Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 2 juli 2024
[verzoeker] ,
[verweerster] Biologics B.V.,
De zaak in het kort
Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, binnengekomen bij het hof op 23 oktober 2023, waarmee [verzoeker] in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Leiden (hierna: de kantonrechter) van 24 juli 2023;
- het verweerschrift van [verweerster] Biologics.
Feiten
[verweerster] Biologics het volgende aan [verzoeker] bericht:
Procedure in eerste aanleg
Verzoeken in het hoger beroep
De beoordeling van het hoger beroep
[verweerster] Biologics. [verzoeker] voert twee grondslagen aan voor zijn verzoeken: (1) er is geen rechtsgeldig proeftijdontslag en (2) het ontslag was discriminatoir.
grief 1betoogt [verzoeker] dat opzegging van de arbeidsovereenkomst is gedaan tegen een datum na het einde van de proeftijd, zodat deze opzegging te laat en daarom niet rechtsgeldig is. [verzoeker] berust in het ontslag maar doet een beroep op art. 7:681 lid 1 onderdeel a BW.
“with immediate effect”, maar dat de loonbetaling zou voortduren tot en met 31 maart 2023. In de e-mail van [verweerster] Biologics – de formele werkgever – van dezelfde datum is vermeld dat de arbeidsovereenkomst wordt opgezegd
“as of April 1th”.
“as of April 1th”in het Nederlands ‘per of met ingang van 1 april 2023’ betekent. In het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 2021 is geoordeeld dat met een opzegging ‘per’ de eerste dag van een maand de arbeidsovereenkomst eindigt aan het einde van de dag van de voorafgaande maand [1] . In dit geval ziet de opzegging daarom op het eindigen van de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 31 maart 2023. Er is geen aanknoping om te oordelen dat er met dit ontslag iets anders is bedoeld.
grief 2betoogt [verzoeker] dat niet kan worden uitgesloten dat zijn ziekte en/of het indienen van een rapport bij de Arbeidsinspectie over de veiligheid bij Mentor een rol heeft gespeeld bij de keuze om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het hof begrijpt deze stellingen zo dat een beroep wordt gedaan op misbruik door [verweerster] Biologics van haar bevoegdheid om proeftijdontslag te geven (art. 3:13 BW) [2] .
“kan niet worden uitgesloten dat zijn ziekte en de noodzakelijke behandeling voor die ziekte een rol heeft gespeeld bij de keuze om de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] te beëindigen”. [verzoeker] heeft namelijk voorafgaand aan het gesprek op 10 maart 2023 [verweerster] Biologics op de hoogte gebracht van zijn ziekte en [verzoeker] heeft toen ook aangegeven een ingrijpende operatie aan zijn nek te moeten ondergaan. Het korte tijdsverloop tussen de mededeling van [verzoeker] en het gesprek op 10 maart 2023 en de inhoud van de eerste brief die vanuit Mentor aan [verzoeker] is gestuurd, kan bij de huidige stand van zaken
“niet zonder meer
“niet kan worden vastgesteld dat de klachten van [verzoeker] over de veiligheid geen verband houden met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst”.
“veiligheidsaspecten”, dan leidt dat niet tot een ander oordeel.
Grief 3, waarmee [verzoeker] betoogt dat
[verweerster] Biologics in de proceskosten van beide instanties moet worden veroordeeld, faalt daarom.
Beslissing
- bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Leiden van 24 juli 2023;
- wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] Biologics bepaald op € 783,- aan griffierecht, € 2.428,- aan salaris voor de advocaat (2 punten, tarief II) en € 178,- aan nakosten;