Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 11 april 2023
[X] te [Z] , belanghebbende,
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Beoordeling van het geschil
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardering van een woning in aanbouw, gelegen op een perceel dat in erfpacht is gegeven. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, die de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2020 had vastgesteld op € 152.000. De belanghebbende stelde dat de waarde van de erfpachtgrond niet in aanmerking genomen mocht worden bij de vaststelling van de WOZ-waarde, omdat hij niet als eigenaar van de grond kon worden aangemerkt. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar terecht de waarde van de grond had meegenomen bij de bepaling van de WOZ-waarde. De wetgeving en jurisprudentie stellen dat bij de waardering van een woning in aanbouw de waarde van de grond moet worden betrokken, ongeacht het feit dat er een erfpachtrecht op rust. Het Hof bevestigde dat de waarde van de woning moet worden bepaald op basis van de vervangingswaarde, waarbij de waarde van de grond en de investeringen in de opstal worden opgeteld. De belanghebbende had geen andere gronden aangevoerd die de hoogte van de WOZ-waarde of de aanslag konden onderbouwen.
De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het Hof concludeerde dat de beschikking en de aanslag niet tot een te hoog bedrag waren vastgesteld. De proceskosten werden niet toegewezen, en de belanghebbende werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.