Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[verzoeker],wonende te [woonplaats],
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
1.de vennootschap naar vreemd recht SHELL PLC,statutair gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
SHELL INTERNATIONAL B.V.,
SHELL INTERNATIONAL EXPLORATION AND PRODUCTION B.V.,
statutair gevestigd te Den Haag,
SHELL NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd te Den Haag,
SHELL OFFSHORE (PERSONNEL) SERVICES B.V.,
statutair gevestigd te Den Haag,
mr. A.M.A. Verscheure, lid van de behandelende combinatie van het hof. Dit wrakingsverzoek is afgewezen bij beschikking van de wrakingskamer van het hof van 26 april 2023.
rechtbank Den Haagvan 7 november 2016, (zie hierna r.o. 6.5 en 6.6) in de verhouding tussen [verzoekers] enerzijds en Shell Nederland en SITI anderzijds.
hebben er echter niet mee ingestemd dat dit beroep op het gezag van gewijsde van deze uitspraak in deze stand van het geding wordt gedaan en zij verzetten zich daartegen. Het hof verwerpt dit standpunt van [verzoekers]. In een verzoekschriftprocedure als deze procedure is het een partij toegestaan eerst bij de mondelinge behandeling met een verweer, of een aanvulling daarop te komen zoals bedoeld beroep op gezag van gewijsde. Van strijd met de goede procesorde is niet gebleken.
grieven 1 tot en met 6komen [verzoekers] op tegen een aantal van de door de kantonrechter in de beschikking vastgestelde feiten. Deze grieven zullen hierna in
r.o. 13 en 14 worden behandeld. .Het hof gaat overigens uit van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, aangevuld met de in hoger beroep gestelde feiten die door de andere partij onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken.
1 april 2010 in zijn toenmalige functie bij SI overtollig verklaard. Aan hem is op grond van de
“Landelijke Overtolligheidsregeling 2006”(hierna: LOR) de mogelijkheid geboden te kiezen voor (i)
“Begeleid zoeken”of (ii)
“Versneld vertrek”. [verzoeker] heeft voor de eerste optie gekozen. Omdat [verzoeker] er niet in slaagde een nieuwe functie te vinden, is hem op 18 augustus 2011 een overeenkomst voorgelegd op grond waarvan de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden zou eindigen. Op 18 oktober 2011 heeft [verzoeker] deze beëindigingsovereenkomst ondertekend.
rechtbank Den Haag, waarbij [verzoeker], na intrekking door hem van de procedure, in de kosten van SOPS, SITI en SIEP is veroordeeld,
“in dit geschil”,
rechtbank Den Haag de vorderingen van [verzoeker] tegen SIEP tot herstel van alle rechten uit het arbeidscontract en tot toelating tot het werk heeft afgewezen,
rechtbank Den Haag in een bodemprocedure van [verzoeker] tegen SOPS, SIEP,
Shell Nederland en SITI de vorderingen tot herstel van de arbeidsovereenkomst en doorbetaling van salaris afgewezen. In deze procedure betoogde [verzoeker] dat de beëindigingsovereenkomst van 18 oktober 2011 onder invloed van een wilsgebrek tot stand was gekomen en daarom vernietigd zou moeten worden. De kantonrechter overwoog op dit punt – in de kern – dat er onvoldoende feitelijke grondslag bestond om te oordelen dat sprake is geweest van dwang, dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden voor of bij de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst.
rechtbank Den Haag in een bodemprocedure de vorderingen van [verzoeker] tegen SIEP uit onrechtmatige daad, omdat sprake zou zijn geweest van valsheid in geschrifte door HR- functionarissen, afgewezen. Dit vonnis heeft kracht van gewijsde verkregen.
18 oktober 2011, zulks op straffe van een telkens bij overtreding van het verbod te verbeuren dwangsom van € 2.500,- per overtreding met een maximum van
€ 100.000,00, echter met uitzondering van een hoger beroep tegen het onderhavige vonnis in kort geding en met uitzondering van een bodemprocedure tegen SIEP op grond van dezelfde argumenten. die in deze procedure naar voren zijn gebracht. namelijk het feit dat het ontbreken van bepaalde documenten in zijn personeelsdossier bedrog, dwaling en/of onrechtmatig handelen van SIEP”.
Shell PLC, SI, SIEP, Shell Nederland en SOPS jegens hen onrechtmatige daden hebben gepleegd, waardoor [verzoekers] schade hebben geleden. Volgens [verzoekers] heeft de Shell Groep haar zorgplicht geschonden door (i) het niet naleven van het sociaal plan, (ii) het door SOPS niet nakomen van de contractuele verplichtingen uit een arbeidsovereenkomst van [verzoeker] van 29 januari 2011, (iii) het niet-naleven van interne HR-procedures, (iv) het aanvoeren van een valse ontslaggrond en (v) het achterhouden van essentiële juridische informatie. De door [verzoekers] gestelde schade bestaat uit aantasting van eer en goede naam, het volledige verlies van inkomsten uit de arbeidsovereenkomsten met SI, SIEP en SOPS en gederfde pensioenopbouw. Daarnaast hebben [verzoekers] schade geleden doordat Shell heeft nagelaten te voorkomen dat derden hun respectieve hypotheekrechten op onroerende zaken van
hebben geëxecuteerd. [verzoekers] willen de in het verzoekschrift genoemde getuigen horen om opheldering te verkrijgen over het handelen van Shell jegens
om hen zo in staat te stellen hun positie beter te beoordelen.
18 oktober 2011 rechtsgeldig is overeengekomen en geen sprake is van een wilsgebrek bij de totstandkoming daarvan. Op grond van artikel 236 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft dit oordeel tussen partijen bindende kracht […] gekregen. [verzoeker] is dus onherroepelijk gebonden aan de door hem in die beëindigingsovereenkomst verleende finale kwijting ten aanzien van elke door [verzoekers] in deze procedure betrokken verwerende partij.
[verzoekster] geen enkel belang bij het verzoek getuigen te horen.
“Draft Invoice”voor genoemd bedrag van haar advocaat overgelegd .
grieven 1 tot en met 6keren zich tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter. Met
grief 1betogen [verzoekers] dat de feiten onjuist dan wel onvolledig zijn weergegeven. Met
grief 2klagen [verzoekers] erover dat de samenvatting van de gebeurtenissen in r.o. 2.2 van de bestreden beschikking feitelijk onjuist is. Volgens [verzoekers] heeft de Shell Groep niet bewezen dat [verzoeker] door SIEP in 2011 rechtmatig overtollig is verklaard en dat [verzoeker] toen voor Begeleid Zoeken heeft gekozen. Er is, zo stellen zij, door de Shell Groep een valse ontslaggrond achtergehouden. Met de
grieven 3 tot en met 6betogen [verzoekers] dat een aantal feiten (de beëindigings-overeenkomst, een citaat uit het arrest van het hof (zie r.o. 6.6), de omvang van het op 22 december 2020 opgelegde procedeerverbod en dat op 21 juni 2021 Shell Nederland en [verzoeker] een schikking hebben getroffen) niet volledig zijn weergegeven.
“met een beroep op de vernietigbaarheid en de (rechtsgeldige) vernietiging van de beëindigingsovereenkomst op grond van een wilsgebrek”(beroepschrift onder 24).
7 november 2016 en 16 oktober 2018 bekend zijn geworden
grief 8keert [verzoeker] zich tegen de proceskostenveroordeling. Daarover heeft de kantonrechter als volgt geoordeeld in r.o. 5.7 tot en met 5.11 van de beschikking:
1 september 2020 en bij vonnis in kort geding van 22 december 2020 heeft de kantonrechter [verzoeker] een procedeerverbod opgelegd ten aanzien van SIEP en SN. Nu [verzoeker] desondanks onder andere SIEP en SN in rechte heeft betrokken met een vordering die wederom ziet op het arbeidsverleden van [verzoeker] bij Shell — en daarom onder de strekking van de finale kwijting valt — is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] het instellen van die vordering, gelet op het belang van Shell om de kwestie met [verzoeker] na bijna tien jaar eens achter zich te kunnen laten en om van de kosten van verdere procedures verstoken te blijven, achterwege had behoren te laten. De door Shell gevorderde werkelijke proceskostenveroordeling zal daarom worden
€ 11.132,-- (inclusief BTW) aan de hand van een conceptdeclaratie. Deze declaratie is niet inhoudelijk bestreden en komt het hof niet onredelijk voor. De over de proceskostenveroordeling gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
- verklaart [verzoekster] niet ontvankelijk in haar hoger beroep;
- bekrachtigt de tussen partijen op 19 augustus 2021 gewezen beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag;
- veroordeelt [verzoekers] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Shell Groep tot op heden begroot op € 772,-- aan griffierecht en € 11.132,-- (inclusief BTW) aan salaris advocaat en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn tot aan de dag van algehele voldoening
- verklaart deze beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
P.Th. Sick en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2023 in aanwezigheid van de griffier.