Rolnummer: 22-003671-21
Parketnummer: 10-960249-18
Datum uitspraak: 21 april 2023
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het ten laste gelegde feit met betrekking tot de wapenaankopen op 31 januari 2015 en 11 februari 2015 partieel vrijgesproken en ter zake van het ten laste gelegde feit voor het overige veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg partieel vrijgesproken van hetgeen aan hem impliciet cumulatief is tenlastegelegd, te weten de aankopen op 31 januari 2015 en 11 februari 2015 van – in het totaal – 37 wapens. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen en na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a Sv in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 31 januari 2015 tot en met 13 juni 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) zonder consent in totaal 181 vuurwapen(s), althans een groot aantal vuurwapens, als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie (aangekocht bij de firma [winkelnaam] te Slowakije), te weten:
- 15 pistolen van het merk Walther aangekocht op of omstreeks 19 januari 2016 (zaaksdossier 02);
- 1 pistool van het merk Grand Power aangekocht op of omstreeks 28 december 2017 (zaaksdossier 03);
- 11 pistolen van het merk Grand Power aangekocht op of omstreeks 5 januari 2018 (zaaksdossier 03);
- 18 pistolen van het merk Grand Power aangekocht op of omstreeks 19 januari 2018 (zaaksdossier 03);
- 30 pistolen van het merk Grand Power en/of CZ aangekocht op of omstreeks 2 februari 2018 (zaaksdossier 03);
- 31 pistolen van het merk Walther en/of Grand Power aangekocht op of omstreeks 13 februari 2018 (zaaksdossier 03);
- 21 pistolen van het merk Grand Power aangekocht op of omstreeks 3 maart 2018 (zaaksdossier 03);
- 29 pistolen van het merk CZ en/of Ruger en/of Glock en/of Grand Power aangekocht op of omstreeks 14 april 2018 (zaaksdossier 03);
- 8 pistolen van het merk Grand Power aangekocht op of omstreeks 16 mei 2018 (zaaksdossier 03);
- 17 pistolen van het merk HS en/of Grand Power aangekocht op of omstreeks 13 juni 2018 (zaaksdossier 03);
heeft doen binnenkomen en/of heeft overgedragen en/of die vuurwapens voorhanden heeft gehad, en hij van het ter beschikking stellen en/of verhandelen van wapens een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof van oordeel is dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
In Nederland voorhanden hebben en in Nederland overdragen
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), de ten laste gelegde wapens in Nederland voorhanden heeft gehad en/of aldaar heeft overgedragen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering wordt vrijgesproken.
Het in Nederland plegen of medeplegen van zonder consent doen binnenkomen
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte zich in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), schuldig heeft gemaakt aan het zonder consent doen binnenkomen van de ten laste gelegde wapens.
Voorafgaand aan de beantwoording van die vraag stelt het hof op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
De verdachte is in de periode van januari 2016 tot en met juni 2018 meerdere keren naar Slowakije gereden om daar, in [plaatsnaam 1], in samenwerking met in ieder geval [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wapens aan te schaffen in [winkelnaam](hierna: [winkelnaam]). De verdachte kreeg hiervoor telkens van [medeverdachte 1] een groot contant geldbedrag mee en er werd voor hem, al dan niet op zijn naam, een auto gehuurd.
Bij de wapenaankoop op 19 januari 2016 is de verdachte samen met [medeverdachte 1] naar Slowakije gereden. Bij deze wapenaankoop heeft de verdachte het door hem vervoerde geld aan [medeverdachte 1] afgegeven, die vervolgens alleen [winkelnaam] is binnengegaan en enkele uren later naar buiten is gekomen met een sporttas. Later bleek dat voor de registratie van de identiteit van de koper gebruik was gemaakt van het rijbewijs van een zekere [naam]. [medeverdachte 1] is – na een korte rit in de huurauto met de verdachte naar winkelcentrum [naam winkelcentrum] in [plaatsnaam 2] – met deze sporttas in een taxi gestapt, waarna de verdachte zijn eigen weg terug naar Nederland heeft vervolgd. Van de bij deze gelegenheid aangeschafte wapens zijn er later in Nederland, bij diverse doorzoekingen in andere strafzaken, in het totaal vijf wapens aangetroffen (en wel op vier verschillende tijdstippen in de periode van 17 april 2016 tot en met 22 oktober 2019).
