Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[verweerder 1],
Achmea Schadeverzekeringen N.V.
1.Waar de zaak over gaat
2.Het procesverloop in hoger beroep
3.De feiten en de procedure in eerste aanleg
4.De beoordeling in hoger beroep
primairte verklaren voor recht dat [verweerder 1] en Achmea niet aansprakelijk zijn voor het ongeval en
subsidiaireen schuldverdeling te bepalen van minder dan 40% zijdens [verweerder 1] en Achmea, en verder [appellant] te veroordelen tot terugbetaling van de kosten van de deelgeschilprocedure van € 1.914,58, en betaling van de proceskosten in beide instanties, vermeerderd met rente en kosten.
- [appellant] overschreed de maximum toegestane snelheid (van 2,8 tot 16,2 km/u),
- [appellant] voerde vlak vóór het ongeval een gevaarlijke inhaalmanoeuvre uit waarbij hij een dubbel doorgetrokken streep negeerde, terecht kwam op de andere weghelft waarbij hij bijna een aanrijding met een tegenligger veroorzaakte waarna hij zijn balans verloor en begon te slingeren,
- [appellant] was niet in het bezit van een geldig rijbewijs en reed op een geleende motor en er mag van worden uitgegaan dat er onvoldoende voertuigbeheersing bij [appellant] aanwezig was. De omstandigheid dat hij bij de inhaalmanoeuvre voorafgaand aan het ongeval zijn balans verloor en begon te slingeren duidt hierop, evenals de manier van remmen tijdens het ongeval, omdat [appellant] al remmend op de rechterkant van zijn weghelft terechtkwam waar [verweerder 1] zich op dat moment bevond,
- [appellant] droeg tijdens het motorrijden geen beschermende kleding, en daarmee heeft hij onvoldoende gezorgd voor beperking van eventuele schade als gevolg van een ongeval,
- Niet (meer) kan worden vastgesteld of [appellant] onder invloed was van verdovende middelen ten tijde van het ongeval, nu hij geen toestemming heeft verleend voor het uitvoeren van bloedonderzoek. Ook deze omstandigheid speelt mee bij de beoordeling van eigen schuld.
gebodtot ‘voorrang verlenen’ omvat, maar ook een
verbodom het overige verkeer te hinderen. Het hinderverbod van artikel 54 RVV impliceert een absolute verplichting om al het overige verkeer voor te laten gaan, wat iets anders is dan het enkel verlenen van voorrang, en dit hinderverbod prevaleert boven de voor het overige verkeer geldende voorrangsregels (vgl. HR 17 september 2002, ECL:NL:HR:2002AE4201). Degene die een uitrit verlaat zonder te voldoen aan de absolute verplichting van art. 54 RVV maakt dus een ernstige verkeersovertreding.
in de veronderstelling was dat er van links geen verkeer kon aankomen”, en “
ik heb de beslissing gemaakt om op te trekken. Er had van links nooit een auto zo snel bij mij kunnen zijn.”.
eigen schuld”) maar dit laat onverlet de door [verweerder 1] gemaakte verkeersovertreding van art. 54 RVV en zijn onoplettendheid voor het van links komend verkeer door niet nogmaals naar links te kijken nadat al enkele seconden waren verstreken bij het laten passeren van de drie auto’s van rechts. Overigens had [verweerder 1] als weggebruiker die een bijzondere manoeuvre uitvoerde (uit een uitrit rijden) tot op zekere hoogte nog altijd rekening moeten houden met fouten van andere weggebruikers zoals [appellant], en daarop moeten anticiperen.
wederzijdseschuld aan de schade. Daarbij is in dit geval dus ook van belang welke mate van schuld aan de kant van [verweerder 1] bestaat. Eigen schuldverdeling geschiedt overigens niet naar rato van de mate van
verwijtbaarheidaan de kant van het slachtoffer. Die afweging van de gemaakte fouten, en de vraag naar de (uiteenlopende) mate van verwijtbaarheid, speelt pas een rol bij de billijkheidscorrectie, naast omstandigheden als de uiteenlopende ernst van de geschonden normen of andere relevante omstandigheden van het geval.
Ik zag vervolgens dat er een motorrijder ons met een zeer hoge snelheid inhaalde over de baan voor het tegemoetkomende verkeer.” en “
Ik zag dat de motorrijder na de inhaal manoeuvre voor ons kwam rijden en hard bij ons wegreed”) en van [getuige 2] (“
Ik keek opzij en zag een motor een beetje slingerend rijden. Ik vond dat hij hard reed. Het was een forse snelheid vergeleken met de andere auto’s.”). Het hof heeft dan ook geen reden om aan de juistheid van de conclusie van verkeersongevallen-analyse te twijfelen. Het hof volgt daarom ook Achmea c.s. niet in de stelling dat [appellant] nog harder, namelijk 65 km/uur heeft gereden, zoals [getuige 2] in een schriftelijke verklaring heeft verklaard. Zij stond immers als voetganger op de weg, zag het ongeval gebeuren, maar heeft niet toegelicht hoe zij aan die 65 km/u is gekomen.
nietwas dat [verweerder 1] een verkeersfout maakte door niet nogmaals naar links te kijken alvorens een uitrit uit te rijden, en [appellant] als gevolg daarvan ernstig letsel heeft gekregen en nog altijd lichamelijke beperkingen heeft. [appellant] hoefde er geen rekening mee te houden dat [verweerder 1] – komend uit een uitrit – hem niet vóór zou laten gaan en daarmee art. 54 RVV zou overtreden. De ratio van het hinderverbod van art. 54 RVV is dat uitritten vaak tevoren slecht zichtbaar en onoverzichtelijk zijn, zodat het voor de desbetreffende weggebruiker (in dit geval [appellant]) minder duidelijk is dat deze voorzichtig moet zijn omdat hij kruisend verkeer uit een uitrit kan verwachten.
5.Beslissing
opnieuw rechtdoende: