde heeft. Dat kan een kleine gift zijn; dus een laag geldbedrag of een geringe belofte of dienst. Het kan evenzeer een gift zijn aan een ander van iets dat voor de ambtenaar waarde heeft. Een betaling -rechtstreeks- aan een politieke partij kan dus een gift als bedoeld in artikel 177 Sr zijn, als die voor de ambtenaar waarde heeft.
Over de vraag of de tenlastegelegde omkopingsmiddelen enige waarde voor [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] hadden, en dus ‘giften’ zijn in de zin van artikel 177 Sr, overweegt het hof het volgende.
Stortingen € 20.000,- en € 32.500,-
Op 14, 15 en 16 februari 2018 liet de verdachte € 20.000,- overmaken naar de bankrekening van de Vereniging door acht overschrijvingen van € 2.500,- vanaf verschillende vennootschappen waarin de verdachte zeggenschap had. Op 19 en 20 maart 2019 liet de verdachte € 32.500,- overmaken naar de bankrekening van de Steunstichting door twaalf overschrijvingen van € 2.500,- vanaf verschillende vennootschappen waarin hij zeggenschap had. Voor alle genoemde stortingen gaf de verdachte de betalingsopdracht.
Het hof is van oordeel dat deze stortingen aan de Partij door de verdachte niet alleen voor de Vereniging en de Steunstichting van waarde waren, maar (ook) voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zelf en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van de stortingen in 2018 overweegt het hof dat [medeverdachte 1] daarvoor aan de verdachte vroeg of hij een poging kon wagen om een ander om een kleine donatie aan de Partij te vragen. Daarop vroeg de verdachte: “
waarmee zou je geholpen zijn?”. [medeverdachte 1] antwoordde: “
Ik vind deze bedelmails al vreselijk om te doen -:) We hebben voor het uitzenden van de campagnefilm 25.000 euro geleend; dus je kan wel raden hoe de situatie is. Iedere euro is meer dan welkom, maar ik ga niet over iemand anders zijn/haar geld. Erg blij met wat je al doet. Dus kijk maar.” Daarop liet de verdachte de bedragen van € 2.500,- overboeken naar de Partij. Bij deze overboekingen stond vermeld: “tbv jullie campagne”.
De voornoemde stortingen zijn gedaan in verband met de aanstaande gemeenteraadsverkiezingen van 2018 ten behoeve van de promotie van de Partij. Uit het procesdossier blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden in 2017 en 2018 actief waren in de verkiezingscampagne voor de Partij en zich bezighielden met de promotieactiviteiten voor de Partij. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren ook mede verantwoordelijk voor de begroting van die campagne.
Daarnaast streefden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] er naar dat de Partij zoveel mogelijk stemmen zou behalen bij de verkiezingen, zodat de Partij zoveel mogelijk invloed zou kunnen uitoefenen op het beleid en de besluitvorming van de gemeente. Zij stonden hoog op de kieslijst en - afhankelijk van de uitkomst van de verkiezingen en de coalitieonderhandelingen - zouden zij raadslid en (mogelijk) wethouder kunnen worden.
Ten aanzien van de stortingen in 2019 overweegt het hof dat de verdachte deze liet doen op de rekening van de Steunstichting van de Partij, nadat hij in de nieuwsbrief van de Partij uitleg over de Steunstichting had gezien. De toenmalige voorzitter van de Vereniging heeft verklaard dat het doel was om vanuit de Steunstichting € 100.000,- te werven voor de campagne (het hof begrijpt: de volgende campagne). De verdachte heeft verklaard dat de Partij de gelden kon gebruiken om haar uitingen naar buiten te doen en om op de voorgrond te blijven staan. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] traden op dat moment op als wethouders in het college en hadden een vooraanstaande positie in de Partij.
Gelet op het voorgaande waren de stortingen van de verdachte voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van enige waarde. Zij kunnen worden beschouwd als een ‘gift’ in de zin van artikel 177 Sr.
Boottochten op 23 juli 2018 en 25 juli 2019
Op 23 juli 2018 maakte de verdachte een boottocht met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. Na een suggestie van [medeverdachte 3] aan de verdachte werden ook [medeverdachte 3]s compagnon, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] meegevraagd. De verdachte had geregeld dat zij na afloop met z’n zessen gingen lunchen in Muiden. Op de dag zelf, 23 juli 2018, betaalde [bedrijf 1] € 500,- via de betaalautomaat van het restaurant. [bedrijf 1] is een bedrijf van (onder andere) de verdachte en de verdachte had de zeggenschap om dat bedrijf te laten betalen.
Op 25 juli 2019 maakte de verdachte een boottocht met [medeverdachte 1], [medeverdachte 5], [medeverdachte 4] en vier anderen op zijn boot. Na afloop gingen zij met z’n achten lunchen in Hoorn. Eerder die week had de verdachte met chatberichten mensen uitgenodigd om donderdag 25 juli 2019 “
mee te gaan varen en lunchen met [medeverdachte 1]”. [bedrijf 1] betaalde de rekening van de lunch aan het restaurant door overmaking van € 1.200,-. De bon die de restauranthouder daarover bewaarde, vermeldt “[voornaam verdachte], wordt overgemaakt”. Het hof merkt op dat de voornaam van de verdachte [voornaam verdachte] is.
Niet is gebleken dat [medeverdachte 1] zelf een (financiële) bijdrage voor deze boottochten of lunches heeft betaald.
Het hof is van oordeel dat de boottochten, gevolgd door lunches als gift aan een ambtenaar, te weten aan [medeverdachte 1] (niet aan [medeverdachte 2], want die was hierbij niet betrokken), in de zin van artikel 177 Sr kunnen worden aangemerkt. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, volgt uit de inhoud van het dossier zoals hiervoor reeds uiteen is gezet, genoegzaam dat deze boottochten met lunch (mede) door de verdachte zijn betaald.
2.3
Oogmerk, ten gevolge of naar aanleiding (verband)
Voor omkoping is nodig dat er een verband is tussen de gift en een beoogde of reeds gegeven tegenprestatie. Dat verband is in artikel 177 Sr geduid met “
met het oogmerk om hem te bewegen in zijne bediening iets te doen of na te laten” (artikel 177 lid 1 sub 1 Sr) en met “
ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten” (artikel 177 lid 1 sub 2 Sr).
Voor de onderhavige zaak betekent het voorgaande in het licht van de tenlastelegging, dat voor een bewezenverklaring van de omkoping nodig is dat de verdachte (al dan niet samen met anderen) de stortingen deed en [medeverdachte 1] meenam op twee boottochten met lunch, met het oogmerk of ten gevolge of naar aanleiding van een ‘speciale relatie’ of een voorkeursbehandeling. Of zo’n oogmerk of ten gevolge of aanleiding bestaat hangt af van alle omstandigheden, waaronder de omvang en eventuele frequentie van de giften, de aard en de uiterlijke verschijningsvorm ervan, het moment waarop de giften zijn gedaan, de positie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de overige feiten en omstandigheden van en rondom de giften.
Deze aspecten rondom de giften zal het hof hierna bespreken.
Omstandigheden rondom de stortingen
De tenlastegelegde stortingen werden in opdracht van de verdachte gedaan in twee jaren tijd door meer dan tien bedrijven. Per jaar en per bedrijf ging het om € 2.500,-. Voor de verdachte zelf stelden de bedragen naar zijn zeggen weinig voor. De optelsom is aanzienlijk, maar de Partij maakte voor een lokale verkiezing nog een veelvoud daarvan aan kosten. Al deze kosten werden betaald door Partijleden en (andere) donateurs. Subsidie kreeg de lokale Partij niet.
De verdachte liet de betalingen niet doen aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] zelf. Hij doneerde aan de Partij waar hij enthousiast over was: in 2018 aan de Vereniging en in 2019 aan de Steunstichting. De gelden werden ontvangen door (de penningmeester) van die organisaties en niet door [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2].
In 2018 stond uitdrukkelijk op de overschrijvingen dat het ten behoeve van de campagne van de Partij was. In 2019 werden de bedragen overgemaakt naar de Steunstichting die bedoeld waren om onder meer de (volgende) verkiezingscampagne te financieren.
Op basis van het dossier is het hof van oordeel dat de verdachte over de stortingen geen contact heeft gehad met [medeverdachte 2]. De verdachte heeft immers verklaard dat zijn contact met de Partij zich volledig beperkte tot [medeverdachte 1]. Met [medeverdachte 1] had hij over zijn eigen stortingen in 2018 alleen contact door een melding dat het werd overgeboekt en over die in 2019 alleen of het klopt dat bedragen naar de rekening van de Steunstichting gestort konden worden. Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 1] verrast was over de hoogte van de bedragen die de verdachte had overgemaakt in 2018 en voorts is niet gebleken dat [medeverdachte 1] voorafgaand aan de overmakingen door de verdachte in 2019 hiervan op de hoogte was.
Deze laatste stortingen deed de verdachte naar zijn zeggen impulsief naar aanleiding van een algemene oproep aan alle leden in de nieuwsbrief van de Partij om (voortaan) aan de Steunstichting te doneren. De betalingen van de verdachte in 2019 kwamen voor zowel de bestuursleden van de Steunstichting als voor de Partij als een verrassing.
De verdachte heeft zelf over de stortingen in 2018 verklaard dat hij, toen hij [medeverdachte 1] ontmoette en met hem praatte, dacht: “
Hé, dat lijkt wel of die iemand is die oprecht wat wil doen.” en dat hij, toen er een moment was waarop mensen werden benaderd om te helpen te zorgen dat ze konden groeien, dacht: “
Ik ga het gewoon doen. Ik wil wel eens kijken of er een verschil gemaakt kon worden door mensen die eindelijk doen wat ze zeggen.” Volgens zijn verklaring was zijn gedachte hierachter dat, als je op een billboard wilt staan en flyers wilt drukken en dergelijke meer, je daar geld voor nodig hebt en dat de Partij dat niet veel had.
[medeverdachte 1] was op dat moment gemeenteraadslid, fractievoorzitter en nummer 1 op de kieslijst van de Partij. [medeverdachte 2] was via de Partij betrokken bij de verkiezingscampagne en hij was nummer 2 op de kieslijst van de Partij.
Na de verkiezingen werden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wethouder.
De verdachte heeft over de stortingen in 2019 verklaard dat hij via de nieuwsbrief van de Partij op de hoogte werd gehouden en dat hij op een gegeven moment in 2019 bedacht van “
nou, laten we dat gewoon nog een rondje doen want ik denk dat ze het wel weer nodig hebben.” Het hof gaat er vanuit dat ‘ze’ op de Partij slaat en niet op [medeverdachte 1] (enkelvoud).
De stortingen waren bestemd voor de Partij. [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] konden dat geld niet zelf naar eigen inzicht besteden. Voorts is niet gebleken dat er bij is verteld of geschreven of afgesproken dat de raadsleden, wethouders of de Partij iets in ruil voor de geldbedragen konden, moesten of zouden doen. De stortingen werden ook niet toegezegd (bijvoorbeeld) tijdens een zakelijke bijeenkomst over vastgoedbelangen of bij een aanvraag voor een concrete ambtelijke dienst.
De verdachte heeft zelf bij zijn eerste verhoor op 4 oktober 2019 verklaard dat hij nooit gevraagd heeft om iets voor hem te regelen. Hij heeft verklaard dat het enige wat hij ooit gevraagd heeft om te regelen, voor anderen is geweest (namelijk om te kijken naar schuldsanering voor de rechtbank).
Het voorgaande wordt niet anders doordat [medeverdachte 1] op 12 juni 2019 aan een mede raadslid van de Partij zei:
“onze grootste sponsoren die eh vinden eh daar wat van hè.”en
“Ik heb de hele, halve vastgoed sector achter me aan dus het is even serieus dat we daar even goed naar kijken.”en
“Ik ga wel kijken, moet ik nu hier dat gaan oplossen? Het zijn onze, onze, daardoor zitten jullie in de Gemeenteraad door dat geld.” Dit zei [medeverdachte 1] in de context van de afwezigheid van een medewerker één dag voor de gemeenteraadvergadering over de woonagenda, waarop [medeverdachte 1] bezwaren namens de Haagse Vastgoed Sociëteit verwachtte en waarvoor [medeverdachte 1] plannen moest bespreken voor een door de Partij zelf bij de woonagenda in de gemeenteraad in te dienen motie. [medeverdachte 1] noemde hierbij niet één bepaalde sponsor of vastgoedbedrijf of de verdachte of een medeverdachte; hij noemde de ‘marktpartijen’, ‘huisvestingsverordening’, ‘spelregels versoepelen’ en ‘krantenberichten’ en sprak over ‘sponsoren’ en ‘een hele of halve vastgoedsector’ in het algemeen. De Partij zette zich (mede) voor de belangen van die sector in.
Het Openbaar Ministerie heeft er nog op gewezen dat de stortingen “verborgen” moesten blijven, omdat niet bekend mocht worden dat de toekomstige raadsleden en hopelijk wethouders zich voor de belangen van de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zouden gaan inzetten. Het hof volgt het Openbaar Ministerie hierin niet.
De verdachte heeft verklaard dat hij graag onder de radar blijft en “
Niemand wordt er beter van om te weten wat ik doe.
Dit komt het hof niet onaannemelijk voor, mede gelet op de verklaring van de getuige [getuige 1] hierover: “
Niet iedereen wil bekend zijn als donateur van een partij, want je krijgt ook mensen van andere politieke gezindheid in je etablissement of in je bedrijf of wat dan ook. Je wilt niet bekend staan dat je bij die of die partij hoort.” Uit het strafdossier blijkt niet dat (daarnaast) de stortingen verborgen moesten blijven, vanwege de door het Openbaar Ministerie opgegeven reden, inhoudende dat de giften werden gedaan met het oogmerk om met de wethouders een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling te krijgen of dat de giften ten gevolge of naar aanleiding daarvan werden gedaan.
Omstandigheden rondom de boottochten met lunch
De twee boottochten met lunch vonden midden in de zomer van 2018 respectievelijk midden in het reces van 2019 en elk op één dag(deel) plaats. [medeverdachte 1] was toen wethouder.
De verdachte heeft verklaard dat hij graag gaat varen, maar dat het leuker is met anderen erbij en dat hij iedereen die maar kon uitnodigde en altijd met wisselende mensen en groepen ging varen.
De boottochten gebeurden in groepsverband met deelnemers die duidelijk met elkaar verbonden waren doordat zij allen enthousiast waren voor de Partij. Uit het strafdossier blijkt dat er vooral gezellige activiteiten aan de orde waren (varen, zwemmen, eten).
Op grond van een en ander kan het hof niet vaststellen dat de verdachte met onder meer [medeverdachte 1] de boottochten met lunches maakte met het oogmerk om [medeverdachte 1] te bewegen in zijn bediening als wethouder iets voor de verdachte (of een aan hem gelieerde vennootschap of een medeverdachte) te gaan doen of nalaten of ten gevolge of naar aanleiding van wat [medeverdachte 1] had gedaan of nagelaten in zijn bediening als wethouder.