Bij de wapenaankopen vanaf 28 december 2017 is de verdachte telkens alleen in een huurauto naar Slowakije gereden, alwaar hij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in [winkelnaam] of op een ontmoetingsplek vlakbij [winkelnaam] heeft ontmoet. In de winkel heeft de verdachte telkens zijn identiteitsbewijs afgegeven, waardoor deze wapenaankopen op zijn naam werden geregistreerd. Nadat de wapens op naam van de verdachte waren aangeschaft en met het door hem meegebrachte geld waren afgerekend, heeft de verdachte deze wapens in [winkelnaam] zelf of op een ontmoetingsplek in de buurt van [winkelnaam] aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] overhandigd. De verdachte is daarna telkens zonder wapens naar Nederland teruggereden.
De verdachte heeft ten aanzien van al deze wapenaankopen consistent verklaard niets te weten over de verdere gang van zaken omtrent de wapens en de eventuele invoer hiervan in andere landen – Nederland daaronder begrepen – nadat deze door [medeverdachte 1] waren meegenomen (2016) dan wel nadat hij ze telkens aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in Slowakije had overhandigd (2017 en nadien). Naar het oordeel van het hof bevat het dossier ook geen bewijsmiddel waarmee bewezen zou kunnen worden dat de verdachte enige wetenschap had over datgene wat er met de wapens zou gebeuren na de zojuist bedoelde overhandigingen.
Voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op het zonder consent doen binnenkomen van de wapens is van belang dat zij is toegesneden op artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging voorkomende woorden ‘doen binnenkomen’ zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepaling. Het woord ‘binnenkomen’ zelf is in artikel 1 aanhef en onder 7º WWM gedefinieerd als ‘het binnen het grondgebied van Nederland komen’. Met betrekking tot ‘doen binnenkomen’ heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat daaronder niet slechts wordt begrepen het doen overschrijden van de landsgrens zelf: “Die opvatting is te beperkt en daarom onjuist. Mede gelet op de strekking van deze bepaling om illegale wapenhandel tegen te gaan moet worden aangenomen dat onder ‘doen binnenkomen’ als bedoeld in artikel 14 lid 1 WWM ook kan worden begrepen het vanuit het buitenland naar een bestemming in Nederland doen vervoeren.” (ECLI:NL:HR:2020:905). In de zaak waarop het arrest van de Hoge Raad betrekking had werd beslist dat van ‘doen binnenkomen’ ook nog sprake kan zijn ná de overschrijding van de landsgrens (dus na binnenkomst van de wapens op Nederlands grondgebied). Naar de opvatting van het hof betekent deze rechtspraak echter evenzeer dat de delictsgedraging ‘doen binnenkomen’ in tijd en ruimte ook verricht kan worden voorafgaand aan de overschrijding van de landsgrens, mits er sprake is van ‘doen vervoeren’ naar een bestemming in Nederland. Op zichzelf is het, wat het hof betreft, derhalve alleszins denkbaar dat het delict van artikel 14, eerste lid, WWM in het buitenland wordt gepleegd, namelijk daar waar het vervoer van wapens naar een bestemming in Nederland daadwerkelijk aanvangt en verder plaatsvindt. (Eventuele rechtsmachtkwesties worden hier buiten beschouwing gelaten.) In de onderhavige zaak zijn over het verdere vervoer van de wapens vanuit Slowakije naar elders geen details bekend. Dat een deel van de wapens uiteindelijk in Nederland is opgedoken betekent dat die wapens op enig moment de landsgrens hebben overschreden, maar niet bekend is wanneer dit is geweest en wie erbij betrokken waren. Daar komt bij dat de betreffende wapens zijn aangekocht op 19 januari 2016 en bij die aankoop was de verdachte wel buiten nabij [winkelnaam] aanwezig, maar niet bij de aankoop betrokken, terwijl die wapens evenmin op zijn naam werden aangekocht.
