ECLI:NL:GHDHA:2023:941
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en hoorplicht bij bezwaar
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning, vastgesteld door de Heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Bakker, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 270.000 per 1 januari 2019, en de daaropvolgende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing. De Rechtbank Den Haag had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
De Heffingsambtenaar had in beroep een taxatieverslag en een matrix overgelegd met vergelijkingsobjecten. De Rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, en dat er voldoende rekening was gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De belanghebbende betwistte dit en voerde aan dat de hoorplicht was geschonden, omdat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan de hoorzitting waren verstrekt.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de Heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan. De belanghebbende had geen gebruik gemaakt van zijn inzagerecht en had niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste wijze had vastgesteld en dat er geen schending van de hoorplicht had plaatsgevonden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.