Overige feiten en omstandigheden rondom de giften
Ten aanzien van de door het Openbaar Ministerie aangevoerde feiten en omstandigheden met betrekking tot de vraag of de giften werden gedaan met het oogmerk om of ten gevolge of naar aanleiding van een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling, overweegt het hof als volgt.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorgaande kan worden afgeleid uit de zakelijke belangen die [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en de verdachte hadden bij onderwerpen die (mogelijk) speelden in het Haagse gemeentebeleid ten tijde van het doen van de giften. Uit Whatsapp- en e-mailberichten, zoals opgenomen in het ter zitting in hoger beroep voorgedragen requisitoir, blijkt volgens het Openbaar Ministerie dat hun eigen belangen en giften door elkaar heen lopen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het dossier zit veel communicatie in de vorm van telefoongesprekken, sms-berichten, WhatsAppberichten en e-mails van verschillende mensen. Het hof acht het van belang op te merken dat zorgvuldig dient te worden omgegaan met het uitleggen van deze communicatie, en dat ook rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid van een alternatieve (deels ook al door de verdediging aangedragen) lezing. Bij de beoordeling van de communicatie dient naast het tijdstip waarop die plaatsvindt en wie de deelnemers zijn, ook de verdere context in aanmerking te worden genomen.
Het hof is van oordeel dat de communicatie waarop het Openbaar Ministerie zich beroept er onvoldoende blijk van geeft dat de tenlastegelegde giften zijn gedaan met het oogmerk om een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling te verkrijgen of dat de giften zijn gedaan ten gevolge of naar aanleiding van een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling.
Ter illustratie worden hier een aantal door het Openbaar Ministerie aangehaalde berichten genoemd waaruit volgt dat zorgvuldig met de in het dossier opgenomen communicatie dient te worden omgegaan nu deze voor meerderlei uitleg vatbaar is, waarbij met name de volgens het Openbaar Ministerie belastende berichten worden genoemd.
Het Openbaar Ministerie wijst op de sms-berichten van 18 januari 2018 waarin [medeverdachte 3] aan de verdachte vertelt over een gesprek dat hij met [medeverdachte 1] had “
over dat splitsen”, de weerstand van andere politieke partijen en in de eigen fractie (de Partij) daartegen en het niets voorstellen van de Leefbaarheidseffecten rapportage. [medeverdachte 3] sluit deze sms af met "
Moeten ze natuurlijk wel de grootste worden en als de dat worden bij de coalitie onderhandelingen dit punt overeind kunnen houden. Maar goed, dat is fase 2” en vervolgens met “
Graag deze sms voor je houden, niet doorsturen maar liefst gelijk deleten anders gaat mijn kop eraf als dit uitkomt.” welke sms de verdachte beantwoordt met enkel: “Uiteraard”. Het Openbaar Ministerie noemt het vervolg van deze sms-en door [medeverdachte 3]: “
Uiteindelijk goed verhaal toch. (…) Dus eerst [medeverdachte 1] aan de macht helpen en dan ‘onder druk’ zetten dat hij dit punt niet inlevert bij de coalitieonderhandelingen. Dan kan je met een gerust hart in ieder geval nog 4 jaar doorgaan met splitsen.”, welke sms de verdachte beantwoordt met: “
Klinkt als iets voor jou! En mee eens”, waarop [medeverdachte 3] schrijft: “
hahaha… ja daar ligt een taak voor mij om dat de goede kant op te sturen, maar first things first. Dus dat was stap 1” welke sms de verdachte beantwoordt met enkel “
Stap 1”.
Uit deze berichten volgt naar het oordeel van het hof niet noodzakelijkerwijs dat de verdachte bij het doen van zijn giften (ook) het oogmerk had om daardoor een ‘speciale relatie’ of een voorkeursbehandeling te krijgen of dat hij giften deed ten gevolge of naar aanleiding daarvan. De sms-berichten betroffen immers een algemeen stadsbelang aangaande splitsen, welk punt (met de Woonagenda) onderwerp was voor een standpunt van de Partij.
Ter zake van de splitsing heeft de verdachte bovendien zelf met de bevindingen van zijn accountant RA die hij ter gelegenheid van de pleidooien heeft overgelegd, aangetoond dat hij daar geen belang bij had, zodat te interpreteren berichten van [medeverdachte 3] niet kloppen (zoals de verdachte en [medeverdachte 3] ook verklaard hebben).
