ECLI:NL:GHDHA:2023:805
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van vorderingen tussen beneficiair erfgenamen en vereffenaars in erfrechtelijke geschillen
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van vorderingen tussen twee zussen, beiden beneficiair erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van hun moeder, mevrouw [erflaatster]. De appellante heeft in hoger beroep vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerde, eveneens een beneficiair erfgenaam en vereffenaar, zonder toestemming van de kantonrechter. Het hof heeft vastgesteld dat tijdens de vereffeningsfase de erfgenamen hun bevoegdheden als vereffenaars gezamenlijk moeten uitoefenen, tenzij de kantonrechter anders bepaalt. De appellante had derhalve toestemming van de kantonrechter nodig om haar vorderingen tegen de geïntimeerde in te stellen. Het hof oordeelt dat de appellante niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij niet de vereiste toestemming had verkregen. Het hof vernietigt de bestreden vonnissen, maar compenseert de proceskosten tussen partijen, gezien de familieverhouding. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de wettelijke regeling omtrent de bevoegdheden van vereffenaars in erfrechtelijke geschillen.