Dat de verdachte in Slowakije vanaf 28 december 2017 negen keer wapens heeft gekocht en die wapens heeft overgedragen aan leden van de familie [familienaam medeverdachten] maakt het logisch om te veronderstellen dat deze personen een nauwe betrokkenheid hebben gehad bij het vervolgens vervoeren of doen vervoeren van de wapens naar een bestemming in (onder meer) Nederland. Zelfs als deze veronderstelling volledig juist zou zijn en als er tevens van uitgegaan zou moeten worden dat de verdachte zich deze logica heeft gerealiseerd of had moeten realiseren, kan naar het oordeel van het hof nog niet worden gezegd dat het enkele overdragen van de wapens door de verdachte voorafgaand aan dit vervoer een bijdrage vormt die gekwalificeerd kan worden als (het medeplegen van) het doen binnenkomen, een delict waarvan het transportaspect (‘doen vervoeren’) de kern vormt. Weliswaar behelsden die overdrachten telkens de aanlevering van datgene wat moest worden getransporteerd, maar daarmee participeerde de verdachte, wat het hof betreft, niet in het delict ‘doen binnenkomen’. Zoals zojuist overwogen bestaat dat delict, naar zijn aard, vooral in het vervoer zelf. Met de enkele overdracht van de wapens hoeft de uitvoering van dit delict – strikt genomen - dus nog geen aanvang te hebben genomen. In het transport zelf heeft de verdachte geen enkel aandeel gehad. Dat geldt naar het oordeel van het hof niet alleen in die gevallen van directe overdracht van de aangeschafte wapens buiten de winkel, maar evenzeer wanneer dat kort daarna op een nabijgelegen ontmoetingsplek is gebeurd. Van een gezamenlijke uitvoering (door de verdachte met een ander of anderen), betrekking hebbend op het vervoer van de wapens naar een bestemming in Nederland, was in geen van de tenlastegelegde aankopen sprake. Evenmin was er sprake van een daarop gerichte nauwe en bewuste samenwerking (tussen de verdachte en een ander of anderen). De eigenlijke transporten hebben zich immers volledig buiten het beeld van de verdachte afgespeeld.
Nu het hof tot de vaststelling en conclusie komt dat geen sprake was van een gezamenlijke uitvoering of een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen, komt het hof niet meer toe aan de vraag of er sprake was van (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte op het doen binnenkomen. Anders gezegd: de vraag of er sprake was van een aanmerkelijke - niet denkbeeldige- kans dat de wapens naar Nederland zouden worden getransporteerd en de vraag of de verdachte die kans had aanvaard, komt niet meer aan de orde, nu de verdachte geen enkele bewijsbare bijdrage heeft geleverd aan het aanvangen en verder laten plaatsvinden van het transport naar Nederland.
De voorliggende vraag of de verdachte zich, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft schuldig gemaakt aan het doen binnenkomen van de ten laste gelegde wapens, beantwoordt het hof dan ook ontkennend. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.
Nu er aldus naar het oordeel van het hof in het geheel geen sprake is van het door de verdachte plegen of medeplegen van het ‘doen binnenkomen’ van de wapens, behoeft geen bespreking meer de vraag of – als dit anders was geweest – de ten laste gelegde pleegplaats (‘in Nederland’) tot een bewezenverklaring had kunnen leiden.
BESLISSING
Verklaart de
verdachte niet-ontvankelijkin het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake de impliciet cumulatief tenlastegelegde wapenaankopen op 31 januari 2015 en 11 februari 2015.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.