Het Openbaar Ministerie wijst op een WhatsApp conversatie tussen [medeverdachte 3] en de verdachte van 8 maart 2018, waarin de verdachte over [medeverdachte 1] schrijft: “
Hij is goed bezig en houdt contact. Top! / Wij zijn samen natuurlijk ook veruit z’n grootste sponsor”. Dit schrijft de verdachte tussen sms-berichten waarin [medeverdachte 3] een Facebook bericht (of link) over (kennelijk) [medeverdachte 1] doorstuurt en aan de verdachte schrijft dat de grootste worden “
de stunt van de eeuw (en van de vorige eeuw)” zou zijn en trots schrijft over de verkiezingscampagne en zijn bijdrage daarvoor. In deze context kan de opmerking van de verdachte “
wij zijn samen natuurlijk ook veruit z’n grootste sponsor”duiden op (joligheid rond) het succes van de verkiezingscampagne. Het is niet noodzakelijkerwijs een aanwijzing voor een oogmerk om door de giften een ‘speciale relatie’ of een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen of voor giften ten gevolge of naar aanleiding daarvan.
In deze conversatie schrijft [medeverdachte 3] ook dat zijn bijdrage hem totaal geen energie kost en “
als het dan nog werkt ook is het een leuke hobby. Heb ik toch eindelijk een echte hobby gevonden.”en
“Definitieve van hobby Leuke dingen doen waar je geen poen aan verdient,”waarop de verdachte regeert met
“OK. Dan noemen we de perks … bijvangst.” Het Openbaar Ministerie voert aan dat Perks betekent: voordelen, zodat de verdachte uit was op voordelen uit de relatie met [medeverdachte 1]. Het hof overweegt dienaangaande dat - daargelaten of de verdachte met ‘perks’ en ‘bijvangst’ over voordelen sprak – dit niet noodzakelijkerwijs duidt op voordelen voor de verdachte of aan hem gelieerde vennootschappen. In de gegeven context kunnen ook een leuke hobby of grote verkiezingswinst ‘perks’ zijn en over of weer bijvangst.
Het korte WhatsApp bericht van 22 maart 2018 van de verdachte aan [medeverdachte 3]:
“Leuk. Nu cashen!”hoeft evenmin noodzakelijkerwijs op een eigen financieel of ander persoonlijk gewin van hem of een medeverdachte of een gelieerde vennootschap te slaan. Deze opmerking kwam na bericht van [medeverdachte 3] over de grote verkiezingsoverwinning van de Partij. In die context kan cashen ook zien op iets anders dan geld of persoonlijk gewin.
Het bericht van 10 juli 2018 dat de verdachte voor de boottocht aan [medeverdachte 3] stuurde: “
Geen ‘buitenstaanders’ lijkt mij”, is te vaag om op grond daarvan aan te nemen dat tijdens boottochten met lunch persoonlijke (vastgoed)belangen zouden worden besproken of dat de boottochten (anderszins) waren bedoeld om eigen zakelijke belangen te dienen. ‘Buitenstaanders’ kan immers zien op allerlei soorten mensen die de verdachte om hem moverende redenen liever niet op de betreffende boottocht meenam.
De telefonische mededeling van [medeverdachte 1] aan zijn vriendin na de tweede boottocht: “
Maar goed, kunnen wel hier weer goede dingen uit komen.” Het hof is van oordeel dat deze mededeling te weinig concreet en specifiek is om te kunnen duiden op wederdiensten aan de verdachte of een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling als bedoeld in de tenlastelegging. Een dergelijke opmerking uit de mond van een Haagse politicus kan zien op goede dingen voor de hele stad. In elk geval is op grond van die woorden niet vast te stellen dat [medeverdachte 1] doelde op geld of beloften of diensten van de verdachte in ruil voor een ‘speciale relatie’ of een voorkeursbehandeling.
