Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 25 augustus 2021, waarmee [de oud-studenten] in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 mei 2021;
- de memorie van grieven van [de oud-studenten] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord van de EUR.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
- de zaak met C/10/583728/ HA ZA 19-947 in de zaak van [betrokkene 1] en 142 anderen tegen de EUR;
- de zaak met rolnummer C/10/582424 / HA ZA 19-61 inzake [appellant 137] tegen de EUR;
- de zaak met rolnummer C/10/591629 / HA ZA 20-175 in de zaak van [appellant 138] tegen de EUR;
- de zaak met rolnummer C/10/587095/HA ZA19-1135 van [betrokkene 2] tegen de EUR.
- dwaling bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen eisers en de EUR in de zin van artikel 6:228 BW en wijziging van de gevolgen van deze overeenkomst ter opheffing van het daardoor geleden nadeel op grond van artikel 6:230 BW dan wel terugbetaling van het teveel betaalde als onverschuldigd betaald op grond van artikel 6:203 BW (in alle zaken);
- partiële ontbinding van de overeenkomst en veroordeling tot restitutie op grond van artikel 6:265 lid 1 BW in samenhang met de artikelen 6:270 en 6:271 BW;
- (partiële) nietigheid of vernietigbaarheid van de overeenkomst tussen eisers en de EUR dan wel van de betalingsverplichting wegens strijd met de wet en terugbetaling van het teveel betaalde als onverschuldigd betaald op grond van artikel 3:40 lid 2 in samenhang met artikel 6:203 BW (in de zaken van [appellant 138] en [appellant 137] ); en/of
- de aansprakelijkheid van de EUR voor de door eisers geleden schade uit onrechtmatige daad.
5.Vorderingen in hoger beroep
- primair de door [de oud-studenten] met de EUR gesloten overeenkomsten zo te wijzigen dat de studiekosten in overeenstemming worden gebracht met het wettelijk collegegeld, althans het instellingscollegegeld, althans tot een door het hof in goede justitie te bepalen lager bedrag dan overeengekomen, en de EUR te veroordelen tot terugbetaling van het teveel betaalde bedrag;
- subsidiair de door [de oud-studenten] met de EUR gesloten overeenkomsten partieel, namelijk de onderdelen/bedingen die in strijd zijn met artikel 7.50 WHW, te ontbinden, althans voor recht te verklaren dat de overeenkomsten partieel in bovengenoemde zin zijn ontbonden, met veroordeling van de universiteit tot restitutie van de studiekosten voor zover de betaling door [de oud-studenten] het wettelijk collegegeld althans het instellingscollegegeld oversteeg;
- meer subsidiair te verklaren voor recht dat de aangevallen overeenkomst partieel, namelijk voor zover strijdig met de WHW, nietig, dan wel vernietigd is, althans de aangevallen overeenkomst voor zover strijdig met de WHW partieel te vernietigen, met veroordeling van de universiteit tot restitutie van de studiekosten voor zover deze het wettelijk collegegeld, althans het instellingscollegegeld oversteeg;
6.Beoordeling in hoger beroep
Wettelijk kader
.
Een openbare universiteit is een rechtspersoon die naar publiekrecht is ingesteld. Het college van bestuur van een openbare universiteit heeft in beginsel te gelden als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, lid 1 onder a, Awb. Schriftelijk beslissingen van dit bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, zijn in beginsel aan te duiden als “besluiten” in de zin van artikel 1:3 Awb.
.Het feit dat de WHW geen grondslag biedt voor het vragen van aanvullende bedragen als hier aan de orde door een publiek bekostigde onderwijsinstelling, maakt niet dat [de oud-studenten] deze opleiding tegen betaling van enkel het wettelijke of instellingscollegegeld hadden kunnen volgen. Er is geen grond om te veronderstellen dat de EUR bereid zou zijn geweest de onderhavige opleiding – met alle bijbehorende extra’s buiten het normale curriculum
–tegen het wettelijke collegegeld aan te bieden; de EUR was daartoe ook niet verplicht.
7.Beslissing
opnieuw rechtdoende: