ECLI:NL:GHDHA:2023:805

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
200.304.649/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van vorderingen tussen beneficiair erfgenamen en vereffenaars in erfrechtelijke geschillen

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van vorderingen tussen twee zussen, beiden beneficiair erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van hun moeder, mevrouw [erflaatster]. De appellante heeft in hoger beroep vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerde, eveneens een beneficiair erfgenaam en vereffenaar, zonder toestemming van de kantonrechter. Het hof heeft vastgesteld dat tijdens de vereffeningsfase de erfgenamen hun bevoegdheden als vereffenaars gezamenlijk moeten uitoefenen, tenzij de kantonrechter anders bepaalt. De appellante had derhalve toestemming van de kantonrechter nodig om haar vorderingen tegen de geïntimeerde in te stellen. Het hof oordeelt dat de appellante niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij niet de vereiste toestemming had verkregen. Het hof vernietigt de bestreden vonnissen, maar compenseert de proceskosten tussen partijen, gezien de familieverhouding. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de wettelijke regeling omtrent de bevoegdheden van vereffenaars in erfrechtelijke geschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team familie
Zaaknummer: 200.304.649/01
Zaaknummer/rolnummer rechtbank: C/10/608216 / HA ZA 20-1109

arrest van 2 mei 2023

inzake
[appellante] ,in haar hoedanigheid van beneficiair erfgenaam en vereffenaar in de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
tegen
[geïntimeerde] ,in haar hoedanigheid van beneficiair erfgenaam en vereffenaar in de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.H. Steensma te Rotterdam.
Partijen worden hierna ook aangeduid als [appellante] en [geïntimeerde] .

Het geding

Bij exploot van 28 december 2021 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van 21 juli 2021 en het (eind)vonnis van 13 oktober 2021 van de rechtbank Rotterdam, tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde gewezen (hierna: de bestreden vonnissen).
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden vonnissen.
In de memorie van grieven heeft [appellante] twee grieven geformuleerd.
[geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord genomen en de grieven weersproken.
[appellante] heeft een mondelinge behandeling gevraagd en haar procesdossier overgelegd.
Op 17 november 2022 heeft de mondelinge behandeling plaats gevonden. Mr. Steensma heeft een pleitnotitie overgelegd. Tot slot is arrest bepaald.

De feiten

1. Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2. Op [datum 1] 2019 is te [plaats] overleden mevrouw [erflaatster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945 (hierna: erflaatster).
3. Erflaatster is gehuwd geweest met [vader] , die op [datum 2] 2007 is vooroverleden (hierna: vader). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren: [appellante] en [geïntimeerde] .
Zij hebben beiden een vordering op de nalatenschap van erflaatster uit hoofde van de nalatenschap van de vader.
4. [appellante] en [geïntimeerde] zijn de erfgenamen van erflaatster en hebben beiden de nalatenschap beneficiair aanvaard. Zij hebben beiden een volmacht aan een notaris afgegeven om hen bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster te vertegenwoordigen. De notaris heeft een voorlopige boedelbeschrijving opgesteld.

Het bestreden vonnis

5. [appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 69.645,48 aan de nalatenschap van erflaatster te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. voor zover [geïntimeerde] geheel of gedeeltelijk een beroep op verjaring toekomt, wordt de rechtbank verzocht te bepalen dat de vordering op [geïntimeerde] kan worden verrekend met de vordering die [geïntimeerde] nog heeft op de nalatenschap van erflaatster inzake het erfdeel in de nalatenschap van haar vooroverleden vader;
III. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van het geding.
6. De rechtbank heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.500,- aan de nalatenschap van erflaatster, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 4 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

De vordering in hoger beroep

7. [appellante] vordert in hoger beroep dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de rechtbank van 21 juli 2021 en 13 oktober 2021 vernietigt en, opnieuw rechtdoende, haar vorderingen alsnog toewijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
8. [geïntimeerde] concludeert tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen en tot veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
Ter zitting heeft mr. Steensma zich op het standpunt gesteld dat [appellante] in haar vorderingen niet-ontvankelijk is.

Ontvankelijkheid

9. Zoals vóór de zitting aan partijen meegedeeld heeft het hof ter zitting met partijen de vraag besproken of [appellante] in haar vorderingen ontvankelijk is. Het hof komt tot het oordeel dat [appellante] niet-ontvankelijk is. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.