Het hof is van oordeel dat uit de communicatie niet noodzakelijkerwijs volgt, anders dan het Openbaar Ministerie stelt, dat de verdachte ten tijde van het doen van de giften (ook) het oogmerk had om daardoor een ‘speciale relatie’ of een voorkeursbehandeling te krijgen dan wel dat hij de giften heeft gedaan ten gevolge of naar aanleiding daarvan. Evenmin blijkt dit uit andere communicatie uit het dossier of uit de communicatie in onderling verband en samenhang bezien.
Ten aanzien van de door het Openbaar Ministerie aangevoerde zakelijke belangen overweegt het hof als volgt.
Voor zover er al sprake is van een zakelijk belang van de verdachte en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] bij het handelen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in bepaalde zaaksdossiers, is het hof van oordeel dat ook gelet op de gedragingen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], zoals deze naar voren komen in de diverse zaaksdossiers en door het Openbaar Ministerie in het requisitoir zijn aangehaald, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is van een verband tussen enerzijds de stortingen aan de Partij en de boottochten met lunch voor [medeverdachte 1] en anderzijds een (specifiek zakelijk) belang (zoals bijvoorbeeld bij het Haagse gemeentebeleid over de onderwerpen erfpachtsuppletie, het splitsen van woningen, de zelfbewoningsplicht, bij de bouw achter Plein 1813 en bij een pand aan de Scheveningseveer, zoals aangevoerd door het Openbaar Ministerie).
Voor zover uit het dossier blijkt van contacten tussen de verdachte en [medeverdachte 1] over deze onderwerpen, noemde de verdachte geen eigen belang en toonde hij zich eerder als gesprekspartner met een informerende en adviserende rol over vastgoedonderwerpen in het algemeen of over concreet vastgoed in het belang van de stad.
Naar het oordeel van het hof kan uit de communicatie niet worden geconcludeerd, in weerwil van de overige feiten en omstandigheden rondom de giften, dat de giften zijn gedaan met het oogmerk op of ten gevolge of naar aanleiding van een ‘speciale relatie’ of een voorkeursbehandeling.
2.4
Conclusie
Op grond van al het voorgaande komt het hof tot de volgende conclusie. Er is sprake van giften van De verdachte aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], te weten stortingen van geldbedragen aan de Partij en boottochten met lunches voor [medeverdachte 1]. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien blijkt echter niet dat de verdachte (al dan niet samen met een ander of anderen) de giften heeft gedaan met het oogmerk om [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te bewegen in hun bediening iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door (een van) hen in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten.
Uit wat hiervoor is overwegen acht het hof aannemelijk dat De verdachte de stortingen deed met de bedoeling om de Partij te steunen. Het past in een democratie om de politieke partij waarmee je affiniteit hebt zodanig te willen steunen dat de partij de middelen heeft om zichzelf bij een groot publiek bekend te maken en om het (in jouw ogen) juiste beleid te ontwikkelen en uit te voeren. Het hof acht aannemelijk dat de verdachte de boottochten met lunches deed om een gezellige dag te hebben. Dat er (daarnaast) ten tijde van het doen van de giften sprake was van een oogmerk om een ‘speciale relatie’ op te bouwen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] of om een voorkeursbehandeling van hen te krijgen of dat de giften werden gedaan ten gevolge of naar aanleiding daarvan (in weerwil van alle voornoemde omstandigheden rondom de giften) kan naar het oordeel van het hof, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Evenmin kan dit op basis van de overige door het Openbaar Ministerie aangevoerde feiten en omstandigheden dan wel de overige inhoud van het dossier, ook wanneer alle giften in samenhang worden bezien, wettig en overtuigend worden bewezen.
Omdat ook overigens niet is gebleken van enige gift, belofte of dienst die de verdachte alleen of samen met een ander aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] heeft gedaan, verleend of aangeboden, komt het hof tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte onder feit 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking,
mr. G. Dulek-Schermers en mr. E.C. van Veen, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 juni 2024.