Wettelijk kader

10. De vorderingen van [appellante] strekken tot betaling van een bedrag door [geïntimeerde] aan de nalatenschap van de moeder. Partijen zijn beiden vereffenaar en erfgenaam in de nalatenschap van hun moeder. Tijdens de vereffeningsfase geldt artikel 4:198 Burgerlijk Wetboek (BW); de erfgenamen oefenen hun bevoegdheden als vereffenaars van de beneficiair aanvaarde nalatenschap tezamen uit, tenzij de kantonrechter anders bepaalt. Uit artikel 4:222 BW volgt dat artikel 3:171 BW – waarin de regeling is opgenomen voor de bevoegdheden van een deelgenoot tot het procederen ten behoeve van de gemeenschap – tijdens de vereffening niet van toepassing is. Op grond van artikel 4:198 BW kan een vereffenaar aan de kantonrechter toestemming vragen om tijdens de vereffening vorderingen ten behoeve van de nalatenschap tegen een medevereffenaar in te stellen.
Ingevolge artikel 4:198 BW behoefde [appellante] toestemming van de kantonrechter om tijdens de vereffening vorderingen ten behoeve van de nalatenschap tegen [geïntimeerde] als medevereffenaar in te stellen.
11. In het geval de vereffening zou zijn voltooid – partijen hebben zich hierover niet uitgelaten - geldt artikel 3:171 BW: tenzij een regeling anders bepaalt, is iedere deelgenoot bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoeken ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Dit artikel ziet echter uitsluitend op vorderingen tegen derden en niet op vorderingen tegen een andere deelgenoot. Vorderingen en verzoeken tegen een deelgenoot dienen op de voet van artikel 3:184 en 3:185 BW in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken. Een uitzondering is gerechtvaardigd indien een vordering of een verzoek ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot zich niet ervoor leent in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken (ECLI:NL:HR:2018:535). Op grond van art. 3:168 lid 2 jo 3:171 BW kan de kantonrechter op verzoek van een deelgenoot een beheersregeling vaststellen, die er uitsluitend in voorziet dat één of meer deelgenoten bevoegd zijn tegen een andere deelgenoot te procederen.
Motivering hof
12. Op grond van de wettelijke regeling heeft [appellante] zowel tijdens de vereffeningsfase als in de situatie dat de vereffening zou zijn voltooid een beslissing van de kantonrechter nodig om haar alleen bevoegd te maken vorderingen ten behoeve van de gemeenschap tegen [geïntimeerde] als mede-vereffenaar en deelgenoot in te stellen. Uit het bestreden (tussen)vonnis van 21 juli 2021 blijkt dat in eerste aanleg de kwestie van de ontvankelijkheid van de vorderingen van [appellante] met partijen is besproken. [geïntimeerde] heeft geen beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft het antwoord op de vraag of zij ambtshalve moet beoordelen of [appellante] de betreffende vorderingen kan instellen in het midden gelaten, omdat [geïntimeerde] zeer waarschijnlijk geen bezwaar zou maken tegen een verzoek van [appellante] aan de kantonrechter om toestemming te krijgen om te procederen. De rechtbank overweegt verder dat dit er alleen toe zou leiden dat de procedure langer duurt, terwijl partijen er juist bij gebaat zijn dat op hun geschilpunten snel wordt beslist.
In de procedure in hoger beroep heeft [geïntimeerde] wel een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de vorderingen van [appellante] . [geïntimeerde] heeft toegelicht dat zij na het bestreden vonnis een beroep heeft gedaan op haar legitieme portie, bij de verdeling alsnog geschillen zullen ontstaan en dat het niet wenselijk is dat er twee – al dan niet – parallelle procedures moeten worden gevolgd. [appellante] heeft zich – zo begrijpt het hof – gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof komt tot de slotsom dat – gelet op de wettelijk regeling zoals hierboven weergegeven – aan [appellante] niet de bevoegdheid toekomt om zonder een door de kantonrechter vastgestelde regeling ten behoeve van de nalatenschap tegen [geïntimeerde] als mede-vereffenaar en deelgenoot een vordering in te stellen. Het hof ziet ook niet in dat partijen (nog) belang hebben bij een beslissing op de vorderingen die [appellante] heeft ingesteld, nu gebleken is dat er nog nadere geschillen tussen partijen zijn gerezen. Het hof zal de bestreden vonnissen dus vernietigen en [appellante] alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen.
Proceskosten
13. Gelet op de familieverhouding zal het hof de proceskosten in hoger beroep – zoals ook de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan – compenseren. In de wijze van procederen van beide partijen ziet het hof geen aanleiding anders te beslissen.

Beslissing

vernietigt de bestreden vonnissen met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de proceskosten;
verklaart appellante alsnog niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten in hoger beroep draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, P.M.A.J. Bollen en A.R.J. Mulder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.